ECLI:NL:RBAMS:2015:3851

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2015
Publicatiedatum
18 juni 2015
Zaaknummer
13-751293-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan Polen van een in Duitsland gewortelde Pool toegestaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 juni 2015 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een in Duitsland gewortelde Pool aan Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 22 mei 2007 door de Poolse autoriteiten was uitgevaardigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1973, thans gedetineerd is in Nederland en geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat het EAB voldoet aan de formele vereisten van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman van de opgeëiste persoon overwogen, die betoogde dat de overlevering geweigerd moest worden op basis van het ne bis in idem-beginsel en de bescherming van het gezinsleven onder artikel 8 van het EVRM. De raadsman voerde aan dat Duitsland eerder de overlevering aan Polen had geweigerd en dat de opgeëiste persoon in Duitsland een leven had opgebouwd met zijn gezin. De officier van justitie daarentegen stelde dat Nederland zelfstandig op het EAB moest beslissen, ongeacht de eerdere weigering door Duitsland.

De rechtbank oordeelde dat de overlevering niet in strijd was met het ne bis in idem-beginsel, aangezien de opgeëiste persoon zijn straf in Polen nog niet had ondergaan. De rechtbank concludeerde dat de overlevering aan Polen moest worden toegestaan, omdat er geen weigeringsgronden waren en het EAB voldeed aan de eisen van de OLW. De rechtbank benadrukte dat de belangen van de overlevering opwegen tegen de inmenging in het gezinsleven van de opgeëiste persoon, en dat de overlevering niet in strijd was met de fundamentele rechten van de betrokken persoon.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751293-15
RK nummer: 15/2615
Datum uitspraak: 19 juni 2015
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 april 2015 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 mei 2007 (ontvangen op 10 april 2015) door de
Regional Court Judge, chairman of the 3rd Penal Division van het Regional Courtin Szczecin (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1973,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het [detentie adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 juni 2015. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, van de OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van het
District Courtin Gryfino van
15 maart 2002 (referentie II K 527/01).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog 3 jaar, 4 maanden en 10 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB niet strekt tot de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis.

4.Strafbaarheid, feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e van de OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat het feit waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar is en dat op dit feit in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.

5.Verweren

Standpunt raadsman
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering dient te worden geweigerd. Zakelijk weergegeven heeft hij hiertoe het volgende aangevoerd.
De opgeëiste persoon is na zijn veroordeling in Polen naar Duitsland vertrokken. De opgeëiste persoon heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat Duitsland op 12 november 2008 de overlevering aan Polen op grond van hetzelfde EAB heeft geweigerd omdat hij sinds vier jaar zijn legale verblijf in Duitsland had en de tenuitvoerlegging van de straf in het buitenland dezelfde onbillijkheid vormde als voor een Duitser in een verglijkbare situatie. Dit was gebaseerd op de omstandigheid dat hij met zijn vrouw en twee kinderen in Duitsland nauwe sociale banden had opgebouwd, hij bezig was met de erkenning als Duits staatsburger en zijn gedrag werd gekenmerkt door serieuze inspanningen voor integratie in de Duitse maatschappij.
De opgeëiste persoon wordt door Duitsland dus beschermd in die zin dat hij vanwege zijn
'family life'en zijn worteling en bijdrage aan Duitsland, niet wordt overgeleverd. Duitsland levert net als Nederland in beginsel geen onderdanen over. Wel laat Duitsland aan Polen weten dat een verzoek kan worden gedaan dat de opgeëiste persoon de hem opgelegde straf in Duitsland kan uitzitten. Het betreft een vonnis van thans 13 jaar geleden. De opgeëiste persoon heeft al die tijd ingeschreven gestaan en heeft zichzelf dus niet onvindbaar gemaakt. Polen heeft echter geen enkele moeite gedaan om de opgeëiste persoon zijn straf te laten uitzitten in Duitsland.
Alhoewel er geen formele gebreken aan het EAB kleven, dient Nederland niet mee te werken aan de uitvoering van dit Poolse EAB. Een overlevering aan Polen maakt een inbreuk op zijn gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Voorts is er ook al feitelijk uitspraak gedaan door een rechter en is er derhalve een soort van ne bis in idem situatie. Internationaalrechtelijk gezien dient Polen de juridische weg van tenuitvoerlegging van de straf in Duitsland te volgen.
Subsidiair heeft de raadsman om aanhouding verzocht om de officier van justitie aan de Poolse autoriteiten te vragen waarom er geen WETS-procedure in Duitsland is gestart dan wel of men dat, gelet op de persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon, alsnog wil doen.
Standpunt officier van justitie.
De officier van justitie heeft betoogd dat de overlevering toegestaan dient te worden.
Het betreft een in 2007 door Polen uitgevaardigd EAB en blijkbaar is de opgeëiste persoon daarvoor in Duitsland aangehouden. Met het uitvaardigen van een EAB staat iemand in heel Europa gesignaleerd. De omstandigheid dat de overlevering in Duitsland is geweigerd doet daar niets aan af. Nederland heeft met de beslissing van de Duitse autoriteiten niets te maken en dient zelfstandig op een EAB te beslissen. Ook als Nederland een overlevering weigert, lopen opgeëiste personen in de rest van Europa het risico om op grond van de signalering alsnog aan een verzoekende staat te worden overgeleverd. Voor deze situatie waarschuwt het Openbaar Ministerie ook. De opgeëiste persoon was zich hier van bewust aangezien hij ter zitting heeft verklaard dat hij wist dat hij een risico liep door naar Nederland te reizen.
Het beroep op artikel 8 van het EVRM gaat niet op omdat de opgeëiste persoon niet in Nederland woonachtig is.
Het is niet aan de Nederlandse autoriteiten om aan de Poolse autoriteiten te vragen of zij een EAB willen intrekken. Het is voorts ook irrelevant waarom Polen niet meewerkt aan een eventuele overdracht van de strafexecutie aan Duitsland. Het subsidiaire verzoek om aanhouding dient dan ook te worden afgewezen.
Oordeel rechtbank
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het EAB aan alle formele vereisten voldoet en dat er op grond van de OLW geen overleveringsbeletselen aanwezig zijn.
Onder verwijzing naar haar uitspraak van 2 april 2013 (ECLI:NL:RBAMS:2013:1913) overweegt de rechtbank dat de Nederlandse autoriteiten een zelfstandige verdragsrechtelijke verplichting hebben en zij in deze een eigen afweging dienen te maken ten aanzien van het onderhavige overleveringsverzoek. Mogelijke overname van de in Polen aan de opgeëiste persoon opgelegde straf door Duitsland doet daar niet aan af en is, gezien de omstandigheid dat de opgeëiste persoon bij de rechter-comissaris heeft verklaard dat het verzoek om overname van de straf door Polen is geweigerd, ook niet aan de orde.
Ten aanzien van het beroep op artikel 8 van het EVRM overweegt de rechtbank dat
overlevering een bij de Overleveringswet voorziene inmenging in het in artikel 8, eerste lid, van het EVRM bedoelde recht is, die het belang van het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten dient. In dit geval is de verhouding tussen de belangen die overlevering beoogt te dienen en de inmenging in de uitoefening van het recht op familie- en gezinsleven van de opgeëiste persoon niet disproportioneel. De rechtbank betrekt daarbij de ernst van het feit waarvoor de opgeëiste persoon is veroordeeld alsmede het naar haar aard tijdelijke karakter van de inmenging. Inwilliging van het verzoek tot overlevering leidt dan ook niet tot schending van de fundamentele rechten van de betrokken persoon, zoals die worden gewaarborgd door het EVRM.
De omstandigheid dat de overlevering op grond van hetzelfde EAB door Duitsland is geweigerd en thans hetzelfde EAB aan de Nederlandse autoriteiten is voorgelegd, levert geen schending van het ne bis in idem-beginsel op. Zolang een EAB niet is ingetrokken en de betrokkene nog staat gesignaleerd, kan hij voortdurend worden aangehouden.
Van een schending van het ne bis in idem-beginsel zou pas sprake zijn als de in Polen opgelegde straf door de opgeëiste persoon reeds zou zijn ondergaan (rechtbank Amsterdam 2 september 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:7735). Nu dat niet het geval is, wordt het beroep daarop verworpen.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank evenals de officier van justitie geen aanleiding om het onderzoek te heropenen en aan Polen nadere vragen te stellen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikelen 6, 175 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2, 5 en 7 van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court Judge, chairman of the 3rd Penal Division van het Regional Courtin Szczecin (Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.C. Enkelaar, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 19 juni 2015.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]