ECLI:NL:RBAMS:2015:5585

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2015
Publicatiedatum
28 augustus 2015
Zaaknummer
AMS 15/2656
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wettelijke vereisten voor machtiging in bezwaar- en beroepsprocedures onder de Wet openbaarheid van bestuur

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 20 augustus 2015, werd het beroep van eiser, vertegenwoordigd door mr. drs. J.M.C. Niederer, gegrond verklaard. Eiser had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van de korpschef van politie, die het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank oordeelde dat de machtiging die eiser aan zijn gemachtigde had verleend, voldoende specifiek was om de grenzen van de vertegenwoordigingsbevoegdheid te bepalen. De rechtbank stelde vast dat de verweerder in strijd met artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had gehandeld door te twijfelen aan de authenticiteit van de machtiging en een originele, meer gespecificeerde machtiging te verlangen. De rechtbank concludeerde dat de gemachtigde bevoegd was om namens eiser beroep in te stellen en dat het beroep ontvankelijk was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het betaalde griffierecht van € 167,00 aan eiser moest worden vergoed. Tevens werden de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.470,00. De uitspraak benadrukt het belang van een voldoende specifieke machtiging in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor bestuursorganen om objectief te handelen zonder vooringenomenheid.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/2656

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 augustus 2015 in de zaak tussen

[naam] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr.drs. J.M.C. Niederer),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. A.J. Buurma).

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gedeeltelijk toegewezen.
Bij besluit van 15 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2015.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft verweerder overwogen dat aan de hand van de door de gemachtigde overgelegde kopie van de machtiging onvoldoende kan worden vastgesteld dat hij is gemachtigd voor het voeren van de bezwaarprocedure. Er is een kopie van de machtiging overgelegd, waarvan de authenticiteit niet kan worden vastgesteld. Uit de algemene voorwaarden van de gemachtigde blijkt dat ook [betrokkene] procedures over (verkeers)boetes in behandeling neemt, zodat niet kan worden vastgesteld of deze gemachtigde bevoegd is bezwaar te maken. Verder wordt de machtiging onvoldoende specifiek om geacht te zijn afgegeven met het oog op de bezwaarprocedure, aldus verweerder.
2. In beroep heeft de gemachtigde van eiser dezelfde machtiging overgelegd als in bezwaar. De rechtbank ziet zich daarom allereerst voor de vraag gesteld of de overgelegde machtiging leidt tot niet-ontvankelijkheid van het beroep.
3. Verweerder heeft ter zitting zijn standpunt als volgt toegelicht.
Verweerder meent dat hij in dit geval mocht verzoeken om een originele, meer gespecificeerde machtiging van de gemachtigde van eiser, omdat de gemachtigde van eiser een zogenoemde ‘repeatplayer’ is en in meerdere zaken waarin deze gemachtigde is opgetreden is geoordeeld dat sprake is van misbruik van recht. Verweerder heeft daarbij desgevraagd verklaard dat hij van een andere gemachtigden in onderhavige situatie geen originele, meer gespecificeerde machtiging zou verlangen. Verweerder is bevreesd dat de cliënten van de gemachtigde niet van de procedures op de hoogte zijn. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting bevestigd dat er in deze zaak op zichzelf geen aanleiding is om aan te nemen dat sprake is van misbruik van recht. Het is de reputatie van gemachtigde die aanleiding geeft voor zijn standpunt ten aanzien van de machtiging, aldus verweerder.
4. De gemachtigde van eiser heeft aangevoerd dat de overgelegde machtiging voldoende specifiek is en dat er geen grond is om een originele machtiging te verlangen. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft hij verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 december 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4665) en naar een uitspraak van deze rechtbank van 6 mei 2015 (ECLI:NL:RBAMS:2015:2559). Door een originele, meer gespecificeerde machtiging van de gemachtigde te verlangen, heeft verweerder gehandeld in strijd met het verbod van vooringenomenheid en willekeur.
5. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat er geen aanleiding is om de handtekening onder de machtiging te betwijfelen, zodat de rechtbank dit aspect buiten beschouwing zal laten.
6. In haar uitspraak van 24 december 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4665) heeft de Afdeling geoordeeld dat artikel 8:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) noch enige andere rechtsregel in de weg staat aan het verlenen van een in algemene bewoordingen geformuleerde machtiging tot het voeren van procedures en het in verband daarmee verrichten van alle noodzakelijk geachte handelingen. Een machtiging dient wel voldoende specifiek te zijn om de grenzen van de vertegenwoordigingsbevoegdheid te kunnen bepalen. Naar het oordeel van de rechtbank geldt deze maatstaf eveneens voor een machtiging in het verkeer met bestuursorganen.
7. De rechtbank dient eerst de vraag te beantwoorden of de machtiging voldoende specifiek is. De gemachtigde heeft een door eiser ondertekende machtiging gedateerd 29 januari 2015 overgelegd, die luidt als volgt:
“(…) machtigt hierbij mr. drs. J.M.C. Niederer, h.o.d.n. J.M.C. Niederer Interim Management en/of Niederer Management B.V. en/of legal control gevestigd te [plaats] aan de [adres] , om hem te vertegenwoordigen en alle handelingen te verrichten teneinde geschillen in rechte te bestrijden alsmede al hetgeen daartoe door gemachtigde noodzakelijk wordt geacht. Hieronder dient in ieder geval te worden begrepen het zo nodig aanwenden en intrekken van beschikbare rechtsmiddelen en het opvragen van verdere gegevens, bijvoorbeeld door middel van de Wet openbaarheid van bestuur of middels een kennisnemingsverzoek in de zin van de Wet politiegegevens en/of de Wet bescherming persoonsgegevens, zo ook bij de weigering daarvan, alsook het aannemen van bedragen zoals vergoedingen voor proceskosten, griffierechten e.d., een en ander in de ruimste zin van het woord.”
De rechtbank is van oordeel dat uit de machtiging kan worden afgeleid dat eiser de gemachtigde heeft gemachtigd om namens hem een bezwaar- en beroepsprocedure in het kader van de Wob te voeren. Naar het oordeel van de rechtbank is deze omschrijving voldoende specifiek om de grenzen van de vertegenwoordigingsbevoegdheid te kunnen bepalen. Deze beroepsprocedure (en ook de voorafgaande bezwaarprocedure) vallen daarmee binnen de reikwijdte van de machtiging.
8. De rechtbank stelt daarbij vast dat de machtiging in deze zaak sterke overeenkomsten heeft met de machtiging waarover de Afdeling volgens eiser in de genoemde uitspraak van 24 december 2014 heeft geoordeeld. De Afdeling heeft in die zaak geoordeeld dat de machtiging voldoende specifiek was om de grenzen van de vertegenwoordigingsbevoegdheid te kunnen bepalen. De gemachtigde van eiser heeft ter vergelijking de machtiging uit die zaak in onderhavige zaak overgelegd. De rechtbank acht aannemelijk dat deze machtiging inderdaad in die procedure is gebruikt, gelet op de datum waarop die machtiging is verleend in samenhang met het geschetste verloop van die procedure. De machtiging in die zaak luidde als volgt:
“(…) machtigt hierbij mr. drs. J.M.C. Niederer, h.o.d.n. J.M.C. Niederer Interim Management en/of Niederer Management B.V. en/of legal control gevestigd te [plaats] aan de [adres] , om hem te vertegenwoordigen en alle handelingen te verrichten teneinde geschillen in rechte te bestrijden alsmede al hetgeen daartoe door gemachtigde noodzakelijk wordt geacht, waaronder het aanwezen van rechtsmiddelen en het opvragen van gegevens, bijvoorbeeld op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, het bij weigering voeren van gerechtelijke procedures deze gegevens alsnog te verkrijgen en, indien relevant, het aannemen van bedragen zoals vergoeding voor proceskosten, griffierechten etc., een en ander in de ruimste zin des woords. Voor elke uit te voeren rechtshandeling zal vooraf met ondergetekende overleg worden gepleegd. Ondergetekende doet aan gemachtigde een vergoeding toekomen van de door gemachtigde gepleegde inzet indien het betreffende bezwaar, administratief beroep dan wel beroep gegrond verklaard wordt. Voornoemde vergoeding is gelijkgesteld aan de aan ondergetekende toegekende proceskostenvergoeding en zal op factuurbasis door gemachtigde aan ondergetekende in rekening worden gebracht (‘no cure no pay’).’
De rechtbank stelt vast dat de machtiging in de procedure bij de Afdeling afwijkt van de machtiging die in deze procedure voorligt en wel op het punt van overleg tussen de gemachtigde en degene die de machtiging heeft verleend. De rechtbank is echter van oordeel dat niet van belang is of eiser daadwerkelijk op de hoogte is van deze (bezwaar- en) beroepsprocedure, omdat eventuele onbekendheid geen verandering brengt in de door eiser aan de gemachtigde verleende machtiging. Ook om deze reden voldoet is de rechtbank van oordeel dat de machtiging voldoet aan de daaraan gestelde eisen.
9. De rechtbank is verder van oordeel dat het feit dat in andere zaken waarbij deze gemachtigde betrokken is geoordeeld dat sprake is van misbruik van recht, niet de vrees van verweerder rechtvaardigt dat deze gemachtigde in dit geval feitelijk niet gemachtigd is. Nog los van het feit dat er in onderhavige zaak kennelijk geen aanleiding is om misbruik van recht te vermoeden, is evenmin aanleiding te vermoeden dat eiser gemachtigde niet daadwerkelijk heeft gemachtigd. Door slechts af te gaan op een bepaalde reputatie die gemachtigde zou hebben, heeft verweerder zich niet objectief opgesteld en met vooringenomenheid gehandeld, wat in strijd komt met het bepaalde in artikel 2:4 van de Awb.
10. Het voorgaande leidt tot de conclusie de gemachtigde bevoegd is om namens eiser beroep in te stellen en dat het beroep ontvankelijk is. Omdat in beroep dezelfde machtiging is overgelegd als in bezwaar, en die machtiging zowel het maken van bezwaar als het instellen van beroep bestrijkt, is de rechtbank eveneens van oordeel dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
11. De gemachtigde van eiser heeft nog aangevoerd dat de hoorplicht is geschonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in bezwaar niet van het horen van eiser kunnen afzien. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, was er geen sprake van een situatie waarin redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was dat het bezwaar niet-ontvankelijk was. Dit betekent dat verweerder het bezwaar ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard en niet in redelijkheid van het horen van eiser heeft kunnen afzien.
12. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak, omdat deze zaak tot nu toe alleen ging over de ontvankelijkheid van het bezwaar. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.470,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.470,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J. Koene, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Pol, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2015.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.