ECLI:NL:RBAMS:2013:1913

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2013
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
13.707.176-2012
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot een Ghanese verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 april 2013 uitspraak gedaan in een rekestprocedure met betrekking tot een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Italië. De zaak betreft de overlevering van een Ghanese verdachte, geboren in 1975, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De officier van justitie, mr. K. van der Schaft, heeft de vordering tot overlevering ingediend op 7 januari 2013. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat de opgeëiste persoon de Ghanese nationaliteit heeft.

De rechtbank heeft de vordering behandeld op een openbare zitting op 26 februari 2013, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. N. Swart. Tijdens de zitting heeft de rechtbank vragen gesteld aan de Italiaanse autoriteiten over de mogelijkheid van overname van de straf door Duitsland, aangezien de Duitse autoriteiten eerder een vergelijkbaar verzoek hadden afgewezen. De Italiaanse autoriteiten hebben echter bevestigd dat er geen gronden zijn om de overlevering te weigeren en dat zij de overlevering van de opgeëiste persoon wensen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het feit waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar Italiaans als naar Nederlands recht strafbaar is en dat de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf van 3 jaar, 6 maanden en 20 dagen moet ondergaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon niet dusdanig uitzonderlijk zijn dat dit zou leiden tot een weigering van het overleveringsverzoek. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, waarbij zij heeft verwezen naar de relevante wetsbepalingen, waaronder de Opiumwet en de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.707.176-2012
RK nummer: 13/204
Datum uitspraak: 2 april 2013
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 januari 2013 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 oktober 2010 door
the Assistant State Prosecutor of Civitavecchia(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Ghana) op [geboortedag] 1975,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de [detentie adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 februari 2013. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door haar raadsvrouw, mr. N Swart, advocaat te Amsterdam, die de behandeling van de zaak heeft overgenomen van mr. Ebbink te Haarlem, en door een tolk in de Engelse taal.
Bij tussenuitspraak van 12 maart 2013 heeft de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting heropend en de officier van justitie verzocht om een aantal vragen aan de Italiaanse justitiële autoriteit te stellen. Deze vragen zijn respectievelijk per e-mail en per fax van 28 maart 2013 door voornoemde autoriteit beantwoord.
De behandeling van de vordering is hervat op de openbare zitting van 2 april 2013. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door haar raadsvrouw, mr. N Swart, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Engelse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Ghanese
nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable judgmentvan 25 september 2009 van
the Court of Civitavecchia.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaar, 6 maanden en 20 dagen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog 2 jaar, 6 maanden en 20 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat het feit waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Italië als naar Nederlands recht strafbaar is en dat op dit feit in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A en C van de Opiumwet gegeven verbod

5.Antwoord Italiaanse justitiële autoriteit op de gestelde vragen

De rechtbank heeft vragen gesteld aan de uitvaardigende autoriteit naar aanleiding van het verweer van de opgeëiste persoon, inhoudende dat op 15 december 2010 door de procureur-generaal München (Duitsland) is beslist op een zelfde Italiaans overleveringsverzoek als in de onderhavige procedure, waarbij de overlevering door Duitsland is geweigerd. Reden voor de Duitse weigering was, kort gezegd, het feit dat de opgeëiste persoon haar gebruikelijke verblijfplaats in Duitsland had en zij moeder was van een (toen) 9-jarige dochter, die het Duitse staatsburgerschap heeft en voor wie zij met de zorg is belast. De overlevering werd geweigerd onder verwijzing naar artikel 4 lid 6 van het Kaderbesluit EAB. Deze bepaling houdt in dat de overlevering kan worden geweigerd wanneer het EAB is uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel, terwijl de gezochte persoon verblijft in- of onderdaan of ingezetene is van de uitvoerende lidstaat en deze staat zich ertoe verbindt die straf of maatregel overeenkomstig zijn nationale recht zelf ten uitvoer te leggen. Nederland mag daarom niet overleveren, aldus de verdediging, maar moet op basis van het beginsel van wederzijdse erkenning de Duitse beslissing respecteren.
Daarop heeft de rechtbank de officier van justitie verzocht bij de Italiaanse uitvaardigende justitiële autoriteit na te gaan of zij op de hoogte is van de beslissing van de Duitse procureur-generaal van 15 december 2010, inclusief de gronden die aan deze beslissing ten grondslag liggen, en het feit dat Duitsland kennelijk bereid is de Italiaanse straf over te nemen en zelf ten uitvoer te leggen, alsmede voornoemde autoriteit te vragen of zij in staat en bereid is de tenuitvoerlegging van de straf aan Duitsland over te dragen en welke gevolgen dit eventueel voor onderhavig EAB heeft.
Per e-mail en fax, beiden van 28 maart 2013, heeft de Italiaanse justitiële autoriteit hierop het navolgende geantwoord:
E-mail van 28 maart 2013 afkomstig van hetMinistero della Giustizia:
“(…)
This office holds that there are no grounds to refuse [opgeëiste persoon] surrender under the provisions of Framework Decision (2002/584/JHA) of 13 June 2002.
(…)
As to the further problem concerning [opgeëiste persoon] ties on the German territory, both this Office and the competent Italian authority had knowledge thereof, and yet a different course of action has not been possible because [opgeëiste persoon] has been released from custody by the German authorities (…).
A request for [opgeëiste persoon] transfer to the Federal Republic of Germany, if any, after her surrender to Italy, shall be governed by the provisions of the Convention on the Transfer of Sentenced Persons signed in Strasbourg on 21.3.1983.
[opgeëiste persoon] may be transferred to the Federal Republic of Germany upon her request, provided that the German authorities give their consent to her transfer.
(…)"
Fax van 28 maart 2013, afkomstig van dePublic Prosecutor’s office, attached to the Court of Civitavecchia:
“(…) below are the relevant answers in the same order:
this Public Prosecutor’s Office of Civitavecchia had knowledge of the decision made by the State Prosecutor of Munich on 15 December 2010;
this Public Prosecutor's Office of Civitavecchia knew the grounds at the basis of such a decision (….);
this Public Prosecutor’s Office of Civitavecchia knew that the German Judicial Authority is willing to take on the Italian sentence and enforce it in Germany;
this Public Prosecutor’s Office of Civitavecchia is not able to take on the enforcement of the custodial sentence in Germany at present, because both an explicit request by the wanted person and the consent by the States concerned – Italy and Germany – are lacking, and these are the requirements laid down in the 1983 Strasbourg Convention.
Finally there are no grounds for the Judicial Authorities of the Netherlands to refuse the surrender of [opgeëiste persoon] (…).
Therefore this is to insist that the Court of Amsterdam authorise the surrender of [opgeëiste persoon] (…)”
Het verweer dat de Nederlandse autoriteiten de overname van de in Italië opgelegde straf door Duitsland zouden moeten erkennen en de overlevering daarom zouden moeten weigeren, slaagt niet. De Nederlandse autoriteiten hebben een zelfstandige verdragsrechtelijke verplichting en dienen in deze een eigen afweging te maken ten aanzien van het onderhavige overleveringsverzoek. Mogelijke overname van de in Italië aan de opgeëiste persoon opgelegde straf door Duitsland doet daar niet aan af en is, gezien de inhoud van de antwoorden, nu ook niet aan de orde.

6.Evenredigheid van het EAB

Door de verdediging is het volgende naar voren gebracht. Er is sprake van dusdanig bijzondere omstandigheden dat van onevenredigheid van het EAB sprake is. Overlevering aan Italië zal ingrijpende gevolgen voor de opgeëiste persoon hebben. Zij zal haar woning en haar baan kwijtraken, maar belangrijker: zij zal niet voor haar dochter kunnen zorgen. Verder heeft zij in Duitsland een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Als zij echter zes maanden niet in Duitsland verblijft, loopt deze verblijfsvergunning gevaar.
De officier van justitie heeft hiertegen aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat het EAB evenredig is gelet op de aard van het feit en de zwaarte van de straf. De overige omstandigheden doen hier niet aan af. Het komt vaker voor dat opgeëiste personen hard worden getroffen door het uitvaardigen van een EAB en daar problemen van ondervinden.
Volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank kan slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden de overlevering worden geweigerd omdat het uitvaardigen van een EAB niet evenredig is. Dit is in de onderhavige zaak niet het geval. De rechtbank heeft de beslissing van de procureur-generaal in München van 15 december 2010 onder de aandacht van de Italiaanse autoriteit gebracht. Deze heeft hieromtrent een duidelijk standpunt ingenomen, inhoudende dat zij niet anders kan dan de overlevering van de opgeëiste persoon vragen, alsmede dat zij ook nog steeds de overlevering van de opgeëiste persoon wenst. Voorts zijn de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon niet dusdanig uitzonderlijk, dat de rechtbank zich genoopt ziet om tot weigering van het overleveringsverzoek over te gaan.
Eventuele problemen met de Duitse verblijfsvergunning van de opgeëiste persoon doen hieraan niet af. Het verweer slaagt dan ook niet.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Assistant State Prosecutor of Civitavecchia(Italië) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens het feit waarvoor haar overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. W.H. van Benthem, voorzitter,
mrs. C.A.E. Wijnker en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 april 2013.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak
mede te ondertekenen.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak
mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
B