ECLI:NL:RBAMS:2015:4098

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2015
Publicatiedatum
30 juni 2015
Zaaknummer
13-520074-09
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en gewoontewitwassen van prostitutiegeld met betrekking tot Hongaarse vrouwen

Op 30 juni 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel en gewoontewitwassen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 25 maanden voor het medeplegen van mensenhandel ten aanzien van drie jonge Hongaarse vrouwen en voor gewoontewitwassen van prostitutiegeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar medeverdachte de vrouwen in een kwetsbare positie hebben gebracht en hen hebben gedwongen tot prostitutie. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat heeft geleid tot een strafkorting van 15%.

De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek dat begon met de aanhouding van de verdachte op 19 oktober 2009. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met haar medeverdachte, de vrouwen heeft geworven, vervoerd en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting. De rechtbank heeft de tenlastelegging gedeeltelijk nietig verklaard, omdat deze niet voldeed aan de eisen van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en andere bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.

De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in aanmerking genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft de persoonlijke vrijheid van de slachtoffers geschonden en een ernstige inbreuk gemaakt op hun lichamelijke en geestelijke integriteit. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de blanco strafblad van de verdachte, wat heeft geleid tot een gevangenisstraf van 25 maanden, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/520074-09 (Promis)
Datum uitspraak: 30 juni 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag 1978] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 mei 2015. Het onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 16 juni 2015. De zaak tegen verdachte (hierna ook: [verdachte] ) is gelijktijdig – maar niet gevoegd – behandeld met de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte] (hierna ook: [medeverdachte] ), 13/520072-09. Verdachte is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen. De raadsman van verdachte,
mr. M.R.P. Hoppenbrouwers, advocaat te Amsterdam, heeft ter terechtzitting verklaard dat verdachte hem uitdrukkelijk heeft gemachtigd haar ter terechtzitting te verdedigen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. J.F. de Boer, en van wat de raadsman naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na gedeeltelijke toewijzing van de vordering wijziging tenlastelegging – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan
medeplegen van mensenhandel ten aanzien van [persoon 1] (hierna ook: [persoon 1] ) en/of [persoon 2] (hierna ook: [persoon 2] ) en/of [persoon 3] (hierna ook: [persoon 3] ) en/of één of meer andere vrouwen in de periode van 1 mei 2009 tot 25 augustus 2009;
medeplegen van gewoontewitwassen van geldbedragen afkomstig uit prostitutiewerkzaamheden van onder meer voornoemde drie vrouwen en/of één of meer andere vrouwen in de periode van 1 mei 2009 tot 25 augustus 2009.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank leest de in de vijfde en achtste ten aanzien van [persoon 3] ten laste gelegde feitelijke gedragingen respectievelijk vermelde namen ‘ [persoon 2] ’ en ‘ [persoon 1] ’ als ‘ [persoon 3] ’, omdat van kennelijke misslagen sprake is. De verbetering van deze misslagen schaadt verdachte niet in haar verdediging.

3.Voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding
Onder 1 is verdachte voor zover hier van belang ten laste gelegd dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van “een of meer andere vrouwen”. Nu in het dossier een groot aantal vrouwen voorkomt en in de tenlastelegging geen (nadere) feitelijke handelingen zijn vermeld die verdachte met betrekking tot voormelde restcategorie vrouwen zou hebben verricht, kan de rechtbank niet vaststellen op welke specifieke vrouwen de tenlastelegging hier doelt. Dit onderdeel van het onder 1 ten laste gelegde voldoet daarom niet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en zal dus nietig worden verklaard.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan de rechtbank evenmin vaststellen op welke specifieke vrouwen wordt gedoeld met ‘één of meer andere vrouwen’, vermeld in het onder 2 ten laste gelegde gewoontewitwassen van geldbedragen afkomstig uit prostitutiewerkzaamheden. Dit onderdeel van het onder 2 ten laste gelegde voldoet evenmin aan de eisen van voormeld artikel van Sv en zal dus ook nietig worden verklaard. Hierbij overweegt de rechtbank dat dit ook geldt voor de woorden “(onder meer)”.
De dagvaarding is voor het overige geldig.
3.2
Overige voorvragen
Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is voor wat betreft de bewezenverklaring tot de volgende conclusies gekomen, welke in het schriftelijk requisitoir uitvoerig zijn onderbouwd.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Bewezen kan worden dat [verdachte] en [medeverdachte] in de periode 1 mei 2009 tot en met
25 augustus 2009 tezamen en in vereniging [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3]
  • door dwang, dreiging met geweld, dreiging met feitelijkheden, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie hebben geworven, vervoerd, overgebracht en gehuisvest, met het oogmerk van uitbuiting;
  • hen met genoemde middelen hebben gedwongen en bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid, en
  • opzettelijk voordeel hebben getrokken uit hun uitbuiting.
Gebruik van het dwangmiddel geweld kan niet worden bewezen.
Ten aanzien van het ten laste gelegde aanwerven en medenemen, met het oogmerk om de vrouwen in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, kan slechts worden bewezen dat [verdachte] zich hieraan schuldig heeft gemaakt ten aanzien van [persoon 3] . Hierbij dient dus vrijspraak te volgen ten aanzien van medeplegen. Voornoemde ten laste gelegde vorm van mensenhandel en de in dat verband ten laste gelegde feitelijke gedragingen – benaderen van de vrouwen in Hongarije en het regelen en betalen van het vervoer van de vrouwen naar Nederland – kunnen niet worden bewezen met betrekking tot [persoon 1] en [persoon 2] .
Ten aanzien van de ten laste gelegde feitelijke gedragingen kan evenmin worden bewezen het inwinnen van informatie bij de ambassade voor [persoon 1] .
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Bewezen kan worden dat [verdachte] en [medeverdachte] zich hebben schuldig gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde gewoontewitwassen met dien verstande dat zij de verdiensten van de door hen uitgebuite vrouwen hebben verworven, voorhanden hebben gehad, hebben overgedragen en omgezet, althans daarvan gebruik hebben gemaakt. Nu [verdachte] en [medeverdachte] de geldbedragen hebben gebruikt om huur van woningen mee te betalen, in hun levensonderhoud te voorzien en geld naar familieleden en andere personen in Hongarije hebben gestuurd, is sprake van verhullingshandelingen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld, kort samengevat, dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten wegens een gebrek aan bewijs. De raadsman wijst erop dat zich van [persoon 2] geen enkele verklaring in het dossier bevindt. [persoon 1] heeft wel een verklaring afgelegd, maar deze verklaring is door het openbaar ministerie zelf als leugenachtig bestempeld. De verschillen in de verklaringen die [persoon 3] bij de politie en later bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, maken zowel de aangifte als haar latere verklaring onbetrouwbaar. Opgemerkt wordt nog dat [verdachte] zelf werkzaamheden als prostituee heeft verricht gedurende de ten laste gelegde periode en dat het geld dat zij heeft overgemaakt daarvan afkomstig is
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Gedeeltelijke vrijspraak
Ten aanzien van de onderdelen van de onder 1 ten laste gelegde mensenhandel die volgens de officier van justitie niet kunnen worden bewezen, is de rechtbank tot een gelijkluidend oordeel gekomen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank zal verdachte ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde feitelijke gedraging, inhoudende, zakelijk weergegeven, het bellen van de in Hongarije verblijvende [persoon 1] en haar instrueren om vrouwen te zoeken die naar Nederland willen komen om te werken, eveneens vrijspreken. Weliswaar bevat het dossier bewijs (getapt telefoongesprek) dat dit feitelijk is gebeurd, maar niet valt in te zien dat deze feitelijke gedraging invulling kan geven aan één van de ten laste gelegde vormen van mensenhandel ten aanzien van [persoon 1] (of [persoon 2] of [persoon 3] ).
Tot slot zal verdachte worden vrijgesproken van het onder druk zetten van [persoon 2] en de daarbij ten laste gelegde feitelijkheden, nu daarvoor voldoende bewijs ontbreekt.
4.3.2
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 1 mei 2009 tot en met 25 augustus 2009
te Amsterdam
tezamen en in vereniging met een ander, in elk geval alleen,
anderen te weten [persoon 1] (" [persoon 1] ") en [persoon 2] (" [persoon 2] ") en [persoon 3]
door dwang en/of één of meer andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of dreiging met één of meer andere feitelijkheden en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie
heeft geworven, vervoerd, overgebracht en gehuisvest,
met het oogmerk van uitbuiting van die [persoon 1] en [persoon 2] en [persoon 3] ,
en
voornoemde [persoon 3] heeft aangeworven en medegenomen met het oogmerk die [persoon 3] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling,
en
die [persoon 1] en [persoon 2] en [persoon 3] met voornoemde middelen heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: prostitutiewerkzaamheden)
en
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [persoon 1] en [persoon 2] en [persoon 3] ,
bestaande die dwang en één of meer andere feitelijkheden en die dreiging met geweld en die misleiding en dat misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en dat misbruik van een kwetsbare positie en dat voordeel trekken hierin dat zij verdachte en/of haar mededader
ten aanzien van die [persoon 1]
- die [persoon 1] hebben gehuisvest en
-die [persoon 1] hebben geholpen bij het zich inschrijven als prostituee bij de Kamer van Koophandel waarbij die [persoon 1] als bedrijfstelefoonnummer het nummer van verdachtes mededader op heeft gegeven en
- die [persoon 1] hebben geholpen bij het regelen van een prostitutiekamer en
- die [persoon 1] onder druk hebben gezet en er (zodoende) toe hebben aangezet om in de prostitutie te blijven werken, door haar in een afhankelijkheidspositie van haar, verdachte en haar mededader te brengen door haar een schuld bij haar, verdachte en/of haar mededader te laten opbouwen en door tegen die [persoon 1] te zeggen dat zij uit huis gezet zou worden indien zij niet genoeg geld had verdiend met prostitutiewerkzaamheden en
- die [persoon 1] hebben beperkt in haar bewegingsvrijheid door te zorgen voor vervoer van en naar haar werkkamer en/of haar te begeleiden van en/of naar haar werkkamer en
- die [persoon 1] hebben geïnstrueerd met wie zij wel en met wie zij niet mocht praten en
- die [persoon 1] hebben geïnstrueerd wat zij tegen de politie moest zeggen (tijdens een controle) endie [persoon 1] hebben begeleid bij het doen van aangifte van diefstal bij de politie en
- die [persoon 1] , terwijl die [persoon 1] prostitutiewerkzaamheden verrichtte, telefonisch en/of in persoon hebben gecontroleerd en/of laten controleren op haar werktijden en/of of zij pauzes nam en
- die [persoon 1] dubbele diensten hebben laten werken en
- die [persoon 1] prostitutiewerkzaamheden hebben laten verrichtten terwijl die [persoon 1] zich ziek voelde en
- terwijl die [persoon 1] in Hongarije verbleef hebben geregeld dat die [persoon 1] haar paspoort kon ophalen (in Hongarije) zodat ze weer terug naar Nederland kan komen om te werken en
- die [persoon 1] verantwoording af hebben laten leggen over hoeveel zij per dag had verdiend en
- er voor zorg hebben gedragen dat die [persoon 1] niet vrijelijk kon beschikken over de eigen verdiensten en
- een groot deel van de verdiensten uit de verrichtte prostitutiewerkzaamheden van die [persoon 1] hebben afgepakt en/of afgenomen en/of door die [persoon 1] hebben laten afstaan en/of die [persoon 1] weinig van haar verdiensten hebben laten houden
en
ten aanzien van die [persoon 2]
- die [persoon 2] hebben gehuisvest en
-die [persoon 2] hebben geholpen bij het zich inschrijven als prostituee bij de Kamer van Koophandel waarbij die [persoon 2] als bedrijfstelefoonnummer het nummer van verdachtes mededader op heeft gegeven en
- die [persoon 2] hebben beperkt in haar bewegingsvrijheid door te zorgen voor vervoer van en naar haar werkkamer en/of haar te begeleiden van en/of naar haar werkkamer en
- die [persoon 2] , terwijl die [persoon 2] prostitutiewerkzaamheden verrichtte, telefonisch en/of in persoon hebben gecontroleerd en/of laten controleren op haar werktijden en/of of zij pauzes nam en
- terwijl die [persoon 2] prostitutiewerkzaamheden verrichtte, telefonisch en/of in persoon hebben gecontroleerd en/of laten controleren hoeveel klanten die [persoon 2] heeft gehad en
- die [persoon 2] dubbele diensten hebben laten werken en
- die [persoon 2] prostitutiewerkzaamheden hebben laten verrichtten terwijl die [persoon 2] zich ziek voelde en
- die [persoon 2] verantwoording af hebben laten leggen over hoeveel zij per dag had verdiend en
- er voor zorg hebben gedragen dat die [persoon 2] niet vrijelijk kon beschikken over de eigen verdiensten en
- een deel van de verdiensten uit de verrichtte prostitutiewerkzaamheden van die [persoon 2] hebben afgepakt en/of afgenomen en/of door die [persoon 2] hebben laten afstaan en/of die [persoon 2] weinig van haar verdiensten hebben laten houden
en
ten aanzien van die [persoon 3]
- die [persoon 3] in Hongarije heeft benaderd om in Nederland prostitutiewerkzaamheden te gaan verrichten en
- het vervoer van Hongarije naar Nederland voor die [persoon 3] heeft geregeld en
- die [persoon 3] hebben gehuisvest en
- die [persoon 3] hebben geholpen bij het regelen van een prostitutiekamer en
- die [persoon 3] onder druk hebben gezet en/of er (zodoende) toe hebben aangezet en/of hebben gebracht om in de prostitutie te blijven werken, door haar in een afhankelijkheidspositie van haar, verdachte en haar mededader te brengen door haar een schuld bij haar, verdachte en/of haar mededader te laten opbouwen en/of door tegen die [persoon 3] te zeggen dat zij uit huis gezet zou worden en/of geen werkkamer meer zou mogen huren indien zij geen prostitutiewerkzaamheden (meer) voor verdachte en/of haar mededader wilde verrichten en
- die [persoon 3] onder druk hebben gezet en/of er (zodoende) toe hebben aangezet en/of hebben gebracht om in de prostitutie te blijven werken doordat zij, verdachte en/of haar mededader heeft/hebben gedreigd met geweld en/of zich (verbaal) agressief tegen die [persoon 3] heeft/hebben gedragen indien zij geen prostitutiewerkzaamheden (meer) wilde verrichten voor verdachte en/of haar mededader en
- die [persoon 3] hebben beperkt in haar bewegingsvrijheid door te zorgen voor vervoer van en naar haar werkkamer en/of haar te begeleiden van en/of naar haar werkkamer en
- die [persoon 3] , terwijl die [persoon 3] prostitutiewerkzaamheden verrichte, telefonisch en/of in persoon hebben gecontroleerd en/of laten controleren op haar werktijden en/of of zij pauzes nam en
- terwijl die [persoon 3] prostitutiewerkzaamheden verrichtte,telefonisch en/of in persoon hebben gecontroleerd en/of laten controleren hoeveel klanten die [persoon 3] heeft gehad en
- die [persoon 3] werkinstructies hebben gegeven met betrekking tot haar werkzaamheden en die [persoon 3] hebben aangespoord indien de verdiensten niet voldoende waren en
- die [persoon 3] lange werkdagen hebben laten maken en/of dubbele diensten hebben laten werken en
- die [persoon 3] voorzien hebben van condooms en
- er voor zorg hebben gedragen dat die [persoon 3] niet vrijelijk kon beschikken over de eigen verdiensten en
- die [persoon 3] verantwoording af hebben laten leggen over hoeveel zij per dag had verdiend en/of die [persoon 3] hebben gecontroleerd door die [persoon 3] het door haar verdiende geld te laten tonen en/of het door haar verdiende geld hebben geteld en/of die [persoon 3] hebben gefouilleerd en
- een groot deel van de verdiensten uit de verrichtte prostitutiewerkzaamheden van die [persoon 3] hebben afgepakt en/of afgenomen en/of door die [persoon 3] hebben laten afstaan en/of [persoon 3] weinig van haar verdiensten hebben laten houden en
- die [persoon 3] hebben verboden in Amsterdam en/of in Nederland als prostituee te werken indien zij niet voor verdachte en/of haar mededader werkt
2.
in de periode van 1 mei 2009 tot en met 25 augustus 2009 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt immers heeft zij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander in genoemde periode bij wijze van gewoonte (contante) geldbedragen afkomstig uit prostitutiewerkzaamheden van [persoon 1] en [persoon 2] en [persoon 3] verworven, voorhanden gehad en omgezet terwijl zij wist dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
4.3.3
Bewijsoverwegingen
4.3.3.1 Bewijswaardering
Bewijsminimum (ten aanzien van de ten laste gelegde feitelijke gedragingen)
Ten aanzien van het bewijzen van de feitelijke gedragingen is van belang dat het bewijsminimum zoals neergelegd in artikel 342, tweede lid, van Sv voor de gehele tenlastelegging geldt, niet voor elk onderdeel ervan. Verder laat de vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, zich niet in algemene zin beantwoorden; dit vergt een beoordeling van het concrete geval (zie onder meer: ECLI:NL:HR:2012:BQ6144).
De rechtbank zal bij de toepassing van voormeld criterium in deze zaak als ondergrens hanteren dat een feitelijke gedraging slechts op grond van de verklaring van één getuige of één getapt telefoongesprek kan worden bewezen, indien die verklaring of dat getapte telefoongesprek niet op zichzelf staat. In dat verband zal de rechtbank onder meer de bewezen verklaarde feitelijke gedragingen in onderlinge samenhang beoordelen, bezien in het licht van de dwangmiddelen als bedoeld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (Sr), waarvan die feitelijke gedragingen (veelal) de concretisering vormen. Of al dan niet sprake is van een bepaald dwangmiddel leidt de rechtbank in dat geval dus niet uitsluitend rechtstreeks af uit individuele in de tenlastelegging vermelde feitelijke gedragingen.
Ten aanzien van de getuigenverklaringen
Met verklaringen van getuigen in strafzaken dient in zijn algemeenheid zorgvuldig te worden omgegaan. In mensenhandel zaken is, misschien nog wel meer dan in andere zaken, behoedzaamheid geboden. De betrouwbaarheid van belastende verklaringen van vermeende slachtoffers in dergelijke zaken kan onder druk staan vanwege het belang dat het slachtoffer heeft bij het verkrijgen van een vergunning in het kader van de verblijfsregeling Mensenhandel (hoofdstuk B8, paragraaf 3 van de Vreemdelingencirculaire (de in de vreemdelingencirculaire beschreven procedure die is bedoeld voor slachtoffers en getuigen/aangevers van mensenhandel) of het vooruitzicht op andere voorzieningen als onderdak en hulp bij de opvang van eventuele kinderen. Ook kan de betrouwbaarheid van ontlastende verklaringen van vermeende slachtoffers negatief beïnvloed worden door angst, gevoelens van loyaliteit of vanwege het hanteren van andere normen en waarden dan die welke ten grondslag liggen aan de strafwetgeving over mensenhandel.
De rechtbank stelt vast dat van de vermeende slachtoffers slechts [persoon 1] en [persoon 3] verklaringen hebben afgelegd. Het vermeende slachtoffer [persoon 2] heeft namelijk geen aangifte gedaan en pogingen tot het alsnog horen van haar (in Hongarije) zijn zonder resultaat gebleven. Ten aanzien van [persoon 1] geldt dat zij op 11 november 2009 twee verklaringen heeft afgelegd als getuige. Hoewel zij geen aangifte heeft gedaan tegen [verdachte] en [medeverdachte] , zijn haar verklaringen op onderdelen wel belastend voor hen en zullen die onderdelen voor het bewijs worden gebruikt. Zo volgt uit haar verklaringen onder meer dat sprake was van controle/dwang door [verdachte] en [medeverdachte] . De rechtbank gaat er overigens van uit dat [persoon 1] deels niet naar waarheid heeft verklaard over de betrokkenheid van [verdachte] en [medeverdachte] bij haar prostitutiewerkzaamheden, aangezien onderdelen van haar verklaringen in strijd zijn met feitelijkheden zoals die blijken uit de afgeluisterde telefoongesprekken. Dit maakt evenwel haar verklaring niet in zijn geheel onbetrouwbaar.
[persoon 3] heeft aangifte gedaan op 25 augustus 2009 en is vervolgens op 28 mei 2014 door de rechter-commissaris (in Hongarije) gehoord. De rechtbank stelt, met de raadsman, vast dat zij op enkele onderdelen bij de rechter-commissaris anders heeft verklaard dan bij de politie. Anders dan de raadsman, is de rechtbank echter van oordeel dat voorgaande vaststelling niet maakt dat de door haar afgelegde verklaringen in zijn geheel onbetrouwbaar zijn. Allereerst is van belang dat tussen het afleggen van beide verklaringen bijna vijf jaren zijn verstreken. Het is dan ook niet opmerkelijk dat [persoon 3] ten aanzien van de reis van Hongarije naar Nederland, de verblijfplaatsen in Nederland en de hoogte van de afgedragen bedragen niet precies hetzelfde heeft verklaard. Verder heeft [persoon 3] voor de omstandigheid dat zij bij de politie niet heeft verklaard over de rol van [medeverdachte] , terwijl zij dat bij de rechter-commissaris wel (in belastende zin) heeft gedaan, een plausibele verklaring gegeven. Zij heeft namelijk verklaard dat zij de rol van [medeverdachte] in de loop van de tijd anders is gaan waarderen. Tot slot is van belang dat de verklaring van [persoon 3] op belangrijke onderdelen ondersteuning vindt in ander bewijsmateriaal, zoals de verklaring van getuige [getuige] en afgeluisterde telefoongesprekken.
4.3.3.2 Overige bewijsoverwegingen
Ten aanzien van medeplegen
Uit de in het bewijsmiddelenoverzicht vermelde telefoongesprekken en verklaring van [persoon 3] bij de rechter-commissaris leidt de rechtbank af dat [verdachte] en [medeverdachte] overleg hebben gehad over de prostitutiewerkzaamheden van [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] . Zij hebben onder meer gesproken over het controleren van voornoemde drie vrouwen tijdens hun werkzaamheden en het afnemen van het door hen verdiende geld. Uit het dossier komt overwegend het beeld naar voren dat [verdachte] degene is die [medeverdachte] hierbij aanstuurt, maar ook [medeverdachte] neemt in dit kader initiatieven. Al met al blijkt uit de bewijsmiddelen dat tussen [verdachte] en [medeverdachte] sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking bij de bewezen verklaarde mensenhandel, met uitzondering van het aanwerven en medenemen van [persoon 3] met het oogmerk haar in Nederland ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden, zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen. Gelet hierop kan, met voormelde uitzondering, worden bewezen dat zij de bewezenverklaarde mensenhandel tezamen en in vereniging hebben gepleegd.
Oogmerk als bedoeld in artikel 273f, eerste lid, onder 1, Sr.
In relatie tot de seksindustrie spreken de wetgever en de Hoge Raad van een uitbuitingssituatie indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren (zie HR 5 februari 2002, LJN: AD5235, waarin wordt verwezen naar de memorie van antwoord bij het wetsvoorstel waarmee art. 250ter (oud) Sr. werd geïntroduceerd. Art. 250ter (oud) en art. 250a (oud) Sr. zijn voorlopers van het huidige art. 273f Sr.) De aard van het te verrichten werk is in deze uitleg van groot gewicht. Bij gedwongen tewerkstelling in de seksindustrie is per definitie sprake van uitbuiting, de lichamelijke integriteit is dan altijd in het geding.
Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat [verdachte] en [medeverdachte] tezamen en in vereniging [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] hebben gedwongen en bewogen (met toepassing van verschillende in artikel 273f Sr vermelde dwangmiddelen) prostitutiewerkzaamheden te verrichten. Reeds hierom kan uitbuiting van voormelde drie vrouwen door [verdachte] en [medeverdachte] worden bewezen. Dat zij het oogmerk op uitbuiting hadden bij het werven, vervoeren, overbrengen en huisvesten van de drie vrouwen volgt uit de omstandigheid dat [verdachte] en [medeverdachte] zelf degenen waren die vervolgens de drie vrouwen onder hun dwang de prostitutiewerkzaamheden lieten verrichten. Uit in de bewijsmiddelen opgenomen telefoongesprekken blijkt verder dat zij doelbewust hebben gehandeld, en het oog hebben gehad op verbetering van hun financiële positie. [medeverdachte] en [verdachte] hebben daarnaast ook daadwerkelijk geld ontvangen afkomstig van of in verband met de door [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] uitgevoerde prostitutiewerkzaamheden. Of de drie vrouwen al dan niet vrijwillig voor de prostitutie hadden gekozen en/of daarin al eerder werkzaam waren geweest, doet volgens vaste jurisprudentie aan de strafbaarheid van een en ander niet af.
Oogmerk als bedoeld in artikel 273f, eerste lid, onder 3, Sr
De rechtbank acht eveneens bewezen dat verdachte [persoon 3] in Hongarije heeft aangeworven en vanuit Hongarije mee naar Nederland heeft genomen met het oogmerk haar ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling.
Uit de verklaring van [persoon 3] leidt de rechtbank af dat zij met verdachte in Hongarije al had besproken naar Nederland te gaan om in de prostitutie te gaan werken. Gelet hierop en nu de rechtbank ook bewezen acht dat verdachte na aankomst in Nederland [persoon 3] die prostitutiewerkzaamheden onder haar dwang liet uitvoeren, kan worden bewezen dat verdachte bij het aanwerven van [persoon 3] en het meenemen van haar naar Nederland vorenbedoeld oogmerk had.
Ten aanzien van het bewezen verklaarde gewoontewitwassen
Anders dan de raadsman en met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat gewoontewitwassen kan worden bewezen. [verdachte] heeft immers meer dan eens van [persoon 3] en ook van [persoon 1] en [persoon 2] geld ontvangen afkomstig van de door hen uitgevoerde prostitutiewerkzaamheden. [persoon 3] heeft verklaard dat zij [verdachte] meermalen geld heeft gegeven zodat zij de woning kon betalen en een raam kon huren. Ook [persoon 1] heeft verklaard dat zij [verdachte] geld heeft gegeven zodat zij een raam kon huren. [verdachte] heeft daarmee, tezamen en in vereniging met [medeverdachte] geld afkomstig uit haar eigen misdrijf omgezet. Ook hebben [verdachte] en [medeverdachte] geld overgemaakt aan anderen in het buitenland en zodoende geld afkomstig uit eigen misdrijf omgezet. Door het geld, dat zij eerst hadden verworven en voorhanden gehad vervolgens op voormelde wijzen om te zetten hebben [verdachte] en [medeverdachte] de criminele herkomst ervan verhuld.
Voor zover sprake is van vermenging van legaal (door [verdachte] en [medeverdachte] zelf in de prostitutie verdiend) en illegaal (door [verdachte] en [medeverdachte] vanuit de prostitutiewerkzaamheden van [persoon 3] , [persoon 1] en [persoon 2] verkregen) geld bij voornoemde witwashandelingen hoeft dat niet aan bewezenverklaring van witwassen in de weg te staan (zie: HR 23 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN0578).

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
Hiertoe heeft zij het volgende aangevoerd, kort samengevat. De gepleegde mensenhandel is een zeer ernstig feit. In dit verband zijn vooral de kwetsbaarheid van de slachtoffers, de zeer respectloze wijze waarop verdachte met de slachtoffers is omgegaan, het strakke regime dat is gehanteerd bij het verrichten van de prostitutiewerkzaamheden door de slachtoffers en de omstandigheid dat verdachte het feit heeft gepleegd terwijl zij zelf ook slachtoffer van een mensenhandelaar is geweest, van belang. Ten aanzien van het gepleegde witwassen is kwalijk dat verdachte crimineel geld in het economische verkeer heeft gebracht. De redelijke termijn is weliswaar overschreden, maar dit geeft geen aanleiding voor strafkorting.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Voor zover de rechtbank mensenhandel in de ten laste gelegde periode vóór 1 juli 2009 bewezen geacht, is voor deze periode bij de strafoplegging het vóór 1 juli 2009 geldende lagere strafmaximum van toepassing. Verder is sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn, waarmee de rechtbank rekening dient te houden. Van belang is verder dat verdachte een blanco strafblad heeft, in de afgelopen vijf en een half jaar niet met justitie in aanraking is geweest, zelf slachtoffer is geweest van mensenhandel, zij thans een opleiding volgt tot manicure, niet meer werkzaam is in de prostitutie en regelmatig in Hongarije verblijft omdat haar moeder ernstig ziek is. Mocht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk achten, dan dient deze de duur van de voorlopige hechtenis niet te boven te gaan. Oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf is niet opportuun, omdat verdachte al lange tijd niet meer met justitie in aanraking is gekomen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft in de bewezen verklaarde periode tezamen en in vereniging met haar mededader drie jonge (meerderjarige) vrouwen uitgebuit. Zij hebben deze vrouwen gedurende enkele weken bewogen en gedwongen tegen betaling seksuele diensten te verrichten en daarvan hebben zij financieel geprofiteerd. De vrouwen moesten dubbele diensten werken en een groot deel van hun verdiensten aan verdachte en haar mededader afstaan. Zij moesten beschikbaar zijn als prostituee en allerlei seksuele diensten verrichten, ook als hun gezondheid dit eigenlijk niet toeliet. De vrouwen waren voor verdachte en haar mededader niet meer dan een inkomstenbron. De rechtbank rekent dit verdachte zeer zwaar aan. Verdachte heeft door te handelen zoals hiervoor bewezen verklaard, de persoonlijke vrijheid van deze vrouwen geschonden en een ernstige inbreuk gemaakt op hun lichamelijke en geestelijke integriteit.
Daarnaast hebben verdachte en haar mededader zich schuldig gemaakt aan het witwassen van de verdiensten van de door de slachtoffers verrichte prostitutiewerkzaamheden. Verdachte heeft een inbreuk gemaakt op de integriteit van het financiële en economische verkeer.
De maximumstraf voor mensenhandel is sinds 1 juli 2009 twaalf jaar, indien gepleegd door twee of meer verenigde personen. Voor de bewezen verklaarde periode van na 1 juli 2009 geldt dus voormeld strafmaximum. Voor de bewezen verklaarde periode van vóór 1 juli 2009 geldt een strafmaximum van acht jaar, in geval van mensenhandel, gepleegd door twee of meer verenigde personen. De rechtbank heeft met de ernst van de feiten en de ontwikkeling in het maatschappelijk denken daarover, zoals blijkt uit de aanpassing van het strafmaximum, rekening gehouden bij het bepalen van de straf.
Alles afwegende acht de rechtbank in beginsel oplegging van een gevangenisstraf van 30 maanden passend.
Overschrijding redelijke termijn
In het arrest van 17 juni 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD2578) heeft de Hoge Raad (nogmaals) algemene uitgangspunten en regels geformuleerd over de inbreuk op het in artikel 6, eerste lid, van het EVRM gewaarborgde recht van een verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn en het rechtsgevolg dat aan een vastgestelde inbreuk op dat recht dient te worden verbonden. Op de voet van dit arrest beoordeelt de rechtbank of sprake is van overschrijding, in welke mate dat heeft plaatsgevonden en wat daarvan het gevolg moeten zijn.
Uitgangspunt is dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Bijzondere omstandigheden waarvan de redelijkheid van de duur afhankelijk is, zijn onder meer de ingewikkeldheid van de zaak en de invloed van verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De vermindering van de straf is afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden.
De termijn heeft een aanvang genomen met de inverzekeringstelling van verdachte op
19 oktober 2009. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak sprake van bijzondere omstandigheden, gelegen in de ingewikkeldheid van de zaak en in de invloed van de (mede)verdachte en/of haar raadsman op het onderzoek. Het onderzoek ziet op twee verdachten en drie slachtoffers, allen van Hongaarse nationaliteit en niet in Nederland woonachtig. Het traceren en horen van de slachtoffers in het buitenland heeft veel tijd gekost. Daarnaast heeft de verdediging van (mede)verdachte [medeverdachte] eerst op 15 december 2010 om nieuwe getuigen gevraagd, waarvan de laatste op 19 maart 2013 is gehoord. Ook de noodzaak van een gelijktijdige berechting van beide verdachten heeft in de weg gestaan aan een snellere afhandeling van de zaak. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de zaak tussen 14 november 2011 en 26 juli 2012 én tussen 28 mei 2014 en 18 mei 2015 onnodig heeft stil gelegen, zodat de overschrijding van de redelijke termijn op 20 maanden moet worden gesteld. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, aanleiding dit te compenseren met een vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden van ongeveer 15%.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 273f en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de dagvaarding ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde mensenhandel met betrekking tot ‘één of meer andere vrouwen’ nietig.
Verklaart de dagvaarding ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde gewoontewitwassen van geldbedragen afkomstig van prostitutiewerkzaamheden van ‘één of meer andere vrouwen’ en ten aanzien van de woorden ‘onder meer’ nietig.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3.2 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
mensenhandel
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
medeplegen van gewoontewitwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
25 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Salomon, voorzitter,
mrs. B.E. Mildner en C.A.E. Wijnker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 juni 2015.