ECLI:NL:RBAMS:2015:589

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2015
Publicatiedatum
6 februari 2015
Zaaknummer
13-751968-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijk onderzoek in België

Op 30 januari 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek dat door de Belgische autoriteiten is ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gegevens in het EAB voldoende duidelijkheid verschaffen over de verdenking die jegens de opgeëiste persoon is gerezen. De opgeëiste persoon heeft de verdenking betwist, maar de rechtbank oordeelt dat dit geen aanleiding geeft voor nader onderzoek, aangezien het verdere onderzoek naar zijn betrokkenheid bij de feiten in België dient plaats te vinden.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank overweegt dat de beschrijving van de feiten in het EAB voldoet aan de vereisten van de Overleveringswet. De rechtbank heeft ook de garantie van de Belgische autoriteiten in overweging genomen, die bevestigen dat de opgeëiste persoon, indien veroordeeld, zijn straf in Nederland zal mogen ondergaan.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering en heeft zij de overlevering toegestaan. De uitspraak is gedaan door mr. A.C. Enkelaar, voorzitter, en mrs. S.J. Riem en H.G. van der Wilt, rechters, in aanwezigheid van griffier L.C. Werkman. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751968-14
RK nummer: 14/7478
Datum uitspraak: 30 januari 2015
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 14 november 2014 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 oktober 2014 door de Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen, België en het strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres, te plaats 1]
maar verblijvend op het adres [adres, te plaats 2],
gedetineerd in het Huis van Bewaring te [plaats],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 januari 2015. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. R. Bom, advocaat te Breda.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel bij verstek, afgegeven door de uitvaardigende justitiële autoriteit en gedateerd 31 oktober 2014.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt meerdere opeenvolgende naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de vermeende betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de feiten waarvan hij wordt verdacht te summier is weergegeven; ten aanzien van de opgeëiste persoon wordt in het EAB slechts opgemerkt dat hij chauffeur is geweest en dat transport vanuit de Antwerpse haven zou hebben plaatsgevonden. Per transport zou de opgeëiste persoon een bedrag van € 175.000,- hebben ontvangen. De opgeëiste persoon bestrijdt de verdachtmakingen.
De betrokkenheid van de opgeëiste persoon kan niet worden afgeleid uit de uiteenzetting van de feiten in het EAB, aldus de raadsman. Het EAB is ongenoegzaam.
Standpunt officier van justitie
Dat de verdenking zoals weergegeven in het EAB te marginaal zou zijn vormt geen weigeringsgrond. De omschrijving van de feiten in het EAB voldoet aan de in artikel 2, tweede lid onder e OLW genoemde vereisten: tijd, plaats en betrokkenheid zijn voldoende duidelijk omschreven, met de kanttekening dat in een op 15 januari 2015 gedateerde e-mail van de Onderzoeksrechter te Antwerpen de pleegperiode wordt beperkt, deze ligt tussen 11 april 2014 en 18 augustus 2014.
Oordeel rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die bepaling de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Uit het verhoor ter zitting is de rechtbank gebleken dat de gegevens in het EAB voldoende duidelijkheid verschaffen over de verdenking die jegens de opgeëiste persoon is gerezen. Dat in de ogen van de raadsman de onderbouwing van deze verdenking ontbreekt, althans onvoldoende is, kan geen grond opleveren om de gevraagde overlevering te weigeren.
In het feit dat de opgeëiste persoon de verdenking bestrijdt ziet de rechtbank geen aanleiding om nader onderzoek te doen. Het verdere onderzoek naar zijn betrokkenheid bij de in het EAB omschreven feiten dient plaats te vinden voor de Belgische rechtbank die over het dossier beschikt.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende.
Het EAB heeft betrekking op een strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht; het onderzoek is nog niet afgerond, zo is bijvoorbeeld de opgeëiste persoon nog niet als verdachte gehoord. Naar verwachting zullen de strafbare feiten na sluiting van dat onderzoek nader worden afgebakend.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de beschrijving van de feiten voldoet aan de vereisten van artikel 2, tweede lid onder e OLW.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie(1) en
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen(5)
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens en de informatie in een aanvullende
e-mail d.d. 23 december 2014 is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings, verbonden aan het Parket van de procureur des Konings te Antwerpen heeft bij brief van 4 december 2014 de volgende garantie gegeven:
Gelet op de Nederlandse nationaliteit van de opgeëiste persoon [opgeëiste persoon] ga ik hierbij akkoord om de uit te leveren persoon, in geval van een veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of indien er een maatregel welke vrijheidsbeneming met zich brengt, wordt opgelegd in België, naar Nederland over te brengen op basis van artikel 5 lid 3 van het Kaderbesluit Europees aanhoudingsbevel en het Kaderbesluit 2008/99 (terugkeergarantie).
Ik deel u eveneens mee dat mijn ambt tevens instemt met de ingevolge de Nederlandse implementatie van het Kaderbesluit 2008/909, de in België opgelegde onvoorwaardelijke vrijheidsstraf bij teruglevering van de opgeëiste persoon naar Nederlandse maatstaven kan worden aangepast.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
Aan deze voorwaarde is voldaan, nu de onder 4 bedoelde feiten naar Nederlands recht strafbaar zijn en opleveren:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder A Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW

Het primaire standpunt van de officier van justitie is dat de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voordoet.
De rechtbank stelt echter vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
Subsidiair heeft de officier van justitie overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
het onderzoek is in België aangevangen, de verdovende middelen zijn in België (Antwerpen) ingevoerd, een of meer medeverdachten worden voor deze zaak in België vervolgd en het bewijs bevindt zich in België.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Belgische autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot zijn vordering kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 2, 10 en 11a Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen, België, ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.C. Enkelaar, voorzitter,
mrs. S.J. Riem en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 30 januari 2015.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.