ECLI:NL:RBAMS:2015:7226

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2015
Publicatiedatum
20 oktober 2015
Zaaknummer
AMS 14/8374
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot toetsen voorexamenklas en examenklas van het Joke Smit College (ROC Amsterdam)

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 oktober 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, de moeder van een leerling van het Joke Smit College (ROC Amsterdam), en de Commissie van Beroep van het ROC. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van 18 november 2014, waarin werd besloten dat haar dochter niet werd toegelaten tot de toetsen van de voorexamenklas Nederlands en examenklas Maatschappijleer. Eiseres stelde dat het ROC met openbaar gezag was bekleed en dat de besluiten publiekrechtelijke rechtshandelingen betroffen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 26 augustus 2015, waarbij eiseres in persoon verscheen, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. D.G. Peters. Verweerder, de Commissie van Beroep, is niet verschenen.

De rechtbank overwoog dat het ROC van Amsterdam een bijzondere instelling is volgens de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) en dat de Commissie van Beroep geen bestuursorgaan is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor kon de rechtbank zich niet bevoegd verklaren om van het beroep kennis te nemen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een publiekrechtelijke rechtshandeling en dat de besluiten van het ROC niet onder de reikwijdte van de Awb vielen. Eiseres had ook verzocht om vergoeding van proceskosten en griffierecht, maar de rechtbank wees deze verzoeken af, omdat zij zich onbevoegd verklaarde. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 oktober 2015.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/8374

uitspraak van de enkelvoudige kamer

in de zaak tussen:

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

[wttelijk vertegenwoordiger] ,
(gemachtigde: mr. D.G. Peters),
en

de Commissie van Beroep van het R.O.C. van Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

De rechtbank heeft op 24 december 2014 een beroepschrift ontvangen gericht tegen een besluit van verweerder van 18 november 2014 (hierna: het bestreden besluit).
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2015. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Het examenbureau van het Joke Smit College van het R.O.C. van Amsterdam heeft beslist dat [naam] , dochter van eiseres, niet wordt toegelaten tot de toetsen van de voorexamenklas Nederlands en examenklas Maatschappijleer. Tegen deze beslissing heeft eiseres beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het R.O.C. van Amsterdam. Verweerder heeft bij besluit van 18 november 2014 het beroep ongegrond verklaard.
2. Namens eiseres heeft mr. D.G. Peters, advocaat te Amsterdam, beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
3. Bij brief van 2 maart 2015 heeft eiseres de rechtbank bericht dat verweerder op
3 februari 2015 per e-mail het bestreden besluit heeft herzien. Bij de brief van 2 maart 2015 heeft eiseres een e-mail van 3 februari 2015 meegezonden, afkomstig van de voorzitter directie Joke Smit College, waarin staat dat aan [naam] op 21 januari 2015 telefonisch is medegedeeld dat het besluit van de examencommissie zal worden ontbonden.
Eiseres heeft de rechtbank verzocht verweerder met toepassing van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de proceskosten in administratief beroep en beroep van in totaal 2 punten. Verder heeft eiseres om vergoeding van het griffierecht verzocht.
Standpunten
4.1
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de in deze procedure genomen besluiten feitelijk door het R.O.C. Amsterdam zijn genomen, zodat de besluiten een schriftelijke beslissing inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling betreffen omdat het R.O.C. van Amsterdam met openbaar gezag is bekleed.
Na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld heeft eiseres gereageerd op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 oktober 2006, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:RVS:2006:AY9914. Eiseres heeft aangevoerd dat de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) niet zozeer een wet is waarin verplichtingen en bevoegdheden worden toegekend, maar een regeling voor de financiering van private instellingen die particuliere beroepsopleidingen geven. Volgens eiseres heeft de uitspraak van de Afdeling van 11 oktober 2006 betrekking op een niet leerplichtige leerling terwijl nadien de leerplicht is verhoogd tot de leeftijd van 18 jaar. [naam] was ten tijde van het besluit van het examenbureau minderjarig. Verweerder moet, nu het verantwoordelijk is voor de leerplicht van [naam] , worden aangemerkt als een orgaan dat met openbaar gezag is bekleed.
4.2
Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat van belang is dat verweerder regels uitvoert die de overheid heeft opgesteld en uit publieke middelen wordt gefinancierd. Verweerder gaat over toelating en dispensatie, oftewel een uitzondering op de leerplicht. De dochter van eiseres is minderjarig en door verweerders weigering zou zij niet kunnen voldoen aan de leerplicht. In een dergelijke situatie is het niet van belang of sprake is van een instelling die is ingesteld op grond van het privaatrecht of van een bijzondere instelling. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu verweerder geen reactie heeft ingezonden op het beroep en niet heeft aangevoerd dat eiseres niet-ontvankelijk zou zijn in haar beroep, het beroep reeds om die reden gegrond moet worden verklaard.
5. Verweerder heeft in het geheel niet op de door de griffier aan hem gezonden brieven gereageerd.
Wettelijk kader
6.1
Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, van de Awb wordt onder een bestuursorgaan verstaan:
a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of
b. een ander persoon of college met enig openbaar gezag bekleed.
6.2
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
6.3
Ingevolge artikel 1.1.1, aanhef en onder b, van de WEB wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder een instelling verstaan:
1°. een regionaal opleidingencentrum als bedoeld in artikel 1.3.1,
2°. een vakinstelling als bedoeld in artikel 1.3.2a, of
3°. een agrarisch opleidingscentrum als bedoeld in artikel 1.3.3;
(..).
6.4
Ingevolge artikel 1.1.1, aanhef en onder c, van de WEB wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder een openbare instelling verstaan een instelling in stand gehouden door een gemeente dan wel door een openbaar lichaam, ingesteld bij een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen, waarin deelnemen een of meer gemeenten, al dan niet te zamen met een of meer privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid.
6.5
Ingevolge artikel 1.1.1, aanhef en onder d, van de WEB wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder een bijzondere instelling verstaan een instelling die uitgaat van een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid niet zijnde een rechtspersoon als bedoeld in artikel 2:1 van het Burgerlijk Wetboek.
6.6
Ingevolge artikel 7.5.1, eerste lid, van de WEB stelt het bevoegd gezag van een instelling of exameninstelling al dan niet in samenwerking met een of meer bevoegde gezagsorganen van andere instellingen of exameninstellingen een commissie van beroep voor de examens in, dan wel sluit zich bij een dergelijke commissie aan. Beslissingen van de examencommissie of van de examinatoren kunnen worden onderworpen aan het oordeel van een commissie van beroep voor de examens.
6.7
Ingevolge artikel 7.5.2, eerste lid, van de WEB oordeelt de commissie van beroep voor de examens over beslissingen van de examencommissie of van de examinatoren.
6.8
Ingevolge artikel 7.5.2, tweede lid, bedraagt de termijn voor het indienen van het beroepschrift, wat de openbare instellingen betreft in afwijking van artikel 6:7 van de Awb, twee weken.
6.9
Ingevolge artikel 7.5.2, zesde lid, van de WEB vernietigt de commissie de beslissing geheel of gedeeltelijk, indien zij het beroep gegrond acht. De commissie is niet bevoegd in de plaats van de geheel of gedeeltelijk vernietigde beslissing een nieuwe beslissing te nemen, wat de openbare instellingen betreft in afwijking van artikel 7:25 van de Awb. Zij kan bepalen dat opnieuw of, indien de beslissing is geweigerd, alsnog in de zaak wordt beslist, dan wel dat het examen of enig onderdeel daarvan opnieuw wordt afgenomen onder door de commissie te stellen voorwaarden. De examencommissie of de examinator van wie de beslissing is vernietigd, voorziet voor zover nodig opnieuw in de zaak met inachtneming van de uitspraak van de commissie van beroep voor de examens. De commissie kan daarvoor in haar uitspraak een termijn stellen.
Beoordeling
7. Alvorens door de bestuursrechter een proceskostenvergoeding kan worden toegekend dient de rechtbank te onderzoeken of zij bevoegd is om van een beroep kennis te nemen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
8. Zoals de voorzieningenrechter van deze rechtbank in de uitspraak van 10 maart 2015 (ECLI:NL:RBAMS:2015:1357) reeds heeft geoordeeld, is het R.O.C. van Amsterdam een bijzondere instelling is als bedoeld in de WEB. Eiseres heeft naar aanleiding van deze uitspraak desgevraagd bevestigd dat het Joke Smit College als onderdeel van het R.O.C. van Amsterdam eveneens als een bijzondere instelling moet worden aangemerkt. Tussen partijen is derhalve niet in geding dat sprake is van een bijzondere instelling zoals bedoeld in artikel 1.1.1, aanhef en onder d, van de WEB.
9. Naar het oordeel van de rechtsbank kan het R.O.C. van Amsterdam noch de organen van bedoelde rechtspersoon als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb worden aangemerkt. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de Afdeling van 19 juli 2006 (ECLI:NL:RVS:2006:AY4273), 11 oktober 2006 (ECLI:NL:RVS: 2006:AY9914) en van 10 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1844), waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld tegen beslissingen van een commissie van beroep voor de examens van een bijzondere instelling. Uit de aangehaalde jurisprudentie van de Afdeling volgt dat slechts sprake is van uitoefening van openbaar gezag, indien het gaat om een verklaring van het instellingsbestuur ertoe strekkende dat een getuigschrift kan worden afgegeven als bedoeld in artikel 7.58, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake, aangezien het materiële geschil geen betrekking heeft op de afgifte van een getuigschrift.
10. Nu verweerder ter zaken van het bestreden besluit niet als bestuursorgaan kan worden aangemerkt, zal de rechtbank zich onbevoegd verklaren om van het beroep kennis te nemen. De omstandigheid dat thans enkel nog een proceskostenveroordeling voorligt maakt dit niet anders. De bestuursrechter heeft immers geen wettelijke bevoegdheid een proceskostenveroordeling uit te spreken in een zaak waarin hij niet bevoegd is.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van
M.P. Osinga-Sanders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2015.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage.
Coll: M.P.O.
D: B