ECLI:NL:RBAMS:2015:588

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2015
Publicatiedatum
6 februari 2015
Zaaknummer
13-7060-52-11
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan Bulgarije deels toegestaan met gedeeltelijke weigering op grond van artikel 12 OLW

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 januari 2015 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Bulgarije. De vordering tot overlevering is ingediend door de officier van justitie en betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Parket Regionaal te Veliko Tarnovo op 25 februari 2010. De opgeëiste persoon is veroordeeld voor medeplichtigheid aan diefstal met geweld en heeft een vrijheidsstraf van vier jaar opgelegd gekregen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn aanwezigheid bij eerdere zittingen onderzocht. De verdediging heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zitting die leidde tot zijn veroordeling, en dat er geen garanties zijn dat zijn rechten zijn gerespecteerd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de opgeëiste persoon wel degelijk aanwezig was bij de eerste behandeling van de strafzaak en dat hij zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen. De rechtbank heeft de overlevering voor het feit met nummer 617/2005 toegestaan, maar de overlevering voor het feit met nummer 422/1999 geweigerd, omdat niet kon worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de relevante zitting. De rechtbank heeft daarbij de weigeringsgrond van artikel 12 OLW in acht genomen en geconcludeerd dat de overlevering voor het tweede feit niet kon plaatsvinden vanwege het gebrek aan bewijs van aanwezigheid.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/706052-11
RK nummer: 14/7840
Datum uitspraak: 30 januari 2015
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 25 november 2014 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 februari 2010 door het Parket Regionaal te Veliko Tarnovo, Bulgarije en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats], Bulgarije, op [geboortedatum],
niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, maar naar eigen zeggen verblijvend op het (onvolledig door hem opgegeven) adres [adres, te plaats], gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting ‘[locatie]’,
[detentie adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 januari 2015. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. I.J.K. van der Meer, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Bulgaarse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Bulgaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
vonnis nr. 246 van 11 december 2006voor een strafzaak van algemeen karakter nr.
617/2005van de Regionale Rechtbank te Veliko Tarnovo, BHOXД nr. 46/2007 van de Rechtbank van Appellatie te Veliko Tarnovo en strafzaak nr. 280/2007 van de Opperste Rechtbank van Cassatie, in werking getreden op 19 november 2007.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van
in totaal zes jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Bij voornoemd vonnis nummer 246 van 11 december 2006 is een vrijheidsstraf voor de duur van
vier jaaropgelegd aan de opgeëiste persoon.
Deze straf is gecombineerd met het vonnis van 7 maart 2000 dat is gewezen in verband met strafzaak nr.
422/1999van de Rechtbank van Eerste Aanleg Gorna Oriachovitsa, waarbij aanvankelijk een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
twee jaaris opgelegd, met een proeftijd van vijf jaren. De tenuitvoerlegging van dit vonnis is inmiddels bevolen.
Het vonnis nr. 246 in de strafzaak nr.
617/2005betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Het vonnis nr. 422/1999 betreft de twee feiten zoals deze zijn omschreven in een aanvullende brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit, gedateerd 30 december 2014.
Het komt er – kort samengevat – op neer dat de opgeëiste persoon is veroordeeld voor het medeplegen van twee inbraken in kerkgebouwen en het wegnemen daaruit van een aantal zilveren kelken. Deze inbraken vonden respectievelijk plaats in de nacht van 20 op 21 juni 1998 in de plaats Gorna Oryahovitsa (
Oriachovitsa) (Bulgarije) en in de nacht van 5 op 6 juli 1998 in het dorp Dragizhevo (Bulgarije).
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt raadsvrouw
De raadsvrouw heeft verzocht de overlevering integraal te weigeren en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
617/2005: de opgeëiste persoon is niet aanwezig geweest bij en niet op de hoogte geweest van de behandeling die (in hoger beroep) tot zijn veroordeling heeft geleid, terwijl hij in eerste aanleg was vrijgesproken. Het arrest is hem niet in persoon betekend, terwijl de Bulgarse autoriteiten geen garantie geven als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder d, 1e en 2e OLW.
422/1999:Over de bevolen tenuitvoerlegging van de aanvankelijk voorwaardelijk opgelegde straf is de opgeëiste persoon nooit geïnformeerd. Nu de straffen gecombineerd zijn geldt ook voor deze omzetting de weigeringsgrond van artikel 12 OLW.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt van de raadsvrouw bestreden; uit het EAB, uit de aanvullende informatie d.d. 30 december 2014 en uit de verklaring van de opgeëiste persoon ter zitting valt af te leiden dat hij op de eerste zitting in de zaak met nummer 617/2005 aanwezig is geweest en zijn verdedigingsrecht heeft kunnen uitoefenen. Dat na de aanvankelijke vrijspraak een hoger beroep is ingesteld door het Openbaar Ministerie te Bulgarije maakt dit niet anders.
Wat betreft de zaak waarin de tenuitvoerlegging is bevolen geldt het volgende: de opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat hij aanwezig is geweest op de zitting die tot de voorwaardelijke strafoplegging heeft geleid. Dat het dossier niet meer beschikbaar is in Bulgarije maakt niet dat de weigeringsgrond van toepassing is.
Oordeel rechtbank
Met betrekking tot de zaak met nummer
617/2005is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon geen beroep kan doen op de weigeringsgrond van artikel 12 OLW. Gebleken is dat hij aanwezig is geweest bij de eerste behandeling van de strafzaak en dat hij zijn verdedigingsrecht heeft kunnen uitoefenen. Dat hij in eerste instantie is vrijgesproken is niet relevant bij de beoordeling van een beroep op de weigeringsgrond. Immers, de opgeëiste persoon was op de hoogte van de procedure en wist dan ook dat het vonnis waarbij hij was vrijgesproken nog niet onherroepelijk was. De opgeëiste persoon had zich ervan moeten vergewissen of door het Openbaar Ministerie hoger beroep tegen de vrijspraak was ingesteld. Dat hij dit niet heeft gedaan komt voor zijn eigen rekening. Het verweer wordt verworpen.
Anders ligt dit met betrekking tot de strafzaak met nummer
422/1999. Hoewel de opgeëiste persoon op vragen van de officier van justitie ter zitting heeft verklaard dat hij aanwezig is geweest op de zitting die geleid heeft tot de voorwaardelijke veroordeling acht de rechtbank deze mededeling in dit geval niet voldoende om vast te stellen dat aan de vereisten van artikel 12, aanhef en onder a OLW is voldaan.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in de eerder aangehaalde brief van 30 december 2014 verklaard dat zij niet kan achterhalen, laat staan bevestigen dat de opgeëiste persoon op de zitting aanwezig is geweest omdat het dossier vernietigd is. Bij haar beoordeling van het verweer wil de rechtbank niet louter varen op de verklaring van de opgeëiste persoon. Nu de rechtbank niet met zekerheid heeft kunnen vaststellen dat de opgeëiste persoon zich ervan bewust was op welke zitting de officier van justitie doelde.
Bij gebrek aan voor die beoordeling relevante informatie van de zijde van de uitvaardigende justitiële autoriteit zal de rechtbank de opgeëiste persoon in dezen het voordeel van de twijfel schenken en de overlevering voor de tenuitvoerlegging van twee jaar gevangenisstraf weigeren.
Gelet op deze beslissing behoeft het verweer met betrekking tot verjaring geen verdere bespreking.
4.
Strafbaarheid, zaak 617/2005
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat het feit waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Bulgarije als naar Nederlands recht strafbaar is en dat op dit feit in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Medeplichtigheid aan diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld tegen personen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit gepleegd wordt door twee of meer verenigde personen.

5.De weigeringsgrond van artikel 6, vijfde lid OLW

Standpunt raadsvrouw
De opgeëiste persoon kan een beroep doen op de bescherming van artikel 6, vijfde lid, OLW. Hoewel hij nooit ingeschreven heeft gestaan in de gemeentelijke basisadministratie, geen arbeidscontracten en geen zorgverzekeringspolis kan overleggen over de laatste vijf jaren, stelt hij dat hij al sinds 2008 in Nederland verblijft met zijn vrouw. De raadsvrouw acht op grond van de door haar overgelegde stukken aannemelijk geworden dat de opgeëiste persoon geruime tijd in Nederland verblijft, bij zijn gezin.
Standpunt officier van justitieMet de door hem overgelegde stukken heeft de opgeëiste persoon voldoende aangetoond dat zijn echtgenote vanaf 1 januari 2011 (een inschrijving bij de Kamer van Koophandel) in Nederlands aanwezig is. Nog los van het feit dat dit vier jaren beslaat en geen vijf, is hiermee allerminst aangetoond dat de opgeëiste persoon zelf voldoet aan het criterium van een onafgebroken en rechtmatig verblijf in Nederland over een periode van tenminste vijf jaar.
Oordeel rechtbank
De rechtbank volgt de officier van justitie in haar standpunt. De opgeëiste persoon is er niet in geslaagd aan te tonen dat hij gedurende tenminste vijf jaren onafgebroken en rechtmatig in Nederland heeft verbleven conform de eisen zoals die hun oorsprong vinden in het arrest van het Hof van Justitie van 6 oktober 2008, C-123/08, ECLI:EU:C:2009:616. Het verweer wordt verworpen.

6.Slotsom

617/2005.
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor dat feit te worden toegestaan.
422/1999.
Voor het overige moet zij worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 Overleveringswet.

8.Beslissing

617/2005:
STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Parket Regionaal te Veliko Tarnovo, Bulgarije, ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het gedeelte van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, dat is opgelegd wegens de medeplichtigheid aan diefstal met geweld in vereniging, gepleegd op 6 februari 2003 in het gebied Arbanaschko Bardo te Bulgarije.
422/1999:
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd wegens de twee inbraken in kerkgebouwen en het wegnemen daaruit van een aantal zilveren kelken, gepleegd respectievelijk in de nacht van 20 op 21 juni 1998 in de plaats Gorna Oryahovisa (
Oriachovitsa) (Bulgarije) en in de nacht van 5 op 6 juli 1998 in het dorp Dragizhevo (Bulgarije).
Aldus gedaan door
mr. A.C. Enkelaar, voorzitter,
mrs. S.J. Riem en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 30 januari 2015.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.