ECLI:NL:RVS:2006:AY9914

Raad van State

Datum uitspraak
11 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200600872/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing Commissie van Beroep voor de Examens R.O.C. West-Brabant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellante tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De appellante had eerder een beroep ingesteld tegen een beslissing van de Commissie van Beroep voor de Examens R.O.C. West-Brabant, die haar beroep niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank had het beroep van de appellante ongegrond verklaard. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 1 augustus 2006, waarbij de appellante werd vertegenwoordigd door J.P. Voeten. Na het sluiten van het onderzoek ter zitting werd het onderzoek heropend en zijn er aanvullende stukken ingediend. De Raad van State heeft zich ambtshalve de vraag gesteld of de rechtbank bevoegd was om van het beroep kennis te nemen. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat het R.O.C. West-Brabant een bijzondere instelling is en dat de Awb niet van toepassing is op de beslissingen van de commissie van beroep voor de examens van bijzondere instellingen. Hierdoor kon de rechtbank niet bevoegd zijn om van het beroep kennis te nemen. De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de rechtbank onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen. Tevens is bepaald dat het griffierecht aan de appellante wordt terugbetaald.

Uitspraak

200600872/1.
Datum uitspraak: 11 oktober 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/1489 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 30 december 2005 in het geding tussen:
appellante
en
de Commissie van Beroep voor de Examens R.O.C. West-Brabant.
1.    Procesverloop
Bij brief van 12 november 2004 heeft de Algemeen Directeur van het Kellebeek College aan appellante medegedeeld geen aanleiding te zien om de eerder genomen beslissingen van de examencommissie te herroepen.
Bij beslissing van 16 februari 2005 heeft de Commissie van Beroep voor de Examens R.O.C. West-Brabant (hierna: de commissie) het daartegen en tegen de eerder door de examencommissie genomen beslissing door appellante bij brief van 20 december 2004 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 30 december 2005, verzonden op 3 januari 2006, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 januari 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 31 maart 2006 heeft de commissie van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 augustus 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door J.P. Voeten en [gemachtigde], is verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling op 4 augustus 2006 het onderzoek heropend. Desgevraagd heeft de commissie bij brief van 21 augustus 2006 een stuk ingezonden. Dit is aan appellante toegezonden. Appellante heeft bij brief van 31 augustus 2006 een reactie ingediend. Met toestemming van partijen is afgezien van een hernieuwde behandeling ter zitting.
2.    Overwegingen
2.1.    De Afdeling ziet zich - ambtshalve - gesteld voor de vraag of de rechtbank bevoegd was van het bij haar ingestelde beroep kennis te nemen.
2.2.    Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder een bestuursorgaan verstaan:
a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld,
of
b. een ander persoon of college met enig openbaar gezag bekleed.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 1.1.1, aanhef en onder b, van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (hierna: de WEB) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder een instelling verstaan:
1°. een regionaal opleidingencentrum als bedoeld in artikel 1.3.1,
2°. een regionaal opleidingencentrum in een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1.3.2,
3°. een vakinstelling als bedoeld in artikel 1.3.2a, of
4°. een agrarisch opleidingscentrum als bedoeld in artikel 1.3.3;
Ingevolge artikel 1.1.1, aanhef en onder c, van de WEB wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder een openbare instelling verstaan een instelling in stand gehouden door een gemeente dan wel door een openbaar lichaam, ingesteld bij een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen, waarin deelnemen een of meer gemeenten, al dan niet tezamen met een of meer privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid.
Ingevolge artikel 1.1.1, aanhef en onder d, van de WEB wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder een bijzondere instelling verstaan een instelling die uitgaat van een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid niet zijnde een rechtspersoon als bedoeld in artikel 2:1 van het Burgerlijk Wetboek.
Ingevolge artikel 7.5.1, eerste lid, van de WEB stelt het bevoegd gezag van een instelling of exameninstelling al dan niet in samenwerking met een of meer bevoegde gezagsorganen van andere instellingen of exameninstellingen  een commissie van beroep voor de examens in, dan wel sluit zich bij een dergelijke commissie aan. Beslissingen van de examencommissie of van de examinatoren kunnen worden onderworpen aan het oordeel van een commissie van beroep voor de examens.
Ingevolge artikel 7.5.2, eerste lid, van de WEB oordeelt de commissie van beroep voor de examens over beslissingen van de examencommissie of van de examinatoren.
Ingevolge artikel 7.5.2, tweede lid, bedraagt de termijn voor het indienen van het beroepschrift, wat de openbare instellingen betreft in afwijking van artikel 6:7 van de Awb, twee weken.
Ingevolge artikel 7.5.2, zesde lid, van de WEB vernietigt de commissie de beslissing geheel of gedeeltelijk, indien zij  het beroep gegrond acht. De commissie is niet bevoegd in de plaats van de geheel of gedeeltelijk vernietigde beslissing een nieuwe beslissing te nemen, wat de openbare instellingen betreft in afwijking van artikel 7:25 van de Awb. Zij kan bepalen dat opnieuw of, indien de beslissing is geweigerd, alsnog in de zaak wordt beslist, dan wel dat het examen of enig onderdeel daarvan opnieuw wordt afgenomen onder door de commissie te stellen voorwaarden. De examencommissie of de examinator van wie de beslissing is vernietigd, voorziet voor zover nodig opnieuw in de zaak met inachtneming van de uitspraak van de commissie van beroep voor de examens. De commissie kan daarvoor in haar uitspraak een termijn stellen.
2.3.    Het Kellebeek College (voordien het Zoomvliet College) behoort tot het R.O.C. West-Brabant, zijnde een instelling als bedoeld in de WEB. Uit de door de commissie bij brief van 21 augustus 2006 overgelegde statuten blijkt dat deze instelling uitgaat van een rechtspersoon die krachtens privaatrecht is ingesteld, te weten de stichting "Stichting ROC West-Brabant". Het R.O.C. West-Brabant noch de organen van bedoelde rechtspersoon kunnen dan ook als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb worden aangemerkt.
2.4.    Bepalend voor de vraag of het R.O.C. West-Brabant dan wel de organen daarvan met enig openbaar gezag zijn bekleed als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Awb, is het antwoord op de vraag of een of meer overheidstaken zijn opgedragen en daarvoor de benodigde publiekrechtelijke bevoegdheden zijn toegekend. Dit is slechts anders indien uit de wet in formele zin waarin die overheidstaken zijn opgedragen, voortvloeit dat de Awb niet van toepassing is.
2.5.    De Afdeling stelt voorop dat blijkens artikel  1.1.1, aanhef en onder c en d, van de WEB het onderscheid tussen een openbare en bijzondere instelling in de zin van deze wet hierin bestaat dat een openbare instelling in stand wordt gehouden door een gemeente dan wel door een openbaar lichaam, ingesteld bij een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen - zijnde publiekrechtelijke rechtspersonen - en dat een bijzondere instelling uitgaat van een privaatrechtelijke rechtspersoon. Nu het R.O.C. West-Brabant uitgaat van een rechtspersoon die krachtens privaatrecht is ingesteld, is zij aan te merken als een bijzondere instelling in de zin van de WEB. Dat het R.O.C. West-Brabant zich blijkens zijn statuten - onder meer - ten doel stelt het verzorgen en bevorderen van het beroepsonderwijs in de zin van de WEB, alsmede het geven van openbaar onderwijs en onderwijs van één of meer richtingen in openbare en bijzondere scholen, maakt dit niet anders.
2.5.1.    Tegen de in het op zowel openbare als bijzondere instellingen van toepassing zijnde artikel 7.5.2, eerste lid, van de WEB vermelde beslissingen kan een betrokkene beroep instellen bij de commissie van beroep voor de examens van de desbetreffende instelling. De overige leden van voormeld artikel schrijven de te volgen procedure voor. De zinsneden opgenomen in het tweede en zesde lid van dat artikel "wat openbare instellingen betreft in afwijking van […] de Awb" hebben, evenals de afwijking van de Awb die in het derde lid van dit artikel is opgenomen, ten doel tot uitdrukking te brengen dat de uitzonderingen die dit artikel van de WEB aanbrengt op de Awb, uitsluitend betrekking hebben op de commissie van beroep voor de examens van openbare instellingen. Hieruit volgt dat de wetgever ervan uitgaat dat de Awb in zoverre alleen op die instellingen van toepassing is. Voor de commissie van beroep voor de examens van bijzondere instellingen geldt dat de Awb niet op haar handelen van toepassing is en dat zij niet als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, aanhef en onder b, van de Awb kan worden aangemerkt. Gelet hierop kan ingevolge artikel 8:1 van de Awb dan ook geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld tegen beslissingen van een commissie van beroep voor de examens van een bijzondere instelling. De rechtbank had zich dan ook onbevoegd dienen te verklaren van het door appellante tegen de beslissing van de commissie van 16 februari 2005 ingestelde beroep kennis te nemen. Met het oog op artikel 8:71 van de Awb stelt de Afdeling vast dat ter zake van het geschil dat partijen in deze procedure verdeeld houdt, uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.
2.6.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de rechtbank alsnog onbevoegd verklaren kennis te nemen van het door appellante bij haar ingestelde beroep tegen de beslissing van de commissie van 16 februari 2005.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.8.    Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het griffierecht door de Secretaris van de Raad van State aan appellante wordt terugbetaald.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 30 december 2005, AWB 05/1489;
III.    verklaart de rechtbank onbevoegd om van het bij haar ingestelde beroep kennis te nemen;
IV.    gelast dat de Secretaris van de Raad van State aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 207,00 (zegge: tweehonderdenzeven euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek en mr. H. Troostwijk, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Dallinga
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2006
18-362.