ECLI:NL:RBAMS:2015:5479

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2015
Publicatiedatum
25 augustus 2015
Zaaknummer
HA ZA 14-1143
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van zorgplicht door bank in beleggingsadviesrelatie met belegger

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 juli 2015 geoordeeld over de aansprakelijkheid van ABN AMRO Bank N.V. jegens een belegger, hierna aangeduid als [eiseres]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bank haar zorgplicht heeft geschonden door een te risicovol beleggingsbeleid te adviseren. De eiseres had in 1998 een beleggingsadviesrelatie met ABN AMRO, waarbij zij een aanzienlijk bedrag had belegd. De rechtbank oordeelde dat de bank onvoldoende informatie had ingewonnen over de beleggingsdoelstellingen, financiële positie, ervaring en risicobereidheid van de eiseres. Dit leidde tot een offensief beleggingsprofiel dat niet aansloot bij de persoonlijke omstandigheden van de eiseres, die een defensief beleid had moeten volgen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de eiseres pas in 2002 op de hoogte raakte van de zorgplicht van de bank, nadat zij door een vriend was geïnformeerd. De rechtbank verwierp het verweer van ABN AMRO dat de eiseres haar recht tot klagen had verwerkt, omdat zij niet binnen een jaar na bekendheid met het gebrek had geklaagd. De rechtbank oordeelde dat de eiseres binnen bekwame tijd had geprotesteerd en dat de bank niet had voldaan aan haar zorgplicht.

Als gevolg van deze schending heeft de rechtbank ABN AMRO aansprakelijk gesteld voor de schade die de eiseres heeft geleden, vastgesteld op € 547.578,-, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 november 2002. De proceskosten zijn eveneens voor rekening van ABN AMRO gesteld. De rechtbank heeft de vordering van de eiseres tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd was. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/577029 / HA ZA 14-1143
Vonnis van 15 juli 2015
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat: mr. H.J. Bos te Amsterdam (eerst mr. P.W.M. Steenbergen),
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat: mr. F.R.H. van der Leeuw te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en ABN AMRO genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • producties behorende bij de dagvaarding, die bij akte in het geding zijn gebracht;
  • de conclusie van antwoord;
  • het tussenvonnis van 27 januari 2010;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de conclusie van dupliek, met producties;
  • de akte uitlating producties van [eiseres] .
1.2.
Na het indienen van de conclusie van antwoord, is de zaak (met nummer 436508/ HA ZA 09-2722) in 2011 doorgehaald. Eind 2014 is de procedure op verzoek van partijen heropend. Ten slotte is, op verzoek van partijen, vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eind 1997 heeft [eiseres] aandelen verkocht voor fl. 4.100.000,-. Van dit bedrag heeft zij fl. 2.500.000,- gestort op een Bonus Spaarrekening van ABN AMRO op 2 februari 1998. Op 9 februari 1998 heeft ze fl. 1.376.855,- gestort op een effectenrekening van ABN AMRO, genaamd ‘Beleggers Rendement Rekening’.
2.2.
Op 16 april 1998 heeft [eiseres] een brief gekregen van ABN AMRO. Hierin staat voor zover relevant:
“Betreft: beleggingsadvies
(…)
Naar aanleiding van uw gesprekken met [naam 1] , financial planner van onze bank, doen wij u navolgend een beleggingsvoorstel toekomen voor een belegging van totaal f 3.850.000,--.
UITGANGSPUNTEN
(…)
U heeft een beleggingshorizon, die zich uitstrekt over een periode tot 10 jaar.”
2.3.
Hierop heeft [eiseres] om een nieuw beleggingsvoorstel gevraagd, omdat voornoemd voorstel volgens [eiseres] te veel gericht was op de beleggingsfondsen van ABN AMRO. [eiseres] kreeg toen een persoonlijke adviseur van ABN AMRO toegewezen; [naam 2] (hierna: [naam 2] ).
2.4.
[naam 2] en [eiseres] hadden eens in de één à twee weken gesprekken over [eiseres] beleggingsportefeuille.
2.5.
Op 8 juli 1998 en 18 mei 1999 heeft [eiseres] een optieovereenkomst van ABN AMRO getekend.
2.6.
[eiseres] heeft verschillende beleggingsproducten gekocht en verkocht, zoals opties, aandelen en obligaties.
2.7.
ABN AMRO heeft vanaf september 1999 het risicoprofiel- “offensief” gekoppeld aan [eiseres] . Hierover heeft ABN AMRO niet met [eiseres] overlegd.
2.8.
Ter vastlegging van de beleggingsrelatie tussen partijen, heeft [eiseres] op 4 juli 2002 een optie-overeenkomst en een overeenkomst effectendienstverlening van ABN AMRO ondertekend.
2.9.
Bij brief van 1 september 2002 heeft [eiseres] bij ABN AMRO geklaagd over het door ABN AMRO geadviseerde beleggingsbeleid. Tevens heeft zij de beleggingsadviesrelatie tussen partijen beëindigd. Op 7 oktober 2002 heeft ABN AMRO voornoemde klacht van [eiseres] van de hand gewezen.
2.10.
Op 12 november 2002 heeft [eiseres] een pro forma klacht ingediend bij ABN AMRO. Vervolgens heeft [eiseres] op 4 december 2002 een klaagschrift ingediend, waarin ze ABN AMRO aansprakelijk heeft gesteld en heeft aangegeven aanspraak te maken op een schadevergoeding. ABN AMRO heeft de in het klaagschrift geformuleerde klachten wederom van de hand gewezen.
2.11.
Op 27 juni 2004 heeft [eiseres] een klacht over ABN AMRO ingediend bij de Klachtencommissie DSI. De Klachtencommissie DSI heeft partijen op 30 mei 2005 laten weten dat zij de klacht van [eiseres] niet in behandeling heeft kunnen nemen, omdat de feiten waarop de zaak betrekking had, te ver in het verleden lagen. ABN AMRO heeft hierna twee maal een stuitingsbrief ontvangen, te weten op 31 juli 2006 en 5 augustus 2008.
2.12.
[eiseres] heeft ABN AMRO op 12 augustus 2009 gedagvaard.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] heeft, na wijziging van eis, gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat ABN AMRO is tekortgeschoten in de nakoming van haar plichten jegens [eiseres] en/of onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld;
II. ABN AMRO veroordeelt tot vergoeding van de door [eiseres] geleden schade ad € 547.578,-, te vermeerderen met rente en kosten.
3.2.
[eiseres] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat uit de beleggingsadviesrelatie, die zij met ABN AMRO had, een bijzondere zorgplicht voor ABN AMRO voortvloeide. ABN AMRO heeft in strijd met deze zorgplicht gehandeld, omdat zij voor zover relevant en verkort weergegeven geen informatie heeft ingewonnen over de beleggingsdoelstellingen, financiële positie, ervaring en risicobereidheid van [eiseres] . ABN AMRO heeft, gezien de daadwerkelijke persoonlijke omstandigheden van [eiseres] , een te risicovol beleggingsbeleid geadviseerd. De beleggingen van [eiseres] hadden namelijk een pensioen- en inkomensdoelstelling, waardoor geen offensief beleggingsbeleid moest worden gevoerd, maar een defensief belegginsbeleid. Tevens heeft ABN AMRO haar onvoldoende gewaarschuwd voor de risico’s van de beleggingen, aldus telkens [eiseres] .
3.2.
ABN AMRO voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Klachtplicht

4.1.
Als meest verstrekkend verweer heeft ABN AMRO aangevoerd dat [eiseres] haar recht tot klagen, zoals bedoeld in artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), heeft verwerkt. Zij stelt dat [eiseres] pas in september 2002 heeft geklaagd over de advisering door ABN AMRO, terwijl [eiseres] reeds op 5 oktober 2000 bekend was met de waardevermindering van haar portefeuille. Hierdoor is meer dan één jaar verstreken na haar bekendheid met het gebrek, wat te lang is bij beleggingsklachten. Daarnaast had [eiseres] direct na het ontvangen van het beleggingsvoorstel in 1998 moeten klagen over het feit dat haar pensioendoelstelling niet hierin was opgenomen. Omdat [eiseres] niet binnen bekwame tijd heeft geklaagd, heeft de bank geen schadebeperkende maatregelen kunnen treffen, aldus telkens ABN AMRO.
4.2.
De rechtbank overweegt dat de vraag of het protest binnen bekwame tijd is geschied, dient te worden beantwoord onder afweging van alle betrokken belangen en met inachtneming van alle relevante omstandigheden, waaronder de aard en inhoud van de rechtsverhouding, de aard en inhoud van de betrokken prestatie en de aard van het gestelde gebrek. De tijd die is verstreken tussen het tijdstip dat bekendheid met het gebrek bestaat of redelijkerwijs diende te bestaan, en dat van het protest, vormt in die beoordeling weliswaar een belangrijke factor, maar is niet doorslaggevend. Derhalve kan niet de conclusie worden getrokken dat [eiseres] door het laten verstrijken van twee jaar na haar bekendheid met de waardevermindering van haar portefeuille per definitie te laat is met haar protest.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat de bank bij beleggingsadviesrelaties te gelden heeft als professionele en bij uitstek deskundige dienstverlener, terwijl bij de cliënt doorgaans een zodanige professionaliteit en deskundigheid ontbreken. Dit brengt mee dat de cliënt niet zonder meer op de hoogte behoeft te zijn van het bestaan van de zorgplicht van de bank, terwijl hij, indien hij daarvan wel op de hoogte is, in beginsel ervan mag uitgaan dat de bank die zorgplicht jegens hem naleeft. Het niet naleven van de zorgplicht is derhalve niet een tekortkoming van de bank die de cliënt zonder meer behoort op te merken. Op de cliënt rust dan ook pas op grond van artikel 6:89 BW een onderzoeksplicht met betrekking tot de vraag of de bank de zorgplicht jegens hem heeft nageleefd, indien hij van die zorgplicht op de hoogte is en gerede aanleiding heeft te veronderstellen dat de bank daarin kan zijn tekortgeschoten. In het licht daarvan moet het beroep op artikel 6:89 BW terughoudend worden beoordeeld.
4.4.
De omstandigheid dat de beleggingen waarop de beleggingsadviesrelatie betrekking heeft, een tegenvallend rendement hebben of tot verliezen leiden, wijst niet zonder meer op een tekortschieten van de bank. Deze enkele omstandigheid behoeft voor de cliënt dan ook in beginsel niet een reden voor onderzoek te zijn. Indien de cliënt, eventueel na (deskundig) onderzoek, bekend is geworden met het tekortschieten door de bank in haar zorgplicht, of daarmee redelijkerwijs bekend had moeten zijn, dient hij terzake op de voet van artikel 6:89 BW binnen bekwame tijd te protesteren. Daarbij moet hem een redelijke termijn voor beraad worden gegund.
4.5.
[eiseres] heeft onweersproken gesteld dat zij pas op in 2002 op de hoogte is geraakt van de op ABN AMRO rustende zorgplicht, nadat zij hierop is gewezen door een vriend die financieel adviseur is. Vervolgens heeft zij contact opgenomen met iemand van Vermogensmonitor om te onderzoeken of ABN AMRO bij de advisering onzorgvuldig jegens haar heeft gehandeld. In september 2002 heeft zij geklaagd bij ABN AMRO. Daarna is een verdere klachtprocedure gestart bij ABN AMRO en DSI. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op dit tijdsverloop tussen het moment van ontdekking van de tekortkoming en het moment waarop is geprotesteerd, geen sprake is van een aantasting van de mogelijkheden van ABN AMRO om de gevolgen van de gestelde tekortkoming te beperken. [eiseres] heeft derhalve binnen bekwame tijd nadat zij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij ABN AMRO geprotesteerd. Dit geldt ook ten aanzien van haar klacht dat ABN AMRO een defensief beleggingsbeleid had moeten adviseren, gezien haar pensioendoelstelling. [eiseres] heeft gesteld in de veronderstelling te zijn geweest dat de bank wist van haar pensioendoelstelling, aangezien in het beleggingsvoorstel een beleggingshorizon van 10 jaar is opgenomen. Ten tijde van het beleggingsvoorstel was zij 55 jaar. ABN AMRO heeft geen omstandigheden naar voren gebracht waaruit zou moeten blijken dat [eiseres] eerder dan rond december 2002 had moeten ontdekken dat haar pensioendoelstelling geen deel uitmaakte van haar beleggersprofiel.
4.6.
Gezien het voorgaande wordt het beroep van ABN AMRO op artikel 6:89 BW en rechtsverwerking verworpen.
Zorgplicht
Know your customer
4.7.
De rechtbank stelt ter beoordeling van het inhoudelijke geschil het volgende voorop. Dat tussen partijen sprake is geweest van een beleggingsadviesrelatie, brengt mee dat [eiseres] in beginsel zelf verantwoordelijk is voor de gevolgen van haar beslissingen. Hiertegenover staat dat van ABN AMRO als redelijk handelend en redelijk bekwaam adviseur mag worden verwacht dat de door haar verstrekte adviezen aansluiten op de wensen van haar cliënt en dat daarbij rekening wordt gehouden met de financiële positie van die cliënt, alsmede met diens beleggingsdoelstellingen en risicobereidheid. Verder brengt een beleggingsadviesrelatie de zorgplicht voor de adviseur mee om in de gaten te houden of een door de belegger gevolgde strategie nog wel strookt met diens kenbare wensen, doelen en mogelijkheden en, zodra dat niet langer het geval is of lijkt te zijn, om daar uitdrukkelijk op te wijzen en voor te waarschuwen. Deze zorgplicht is ook van toepassing op beleggingsadviesrelaties die in 1998 zijn aangegaan (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 11 maart 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:1945).
4.8.
De rechtbank oordeelt in dit kader dat [eiseres] verwijt dat ABN AMRO bij het aangaan van de beleggingsadviesrelatie geen informatie heeft ingewonnen over [eiseres] beleggingsdoelstellingen, financiële positie, ervaring en risicobereidheid, doel treft.
4.9.
ABN AMRO heeft weliswaar aangevoerd dat voorafgaand aan het beleggingsvoorstel in 1998 gesprekken hebben plaatsgevonden met [eiseres] , maar dit betekent niet automatisch dat ABN AMRO tijdens deze gesprekken daadwerkelijk informatie heeft ingewonnen over [eiseres] beleggingsdoelstellingen, financiële positie, ervaring en risicobereidheid. Deze informatie is namelijk niet terug te vinden in het beleggingsvoorstel, in weerwil van de stelling van de bank. ABN AMRO heeft de inhoud van genoemde gesprekken evenmin nader onderbouwd. Dit lag echter wel op haar weg nu [eiseres] heeft gesteld dat er geen sprake is geweest van een kennismakings- of intakegesprek en dat er niet is overlegd over onder andere haar doelstellingen, risicoprofiel en de gewenste spreiding van de gelden en risico’s. Bij deze stand van zaken moet worden geconcludeerd dat ABN AMRO zich niet, althans onvoldoende, heeft verdiept in de persoonlijke wensen van [eiseres] met betrekking tot de bestemming van de belegde gelden en haar daarmee samenhangende risicobereidheid.
4.10.
ABN AMRO heeft nog gesteld dat [eiseres] zelf offensief wilde beleggen en niets wilde weten van defensieve beleggingsvoorstellen. Hierdoor is de bank gekomen tot een offensief beleggingsprofiel, aldus ABN AMRO. De rechtbank overweegt hierover dat uitsluitend uit het feitelijk beleggingsgedrag niet het een en ander kan worden afgeleid. De zorgplicht van ABN AMRO strekt er immers toe om cliënten te behoeden voor feitelijk gedrag dat in strijd is met de persoonlijke wensen en omstandigheden en de gevaren van hun eigen lichtvaardigheid en gebrek aan inzicht.
Waarschuwingsplicht
4.11.
Nu het ervoor moet worden gehouden dat ABN AMRO zich onvoldoende op de hoogte heeft gesteld van de persoonlijke wensen en omstandigheden van [eiseres] , kan ABN AMRO ook niet volhouden dat zij [eiseres] afdoende heeft gewaarschuwd voor de gevoerde beleggingsstrategie na aanvang van de beleggingsadviesrelatie. Daarvoor ontbrak het haar immers aan de benodigde kennis over haar cliënt.
4.12.
Aan bovenstaande conclusie kan niet afdoen het verweer van ABN AMRO dat [eiseres] bij het ondertekenen van de Optie-overeenkomst in 1998 ervoor heeft getekend dat zij op de hoogte was van de rechten en verplichtingen, alsmede van de risico’s verbonden aan het kopen, verkopen en schrijven van opties. Evenmin kan de ontvangst van Officieel Bericht Opties en kwartaaloverzichten een verschil hierin maken. In het Officieel Bericht Opties wordt namelijk slechts in algemene zin gewaarschuwd voor de risico’s van de handel in opties. Voorts is niet gebleken dat de kwartaaloverzichten op [eiseres] toegesneden adviezen bevatten. Daarenboven heeft ABN AMRO niet specifiek onderbouwd wanneer en hoe zij [eiseres] heeft gewaarschuwd voor de risico’s van de door [eiseres] gedane beleggingen, of een eventuele mismatch tussen de risico’s enerzijds en de wensen en mogelijkheden van [eiseres] anderzijds. In de overgelegde interne notitie van ABN AMRO naar aanleiding van [eiseres] klacht en het gespreksverslag van 16 juli 2002 wordt alleen in algemene zin gesproken over gedane waarschuwingen, los van het feit dat deze stukken alleen interne documenten betreffen.
4.13.
Evenmin kan de stelling van ABN AMRO slagen dat [eiseres] een actieve belegger was, die ook zelf met beleggingsvoorstellen kwam en dat verliesgevende transacties op initiatief van [eiseres] zijn aangegaan. De enkele bekendheid van een belegger met een bepaald beleggingsproduct betekent namelijk nog niet dat sprake is van relevante deskundigheid bij de belegger in kwestie. Zelfs indien dit wel het geval zou zijn, dan nog ontslaat het ABN AMRO niet van de verplichting om bij aanvang van en gedurende de beleggingsrelatie te waarschuwen voor de risico's die aan de voorgenomen beleggingsvorm zijn verbonden. Dat ABN AMRO dergelijke waarschuwingen heeft gegeven, is onvoldoende gesteld en gebleken. Gelet op de grote risico's die zijn verbonden aan met name opties, had ABN AMRO zich ervan moeten vergewissen of [eiseres] die risico's in voldoende mate overzag en desondanks bereid was om dergelijke risico's te lopen.
4.14.
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat ABN AMRO niet heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht. Tevens vloeit uit het bovenstaande voort dat het beroep van ABN AMRO op eigen schuld van [eiseres] wordt afgewezen. Derhalve wordt toegewezen de gevorderde verklaring voor recht dat ABN AMRO is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eiseres] , die voortvloeien uit de tussen partijen geldende beleggingsadviesrelatie. Aan de toetsing of ABN AMRO onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] , komt de rechtbank gezien deze uitkomst niet meer toe; ook omdat gesteld noch gebleken is dat het daarbij gaat om meer of andere fouten dan de reeds behandelde.
Schade
4.15.
Bovenstaande conclusie heeft tot gevolg dat ABN AMRO aansprakelijk is voor de schade van [eiseres] door de schending van de zorgplicht van ABN AMRO.
4.16.
De rechtbank merkt op dat [eiseres] alleen de schade heeft onderbouwd, die is ontstaan door het adviseren van een te risicovol beleggingsbeleid. Zij is niet ingegaan op de schade die zou zijn ontstaan door de gestelde onderdekking en debetstand op haar Beleggers Rendement Rekening en de gedane transacties terwijl er sprake was van margintekorten. Laatstgenoemde punten laat de rechtbank daarom buiten beschouwing van de beoordeling van deze zaak.
4.17.
Ter vaststelling van de geleden schade, moet worden uitgegaan van de situatie waarin [eiseres] zou hebben verkeerd indien ABN AMRO wel had voldaan aan haar zorgplicht. Deze situatie moet worden vergeleken met de werkelijk bestaande situatie.
4.18.
[eiseres] heeft ter onderbouwing van haar schade een berekening laten uitvoeren van de bij haar passende beleggingsportefeuille. Hierbij is ze gekomen tot de portefeuillesamenstelling van 15% aandelen en 85% obligaties. Hier tegenover heeft ABN AMRO enkel haar verbazing geuit over de omstandigheid dat de schadeberekening in dit geding hoger is uitgevallen dan gedurende de klaagschriftprocedure. Gelet op [eiseres] specifieke onderbouwing van haar schade, wordt van ABN AMRO ook een meer specifieke betwisting verwacht. Het gevorderde schadebedrag van € 547.578,- zal daarom worden toegewezen, omdat dit onvoldoende is betwist.
Rente en kosten
4.19.
[eiseres] heeft over haar schade de wettelijke rente vanaf oktober 2002 gevorderd, hetgeen door ABN AMRO niet is betwist. De wettelijke rente zal in principe worden toegewezen nu dit de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. [eiseres] heeft echter geen specifieke ingangsdatum in oktober 2002 gesteld. De rechtbank zal daarom de wettelijke rente toekennen met ingang van 1 november 2002.
4.20.
[eiseres] vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal worden afgewezen. [eiseres] heeft namelijk niet gesteld en onderbouwd dat er kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [eiseres] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
4.21.
ABN AMRO zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 85,98
- betaald griffierecht 1.519,00
- salaris advocaat
6.450,00(2,5 punt × tarief € 2.580,00)
Totaal € 8.054,98
4.22.
De nakosten, waarvan [eiseres] betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart voor recht dat ABN AMRO is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eiseres] , die voort zijn gevloeid uit de beleggingsadviesrelatie tussen partijen;
5.2.
veroordeelt ABN AMRO tot betaling aan [eiseres] van het bedrag van € 547.578,- (vijfhonderdzevenenveertigduizend vijfhonderdachtenzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW met ingang van 1 november 2002 tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt ABN AMRO in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 8.054,98;
5.4.
veroordeelt ABN AMRO, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.5.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Thomas en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2015. [1]

Voetnoten

1.type: 1790 THN