ECLI:NL:RBAMS:2015:4114

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2015
Publicatiedatum
2 juli 2015
Zaaknummer
13.751.315-15, 15/2591
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot verstekvonnis en weigeringsgronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 juni 2015 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 15 april 2015 en betreft de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van één jaar, opgelegd door de District Court in Kóscian, Polen, op 20 september 2013. De opgeëiste persoon, geboren in 1984 in Polen, was niet ingeschreven in de Basisregistratie personen en verbleef op een onbekend adres. Tijdens de openbare zitting op 29 mei 2015 werd de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en werd hij bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.L.A. Klaassen.

De rechtbank heeft de weigeringsgronden van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld, waarbij het ging om de vraag of de opgeëiste persoon op de hoogte was van de zitting die leidde tot het verstekvonnis. De verdediging betoogde dat er gerede twijfel bestond over de kennisgeving van de zitting aan de opgeëiste persoon, en dat de overlevering zonder verzetgarantie een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) zou zijn. De officier van justitie daarentegen stelde dat de betekening van de dagvaarding aan de moeder van de opgeëiste persoon voldeed aan de eisen van de OLW.

De rechtbank oordeelde dat de betekening van de dagvaarding aan een volwassen huisgenoot, zoals geregeld in het Poolse recht, als een dagvaarding in persoon kan worden beschouwd. De rechtbank verwierp het primaire verweer van de verdediging en wees het verzoek om aanhouding van de behandeling van het EAB af. Aangezien het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden waren, werd de overlevering toegestaan. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er werd vastgesteld dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.315-15
RK nummer: 15/2591
Datum uitspraak: 12 juni 2014
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 april 2015 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 december 2014 door
the Regional Court in Poznań(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1984,
niet ingeschreven in de Basisregistratie personen, maar verblijvend op het adres [adres, te plaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 mei 2015. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. R.L.A. Klaassen, advocaat te Vught, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
final judgement of the District Court in Kóscian of 20th September 2013.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1
Inhoud van het EAB
Onderdeel D van het EAB houdt onder meer het volgende in:
Indicate if the person appeared in person at the trial resulting in the decision:
(…)
* No, the person did not appear in person at the trial resulting in the decision
1. If you have ticked the box under point 2, please conform the existence of one of the
following:
(…)
b. the person was not summoned in person but by other means actually received official information of the scheduled date and place of the trial which resulted in the decision, in such a manner that it was unequivocally established that he or she was aware of the scheduled trial, and was informed that a decision may be handed down if he or she does not appear for the trial
(…)
2. If you have ticked the box under points 1b, 1.c or 1.d above, please provide information about how the relevant condition has been met:
[plaats] was duly notified of the date of the hearing scheduled for 20th September 2013 – notice was sent by mail to his last known address. The letter was served on [plaats]’s mother, [persoon 1], on 24th June 2013.
Pursuant to article 132 of Polish code of criminal procedure, letters are served on the addressee in person, and if the addressee is temporarily absent from his abode, the letter shall be served on an adult member of his household, and if no such person is present in the abode the letter shall be served on the building administrator, concierge or village administrator if they agree to pass the letter on to the addressee.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Er bestaat gerede twijfel of de opgeëiste persoon daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting, “zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van de voorgenomen terechtzitting”, zoals het in artikel 12, aanhef en onder a, OLW heet. De toelichting die de uitvaardigende justitiële autoriteit in onderdeel D van het EAB heeft gegeven, overtuigt niet. De mededeling dat de “notice” per post is verzonden en de mededeling dat de brief aan de moeder van de opgeëiste persoon is betekend, zijn onverenigbaar met elkaar. De opgeëiste persoon was niet op de hoogte van de zitting noch van het vonnis. De omstandigheid dat de dagvaarding naar Pools recht rechtsgeldig is betekend, brengt nog niet mee dat ook aan de eisen van artikel 12, aanhef en onder a, OLW is voldaan.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vereist voor een ondubbelzinnige afstand van het recht op aanwezigheid op de zitting dat de verdachte officieel in persoon mededeling is gedaan van die zitting. Daarvan is in deze zaak geen sprake. Overlevering zonder een verzetgarantie zou dan ook een flagrante schending van artikel 6 EVRM opleveren.
Subsidiair heeft de raadsman aanhouding van de behandeling van het EAB verzocht, teneinde bij de uitvaardigende justitiële autoriteit een verzetgarantie op te vragen.
4.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een betekening van de dagvaarding zoals in de onderhavige zaak een dagvaarding in persoon in de zin van artikel 12, aanhef en onder a, OLW oplevert en heeft zich verzet tegen aanhouding van de behandeling van het EAB voor het opvragen van een verzetgarantie.
4.4
Oordeel van de rechtbank
Zoals volgt uit de woorden “overeenkomstig de procedurevoorschriften van de uitvaardigende lidstaat”, die voorafgaan aan de omschrijving van de onderdelen a tot en met d van artikel 12 OLW, zijn bij de beoordeling of zich één van de in artikel 12, aanhef en onder a tot en met d, OLW genoemde uitzonderingen op de verplichting tot weigering van de overlevering heeft voorgedaan de procedurevoorschriften van de uitvaardigende lidstaat bepalend (Rb. Amsterdam 24 februari 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BV7998).
Op grond van het vertrouwensbeginsel moet de rechtbank aannemen dat de wetgeving van de uitvaardigende lidstaat inzake de berechting bij verstek in overeenstemming met artikel 6 EVRM is (vgl. HvJ EU 18 december 2014, Advies 2/13, ECLI:EU:C:2014:2454, punt 191).
In eerdere uitspraken heeft de rechtbank vastgesteld dat een betekening van de dagvaarding aan een volwassen huisgenoot van de opgeëiste persoon - overeenkomstig artikel 132, paragraaf 2, van het Poolse Wetboek van Strafvordering - naar Pools recht een dagvaarding in persoon oplevert en heeft zij geoordeeld dat zich in zo een geval de omstandigheid als bedoeld in het eerste alternatief van artikel 12, aanhef en onder a, OLW heeft voorgedaan (zie bijv. Rb. Amsterdam 22 januari 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ0689).
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft onder verwijzing naar artikel 132 van het Poolse Wetboek van Strafvordering meegedeeld dat de dagvaarding is betekend aan de moeder van de opgeëiste persoon.
Derhalve is naar Pools recht sprake van een dagvaarding in persoon.
De omstandigheid dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling
ter terechtzitting die tot het onder 3 bedoelde vonnis heeft geleid, kan dus onder artikel 12 OLW niet leiden tot weigering van de overlevering.
Artikel 12 OLW geeft uitvoering aan artikel 4 bis, eerste lid, van het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (Kaderbesluit EAB). De wetgever van de Europese Unie heeft ervoor gekozen in artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit EAB “(…) uitputtend te bepalen in welke gevallen de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel voor de uitvoering van een bij verstek gegeven beslissing moet worden geacht geen afbreuk te doen aan de rechten van de verdediging (…)” (HvJ EU 26 februari 2013, C-399/11, ECLI:EU:C:2013:107 (Melloni), punt 44). Artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit EAB is in overeenstemming met artikel 6 EVRM en met de artikelen 47 en 48, tweede lid, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ((HvJ EU 26 februari 2013, C-399/11, ECLI:EU:C:2013:107 (Melloni), punten 47-54).
De omstandigheid dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het onder 3 bedoelde vonnis heeft geleid en de wijze waarop de oproepingen voor die behandeling zijn betekend, kunnen dus onder artikel 11 OLW evenmin leiden tot weigering van de overlevering.
De rechtbank verwerpt dan ook het primaire verweer en wijst het subsidiaire verzoek om aanhouding van de behandeling van het EAB af.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 20 en onder nummer 23, te weten:
oplichting
en
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 van de Overleveringswet.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[plaats]aan
the Regional Court in Poznań(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. A.C. Enkelaar en M.J. Alink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 juni 2015.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat de uitspraak te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
C