Op 13 mei 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof de opgeëiste persoon, geboren in Roemenië, die op dat moment gedetineerd was in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten waarvoor overlevering werd verzocht, beoordeeld op basis van de eisen van de Overleveringswet (OLW).
De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten 2, 3 en 4 waarvoor overlevering werd verzocht, zowel naar Roemeens als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat op deze feiten een vrijheidsstraf van ten minste twaalf maanden is gesteld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat feit 1, waarvoor ook overlevering werd verzocht, niet strafbaar is naar Nederlands recht. Dit leidde tot de conclusie dat de overlevering voor feit 1 moest worden geweigerd, terwijl de overlevering voor de overige feiten werd toegestaan.
De rechtbank heeft in haar overwegingen ook aandacht besteed aan de juridische discussie over de eis van een strafbedreiging van ten minste twaalf maanden voor niet-lijstfeiten, en heeft haar eerdere rechtspraak gehandhaafd. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon, waarbij de rechtbank de argumenten van beide partijen heeft gewogen.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in de Overleveringswet.