ECLI:NL:RBAMS:2015:6775

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
6 oktober 2015
Zaaknummer
13-751626-15 RK 15-4930
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering aan Polen op basis van weigeringsgronden uit de Overleveringswet

Op 6 oktober 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen. De overlevering werd verzocht voor de tenuitvoerlegging van drie verschillende vonnissen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon zich met succes kan beroepen op de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) voor twee van de vonnissen. Voor het derde vonnis, dat betrekking heeft op een zogenaamd 'bagatel'-feit, heeft de rechtbank de overlevering eveneens geweigerd. Dit gebeurde in afwachting van een beslissing van het Hof van Justitie van de EU, dat op 25 september 2015 een prejudiciële vraag had beantwoord die relevant was voor de zaak.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie behandeld op een openbare zitting, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk. De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst om de opgeëiste persoon de gelegenheid te geven om de zaken in Polen af te handelen. De rechtbank heeft op 21 juli 2015 de gevangenneming van de opgeëiste persoon bevolen, maar deze direct geschorst onder voorwaarden. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd, omdat het onderzoek was geschorst op verzoek van de opgeëiste persoon.

Bij de beoordeling van de weigeringsgronden heeft de rechtbank vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet op de juiste wijze op de hoogte was gesteld van de vonnissen in Polen, waardoor zijn verdedigingsrechten in het geding waren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overlevering voor alle feiten waarvoor deze was verzocht, moest worden geweigerd. De rechtbank heeft de geschorste overleveringsdetentie opgeheven en vastgesteld dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751626-15
RK nummer: 15/4930
Datum uitspraak: 6 oktober 2015
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 juli 2015 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 juni 2015 door the Circuit Court in Lublin (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1985,
verblijvend op het adres: [adres, te plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 juli 2015. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R.A. Bosman.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. T.E. Korff, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen de zaken in Polen af te handelen, waarna het EAB mogelijk wordt ingetrokken.
Op 21 juli 2015 heeft de rechtbank de gevangenneming van de opgeëiste persoon bevolen, maar deze direct geschorst onder voorwaarden zoals in het bevel geformuleerd.
Op 21 juli 2015 heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen nu zij op verzoek van de opgeëiste persoon het onderzoek heeft geschorst.
Met instemming van de officier van justitie en de opgeëiste persoon hervat de rechtbank op 22 september 2015 het onderzoek in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de eerdere schorsing van het onderzoek.
Op 22 september 2015 heeft het verhoor plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon heeft zich opnieuw laten bijstaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Poolse taal.
Gebleken is dat de procedure in Polen niet heeft geleid tot intrekking van het EAB of een deel daarvan. Een herhaald aanhoudingsverzoek om een herziening van de beslissing van de Poolse rechter te kunnen afwachten is door de rechtbank afgewezen.
Op 22 september 2015 heeft de rechtbank de in het derde lid van artikel 22 OLW bedoelde termijn opnieuw verlengd voor onbepaalde tijd.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft opnieuw de identiteit van de opgeëiste opnieuw persoon onderzocht.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting bevestigd dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van drie vonnissen van:
I. the Regional Court in Łuków van 14 september 2009, met kenmerk: II K 163/09, waarbij een straf is opgelegd van 1 jaar en 6 maanden, kenmerk II K 163/09;
II. the Regional Court in Łuków van 19 juni 2008), met kenmerk: IV K 513/08, waarbij een straf is opgelegd van 6 maanden (volgens het EAB resteert van deze straf nog 2 maanden), kenmerk IV K 513/08;
III. the Regional Court in Łuków van 23 maart 2012, met kenmerk: II K 1150/11, waarbij is opgelegd een straf van 10 maanden, kenmerk II K 1150/11.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de hiervoor vermelde vrijheidsstraffen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
De vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Met betrekking tot vonnis I en III
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van twee verstekvonnissen, die – kort gezegd – zijn gewezen zonder dat zich één van de in artikel
12 sub a tot en met c OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12 sub d OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan indien dat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld (i) dat het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en (ii) hij wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Standpunt raadsvrouw
De raadsvrouw heeft verzocht de overlevering te weigeren voor zover het EAB de vonnissen I en III betreft; de weigeringsgrond van artikel 12 OLW doet zich voor en er is geen recht op een verzetprocedure toegezegd.
Standpunt officier van justitieVonnis I (II K 163/09):de overlevering is toelaatbaar. Noch de wet noch het kaderbesluit schrijft voor dat een vonnis in persoon moet worden betekend; de wijze van betekening wordt uitdrukkelijk in het midden gelaten. Gebleken is dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het gewezen vonnis want hij heeft de rechtbank in Polen benaderd en gevraagd om een uitwerking van het vonnis. Hij ontving deze uitwerking op 4 november 2009 en heeft geen hoger beroep tegen het vonnis ingesteld.
Vonnis III (II K 1150/11):de overlevering moet worden geweigerd nu de weigeringsgrond van artikel 12 OLW aan de orde is en er geen zicht is op een nieuwe behandeling.
Oordeel rechtbank vonnis I(II K 163/09)
Uit de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie blijkt dat sprake is van een verstekvonnis en dat de situatie als vermeld in artikel 12, onder a en b van de OLW niet van toepassing is.
Met betrekking tot
vonnis Ivermeldt het EAB dat het vonnis op 21 september 2009 aan de opgeëiste persoon is betekend en dat hij is gewezen op de mogelijkheid een rechtsmiddel tegen het vonnis in te stellen. Als deze situatie volgens de uitvaardigende autoriteit aan de orde is, dient zij een toelichting te geven over de feitelijke gang van zaken.
Voor deze toelichting verwijst de rechtbank naar hetgeen de officier van justitie naar voren heeft gebracht. Over het verzoek om een uitgewerkt vonnis is de opgeëiste persoon verder ter zitting ondervraagd. Hij heeft verklaard dat hij in september/november 2009 niet in Polen maar in Nederland verbleef. Post is naar het adres in Polen verstuurd waar hij op dat moment niet meer verbleef. Hij kan zich nu niet meer herinneren of hij het (oorspronkelijke) vonnis, waarvan later de tenuitvoerlegging is gelast, ooit heeft ontvangen.
Uit deze beide toelichtingen kan de rechtbank niet eenduidig opmaken dat de opgeëiste persoon het vonnis daadwerkelijk kende en in de gelegenheid is geweest daartegen een rechtsmiddel aan te wenden. De rechtbank merkt in dit kader voorts op dat het in de gevallen beschreven als in artikel 12, onder a tot en met d, OLW gaat om uitzonderingen op essentiële aanwezigheids- en verdedigingsrechten. De situatie als bedoeld in artikel 12, onder c, OLW is aldus niet van toepassing. Nu de garanties als bedoeld in artikel 12, onder d, OLW niet zijn verstrekt, is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing.
Oordeel rechtbank vonnis III (II K 1150/11)
Met betrekking tot
vonnis IIIvermeldt het EAB dat de opgeëiste persoon anderszins daadwerkelijk in kennis is gesteld van de datum en de plaats van de behandeling ter terechtzitting, maar onvermeld blijft hoe de oproeping dan plaats heeft gevonden. Nu een nadere toelichting ontbreekt is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon ook in dit geval met succes een beroep kan doen op de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW.
De rechtbank zal de overlevering voor de tenuitvoerlegging van deze straffen weigeren en de overige verweren onbesproken laten.
Vonnis II (IV K 513/08)

4.Strafbaarheid

Vonnis II (IV K 513/08): feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat het feit waarvoor de opgeëiste persoon is veroordeeld het volgende betreft:
On Date 1st April 2008 inków, Jubelskie province, he was driving a car make Audi with registration number [nummer] and for that he did not apply to the judgment adjudicated by the Regional Court [Sąd Rejonowy] in Łuków , files reference IV K 950/07 of 11th November 2007 banning him from driving of all motor vehicles for the period of two years.
Dit feit levert naar Nederlands recht op:
Overtreding van artikel 163 Wegenverkeerswet 1994.
Naar Nederlands recht wordt dit feit bedreigd met een gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de derde categorie (artikel 176, vierde lid Wegenverkeerswet 1994).
Zowel de raadsvrouw als de officier van justitie hebben verzocht de overlevering voor dit feit te weigeren.
De rechtbank overweegt het volgende:
Op het feit ‘overtreding van artikel 163 Wegenverkeerswet 1994’ is naar Nederlands recht een strafbedreiging gesteld van maximaal drie maanden gevangenisstraf of geldboete van de derde categorie, zodat niet is voldaan aan artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW, zoals de rechtbank dit artikel tot nu toe heeft uitgelegd.
Zoals ter zitting aan de orde is gesteld, heeft de rechtbank omtrent de verenigbaarheid van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, sub 2º, OLW met het Kaderbesluit EAB (Kaderbesluit 2002/584/JBZ) in een vergelijkbare zaak (ECLI:NL:RBAMS:2015:5712) een prejudiciële vraag voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Deze vraag is op 25 september 2015 door het Hof beantwoord (zaak C-463/15 PPU). Om proceseconomische redenen zal de rechtbank de onderhavige zaak niet in afwachting van de uitspraak op deze eerdere, vergelijkbare zaak aanhouden, maar de overlevering voor dit feit weigeren. Het onderzoek in deze zaak zal op korte termijn door de rechtbank worden hervat.
De rechtbank volgt daarbij de sinds 2 september 2015 door haar ingezette lijn.
Daarbij staat voorop het belang van afdoening van het EAB binnen de in de wet gestelde termijnen en voorts overweegt de rechtbank dat de opgeëiste persoon niet in zijn belang wordt geschaad, nu deze werkwijze tot een weigering leidt
De rechtbank wijst in dit verband nog op de mogelijkheid dat de uitvaardigende justitiële autoriteit een nieuw EAB kan worden uitgevaardigd met betrekking tot het feit waarvoor de opgeëiste persoon bij vonnis II (IV K 513/08) is veroordeeld.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB met betrekking tot
vonnis I (II K 163/09) en vonnis III (II K 1150/11) niet voldoetaan de eisen van artikel 12 OLW en een andere weigeringsgrond aan de overlevering voor het feit van
vonnis II (IV K 513/08)in de weg staat, moet de gehele overlevering worden geweigerd.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 163 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 7 en 12 Overleveringswet.

7.Beslissing

WEIGERTde overlevering van [opgeëiste persoon] voor alle feiten waarvoor zijn overlevering is verzocht.
HEFT OPde geschorste overleveringsdetentie.
Aldus gedaan door
mr. A.C. Enkelaar, voorzitter,
mrs. C.A.E. Wijnker en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 oktober 2015.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.