ECLI:NL:RBAMS:2015:591

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2015
Publicatiedatum
6 februari 2015
Zaaknummer
13-752017-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek naar de pleegplaats van een strafbaar feit in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 30 januari 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam in een tussenuitspraken de heropening van het onderzoek bevolen in een zaak die betrekking heeft op een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Roemenië, die wordt verdacht van een ernstig strafbaar feit, gepleegd op 15 juli 2013 in Antwerpen, België. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de pleegplaats van het feit, wat essentieel is voor de beoordeling van de overlevering. De officier van justitie heeft de overlevering toelaatbaar verklaard, maar de raadsman heeft betoogd dat het EAB niet voldoet aan de wettelijke vereisten, omdat het niet duidelijk is waar de vermeende handelingen hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en het onderzoek heropend om nadere informatie te verkrijgen over de pleegplaats van het feit. De rechtbank heeft de officier van justitie opgedragen om opheldering te vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit in België. De beslissing om het onderzoek te heropenen is genomen om te waarborgen dat de rechtsgang volledig en rechtvaardig is, en om te voldoen aan de eisen van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752017-14
RK nummer: 14/7710
Datum uitspraak: 30 januari 2015
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 november 2014 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 november 2014 door de Rechtbank van Eerste Aanleg, afdeling Antwerpen, België en het strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats], Roemenië, op [geboortedatum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting ‘[locatie]’,
[detentie adres],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 januari 2015. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. P.D. Popescu, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel bij verstek van 14 november 2014, afkomstig van de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van België strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB en luidt:
Op 15.07.2013 vraagt een vrouw de weg naar het Centraal Station te Antwerpen en wordt door een man in het struikgewas getrokken waar zij wordt verkracht. Zij wordt gepenetreerd met de vinger en ze moet de man masturberen met de hand. Het slachtoffer had diverse kwetsuren ten gevolge van de slagen die zij van haar belager had gekregen.

4.Genoegzaamheid

Standpunt raadsman
De raadsman heeft verzocht de overlevering te weigeren en daartoe aangevoerd dat de omschrijving van het feit waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht ongenoegzaam is. Het EAB voldoet niet aan de in artikel 2, tweede lid onder e OLW gestelde vereisten want onduidelijk is de plaats waar de vermeende handelingen zouden hebben plaatsgevonden. De feitsomschrijving sluit niet uit dat het feit elders, mogelijk zelfs in Nederland, is gepleegd: een vrouw vraagt aan een man ‘de weg naar het station te Antwerpen’ waarna hij haar de struiken in trekt en het feit plaatsvindt. Het feit dat de opgeëiste persoon door de Nederlandse politie is gehoord over deze verdenking versterkt de indruk dat het feit in Nederland heeft plaatsgevonden, aldus de raadsman.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het EAB genoegzaam; zij heeft de stelling van de raadsman als onlogisch van de hand gewezen. Zij heeft benadrukt dat er in Nederland geen vervolging loopt ten aanzien van dit feit en dat het verhoor door de Nederlandse politie mogelijk heeft plaatsgevonden naar aanleiding van een Belgisch rechtshulpverzoek; zekerheid hierover kon zij niet geven. De officier van justitie heeft primair gevorderd dat de overlevering toelaatbaar zal worden verklaard en gaat subsidiair akkoord met het inwinnen van nadere inlichtingen over de pleegplaats bij de uitvoerende justitiële autoriteit.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen.

5.Heropening onderzoek

De rechtbank is in raadkamer tot de conclusie gekomen dat het onderzoek niet volledig is geweest en heropend dient te worden.
Zij overweegt daartoe het volgende.
Het moet onomstotelijk vast staan of het feit in België dan wel in Nederland heeft plaatsgevonden. Niet alleen dient het EAB te voldoen aan de in artikel 2, tweede lid onder e OLW gestelde eisen, ook moet vaststaan dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a OLW niet aan de orde is.
Nauwkeurige lezing van het feit zoals weergegeven in onderdeel e) van het EAB leidt de rechtbank tot de conclusie dat de twijfel over de pleegplaats die de raadsman heeft opgeworpen niet wordt weerlegd door de beschrijving van het feit. Er is geen andere bron voorradig die duidelijkheid kan verschaffen over de pleegplaats. Zo is er geen internationale signalering in het dossier, waaraan gegevens kunnen worden ontleend.
In het dossier bevinden zich door de Nederlandse politie opgemaakte processen-verbaal.
Uit het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt op 12 november 2014 blijkt dat de verbalisanten op 18 oktober 2014 de opgeëiste persoon in de penitentiaire inrichting Amsterdam als verdachte hebben gehoord en dat zij hem hebben meegedeeld
‘dat hij verdacht wordt van aanranding der eerbaarheid c.q. verkrachting, gepleegd op 15 juli 2013’. De opgeëiste persoon reageert daarop met de woorden
‘ik begrijp niet zo goed waar het over gaat. Ik was niet in Nederland toen’. In dit proces-verbaal wordt niet vermeld waar het feit zou hebben plaatsgevonden.
Op 9 november 2014 wordt de opgeëiste persoon als verdachte gehoord door de Nederlandse politie over de verdenking. Hem wordt het volgende voorgehouden
: ‘u wordt verdacht van aanranding der eerbaarheid en verkrachting. Daarover wensen wij met u te praten. Wilt u daar nu al op reageren?’waarop de opgeëiste persoon reageert door ‘nee’ te schudden. Ook dit proces-verbaal vermeldt niet de plaats waar het feit zou zijn gepleegd.
De officier van justitie heeft niet kunnen verklaren op wiens instigatie dit onderzoek door de Nederlandse politie heeft plaatsgevonden. Mogelijk was het op basis van een rechtshulpverzoek uit België maar de processen-verbaal maken geen van beide melding van enig rechtshulpverzoek.
Alles bij elkaar genomen wordt de door de raadsman gezaaide twijfel niet weggenomen door het EAB, door de daaraan toegevoegde stukken of door de verklaring van de officier van justitie. Het onderzoek is op dit punt onvolledig gebleken.
De rechtbank zal dan ook het onderzoek heropenen om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere opheldering over de pleegplaats te vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, de Onderzoekrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen.

6.Beslissing

Heropent en schorst het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen in welke plaats en in welk land de in het EAB onder e) omschreven handelingen hebben plaatsgevonden.
Beveelt dat het onderzoek zal worden hervat op een nog nader te bepalen zitting, met in achtneming van de in artikel 22 OLW bepaalde termijn voor uitspraak.
Verzoekt de officier van justitie om de rechtbank op die nader te bepalen zitting te informeren in welk kader de opgeëiste persoon door de Nederlandse politie is verhoord op
28 oktober en 9 november 2014.
Beveelt de oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen tijdstip met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman.
Beveelt de oproeping van een tolk in de Roemeense taal.
Aldus gedaan door
mr. A.C. Enkelaar, voorzitter,
mrs. S.J. Riem en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 30 januari 2015.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.