Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 7 april 2011;
- de akte overlegging producties van KLM c.s. van 31 augustus 2011, met producties
- verwijzing naar de parkeerrol op 4 januari 2012;
- de nadere akte, tevens verzoek tot oproeping ex 118 Rv van KLM c.s. van 3 december 2014, met producties;
- de incidentele conclusie tot niet-ontvankelijkheid van KLM c.s. wegens misbruik van (proces)bevoegdheid en/of gebrek aan belang, althans tot onbevoegdheid, van 7 januari 2015 van DB c.s.;
- de (voorwaardelijke) antwoordakte met betrekking tot het verzoek tot oproeping ex artikel 118 Rv van 4 februari 2015 van DB c.s.;
- de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident en het verzoek tot niet-ontvankelijkverklaring van 1 april 2015 van KLM c.s.;
- het proces-verbaal van het op 18 juni 2015 gehouden pleidooi, met de daarin genoemde processtukken en proceshandelingen;
- de faxberichten van de raadslieden van 3 juli 2015 met opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal.
2.De feiten
3.De vordering in de hoofdzaak
primair: een verklaring voor recht dat KLM c.s. niet aansprakelijk is tot het betalen van schadevergoeding aan een of meer gedaagden in verband met enige mededingingsrechtelijke inbreuk, waaronder begrepen enige inbreuk die is onderzocht en/of vastgesteld door het Amerikaanse Openbaar Ministerie en de Europese Commissie;
4.De vorderingen in de incidenten
- nietigverklaring van de dagvaarding;
- niet-ontvankelijkverklaring van KLM c.s. in haar vorderingen;
- absolute althans (voorwaardelijk) relatieve onbevoegdheidverklaring van deze rechtbank;
- kostenveroordeling.
5.De beoordeling in de incidenten
in het incident tot nietigheid van de dagvaarding wegens strijd met artikel 111 lid 2 Rv
6.De beslissing
7 oktober 2015voor conclusie van antwoord aan de zijde van DB c.s.