ECLI:NL:RBAMS:2015:4378

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2015
Publicatiedatum
10 juli 2015
Zaaknummer
13-751434-15 15-3343
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering aan Polen op basis van Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 juli 2015 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 22 december 2014 door de Regional Court in Poznań is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1980 in Polen, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en is gedetineerd in een detentiecentrum. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 26 juni 2015.

De raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de betekening van de dagvaarding en het vonnis aan de moeder van de opgeëiste persoon niet rechtsgeldig was, aangezien de opgeëiste persoon al vijf jaar geen contact meer met haar had en geen kennis had van de procedure. De officier van justitie heeft echter gesteld dat de betekening volgens het Poolse recht als geldig kan worden beschouwd, omdat deze aan een volwassen huisgenoot is betekend. De rechtbank heeft het standpunt van de officier van justitie gevolgd en geoordeeld dat de overlevering niet geweigerd kan worden op basis van de aangevoerde gronden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het feit waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar Pools als naar Nederlands recht strafbaar is en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij heeft verwezen naar eerdere uitspraken en de relevante wetgeving, waaronder de Overleveringswet en de Opiumwet. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751434-15
RK nummer: 15/3343 (EAB 1)
Datum uitspraak: 10 juli 2015
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 mei 2015 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 december 2014 door the Regional Court in Poznań (Polen) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats], Polen, op [geboortedatum] 1980,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentie adres]
,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 juni 2015. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. N. Klaassen, die heeft waargenomen voor zijn kantoorgenoot mr. G.R. Stolk, advocaat te Schiedam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een ‘judgment in absentia’, gewezen door the District Court in Trzcianka op 2 juli 2013 en op 16 juli 2013 onherroepelijk geworden.
Kenmerk: II K 270/13.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van
een jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze vrijheidsstraf resteren nog elf maanden en 29 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Het vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage 1 aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt raadsman
Uit het EAB blijkt dat de dagvaarding en het vonnis niet in persoon zijn betekend, maar aan de moeder van de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon heeft echter al vijf jaar geen contact meer met zijn moeder en had geen kennis van de dagvaarding of het vonnis. Dat de rechtbank eerder heeft geoordeeld dat zo een betekening gelijk staat aan een betekening in persoon berust op een misvatting en is ook onwenselijk, omdat met die redenatie in feite geen sprake meer is van een mogelijkheid om een rechtsmiddel aan te wenden tegen een vonnis. De opgeëiste persoon heeft recht op een verzetgarantie en een dergelijke garantie is niet verstrekt. Dan moet weigering van de overlevering volgen.
Indien de rechtbank haar eerdere uitspraken volgt, dan stelt de raadsman vast dat de weigeringsgrond van artikel 11 OLW aan de orde is: het recht om in verzet te gaan tegen het vonnis is in dat geval geschonden.
Standpunt officier van justitieHet door de raadsman bepleite beletsel voor de overlevering is niet aan de orde. Zowel de dagvaarding als het vonnis zijn betekend op het door de opgeëiste persoon aan de Poolse autoriteiten opgegeven adres en voor hem in ontvangst genomen door een volwassen huisgenoot, te weten zijn moeder. Dat geldt voor het Poolse Wetboek van Strafvordering als een betekening in persoon. Verzocht wordt niet af te wijken van vaste jurisprudentie van de rechtbank. De overlevering is toelaatbaar.
Oordeel rechtbank
De rechtbank volgt het standpunt van de officier van justitie en betrekt in haar overweging ook de mededeling van de opgeëiste persoon ter zitting dat hij ten behoeve van de ontvangst van officiële stukken aan de Poolse autoriteiten als zijn adres het adres heeft opgegeven waar hij op dat moment stond ingeschreven, zijnde het adres van zijn moeder. Hij heeft er bij de Poolse autoriteiten geen melding van gemaakt dat hij naar Nederland vertrok en heeft geen ander adres achtergelaten.
Onder verwijzing naar haar uitspraak van 12 juni 2015, herhaalt de rechtbank hierbij haar eerdere overweging (ECLI:NL:RBAMS:2015:4114).
Zoals volgt uit de woorden
“overeenkomstig de procedurevoorschriften van de uitvaardigende lidstaat”,die voorafgaan aan de omschrijving van de onderdelen a tot en met d van artikel 12 OLW, zijn bij de beoordeling of zich één van de in artikel 12, aanhef en onder a tot en met d, OLW genoemde uitzonderingen op de verplichting tot weigering van de overlevering heeft voorgedaan de procedurevoorschriften van de uitvaardigende lidstaat bepalend (Rb. Amsterdam 24 februari 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BV7998).
Op grond van het vertrouwensbeginsel moet de rechtbank aannemen dat de wetgeving van de uitvaardigende lidstaat inzake de berechting bij verstek in overeenstemming is met artikel 6 EVRM (vgl. HvJ EU 18 december 2014, Advies 2/13, ECLI:EU:C:2014:2454, punt 191).
In eerdere uitspraken heeft de rechtbank vastgesteld dat een betekening van de dagvaarding aan een volwassen huisgenoot van de opgeëiste persoon – overeenkomstig artikel 132, paragraaf 2, van het Poolse Wetboek van Strafvordering – naar Pools recht een dagvaarding in persoon oplevert en heeft zij geoordeeld dat zich in zo een geval de omstandigheid als bedoeld in het eerste alternatief van artikel 12, aanhef en onder a, OLW heeft voorgedaan (zie bijv. Rb. Amsterdam 22 januari 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ0689).
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft onder verwijzing naar artikel 132 van het Poolse Wetboek van Strafvordering meegedeeld dat de dagvaarding is betekend aan de moeder van de opgeëiste persoon.
Derhalve is naar Pools recht sprake van een dagvaarding in persoon.
De omstandigheid dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling
ter terechtzitting die tot het onder 3 bedoelde vonnis heeft geleid, kan dus onder artikel 12 OLW niet leiden tot weigering van de overlevering.
Artikel 12 OLW geeft uitvoering aan artikel 4 bis, eerste lid, van het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (Kaderbesluit EAB). De wetgever van de Europese Unie heeft ervoor gekozen in artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit EAB “(…) uitputtend te bepalen in welke gevallen de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel voor de uitvoering van een bij verstek gegeven beslissing moet worden geacht geen afbreuk te doen aan de rechten van de verdediging (…)” (HvJ EU 26 februari 2013, C-399/11, ECLI:EU:C:2013:107 (Melloni), punt 44). Artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit EAB is in overeenstemming met artikel 6 EVRM en met de artikelen 47 en 48, tweede lid, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ((HvJ EU 26 februari 2013, C-399/11, ECLI:EU:C:2013:107 (Melloni), punten 47-54).
De omstandigheid dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het onder 3 bedoelde vonnis heeft geleid en de wijze waarop de oproepingen voor die behandeling zijn betekend, kunnen dus onder artikel 11 OLW evenmin leiden tot weigering van de overlevering.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in een aanvullende brief de in het EAB onder e) vermelde datum waarop het feit heeft plaatsgevonden gecorrigeerd.
De juiste pleegdatum is 17 maart 2013.
Een gewaarmerkt afschrift van deze brief wordt aan deze uitspraak gehecht (bijlage 2).
De rechtbank stelt vast dat het feit waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar is en dat op dit feit in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld, zoals blijkt uit de inhoud van een brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 16 juni 2015.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 3 en 11 Opiumwet en 2, 5 en 7 Overleveringswet.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan the Regional Court in Poznań (Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. S.A. Krenning, voorzitter,
mrs. M.E.B. Nyman en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 juli 2015.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.