ECLI:NL:RBAMS:2015:3382

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
5 juni 2015
Zaaknummer
13.751.212-15 en 15/2047
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partiële weigering van executieoverlevering in verband met artikel 7 lid 1 aanhef en onder a sub 2˚ van de Overleveringswet

Op 13 mei 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof de opgeëiste persoon, geboren in Roemenië, die op dat moment gedetineerd was in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten waarvoor overlevering werd verzocht, beoordeeld op basis van de eisen van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten 2, 3 en 4 waarvoor overlevering werd verzocht, zowel naar Roemeens als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat op deze feiten een vrijheidsstraf van ten minste twaalf maanden is gesteld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat feit 1, waarvoor ook overlevering werd verzocht, niet strafbaar is naar Nederlands recht. Dit leidde tot de conclusie dat de overlevering voor feit 1 moest worden geweigerd, terwijl de overlevering voor de overige feiten werd toegestaan.

De rechtbank heeft in haar overwegingen ook aandacht besteed aan de juridische discussie over de eis van een strafbedreiging van ten minste twaalf maanden voor niet-lijstfeiten, en heeft haar eerdere rechtspraak gehandhaafd. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon, waarbij de rechtbank de argumenten van beide partijen heeft gewogen.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.212-15
RK nummer: 15/2047
Datum uitspraak: 13 mei 2015
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 maart 2015 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 februari 2015 door
the Law Court Baia Mare(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1986,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het [detentie adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 mei 2015. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R.A. Bosman. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. O.O. van der Lee, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Roemeense taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
criminal sentence no. 2632 of 26.11.2014 of the Law Court Baia Mare, definitive by penal sentence no. 251/A/17.02.2015 of the Court of Appeal Cluj.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat de feiten 2, 3 en 4 waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Roemenië als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat op deze feiten in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
Deze feiten leveren naar Nederlands recht op:
2. mishandeling;
3. diefstal door twee of meer verenigde personen;
4. bedreiging met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen ontstaat, met enig misdrijf tegen het leven gericht en met brandstichting.
Standpunt van de verdediging over feit 1
De raadsman heeft betoogd dat de rechtbank de overlevering voor feit 1 moet weigeren. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Naar Nederlands recht is feit 1 niet strafbaar gesteld met een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden. Het feit zou kunnen vallen onder artikel 424 van het Wetboek van Strafrecht, maar op straatschenderij is slechts een geldboete gesteld en, in geval van recidive, slechts hechtenis van ten hoogste drie dagen.
In de wetenschap wordt betwijfeld of artikel 7 lid 1 OLW, voor zover daarin in geval van executie-overlevering voor een niet-lijstfeit de eis van een strafbedreiging naar Nederlands recht wordt gesteld, in overeenstemming is met artikel 2, eerste lid, van het Kaderbesluit inzake het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (hierna: Kaderbesluit EAB). Kaderbesluitconforme uitleg van artikel 7, eerste lid, OLW is echter niet mogelijk. Zoals onder meer blijk uit Rb. Amsterdam 19 oktober 2007, ECLI:NL:RBAMS:2007:BC9797 en Rb. Amsterdam 24 september 2008, ECLI:NL:RBAMS:2008:BF8907, is het de vaste lijn van de rechtbank dat ook in geval van executie-overlevering voor een niet-lijstfeit de eis geldt dat het feit naar Nederlands recht wordt bedreigd met een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden. De rechtbank dient deze lijn te handhaven.
Standpunt van de officier van justitie over feit 1
De officier van justitie heeft zich op het volgende standpunt gesteld.
Feit 1 is naar Nederlands recht strafbaar als straatschenderij, maar daarop is niet een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld. Artikel 7, eerste lid, OLW zet artikel 2, eerste lid, Kaderbesluit EAB op onjuiste wijze om. De rechtbank legt bovendien art. 7, eerste lid, OLW onjuist uit. Het Openbaar Minister heeft al vaak bepleit dat de eis van een strafbedreiging naar Nederlands recht is strijd is met het Kaderbesluit EAB. Deze opvatting vindt steun in de wetgeving van de andere lidstaten en in de rechtsliteratuur. Desondanks heeft de rechtbank haar lijn gehandhaafd dat naar Nederlands recht een strafbedreiging met een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is vereist. Volgens deze lijn moet de overlevering voor feit 1 worden geweigerd.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven terug te komen op haar vaste rechtspraak.
Oordeel van de rechtbank over feit 1
Onderdeel e) van het EAB houdt de volgende beschrijving van feit 1 in:
On 29.11.2011 in public, while being in “No Problem” disco from the Cavnic city, Maramureş county, the defendant [opgeëiste persoon] committed acts and was indulged in events which have undermined morality, produced public scandal and disrupted public order.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit feit niet strafbaar naar Nederlands recht, ook niet als straatschenderij als bedoeld in artikel 424, eerste lid, Sr. De beschrijving specificeert immers niet welke gedragingen de opgeëiste persoon verricht heeft, zodat uit de beschrijving niet
– zonder meer – kan volgen dat sprake is van het “tegen personen of goederen” plegen van “enige baldadigheid” zoals bedoeld in artikel 424, eerste lid, Sr.
In hetgeen de raadsman en de officier van justitie hebben aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding aan de uitvaardigende justitiële autoriteit nadere vragen te stellen over de specifieke gedragingen die de opgeëiste persoon verricht heeft.
Nu het feit niet strafbaar is naar Nederlands recht, komt de rechtbank niet toe aan de beantwoording van de vraag of de in artikel 7, eerste lid, OLW voor de executieoverlevering voor niet-lijstfeiten neergelegde eis dat op het feit in Nederland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld in overeenstemming is met artikel 2, eerste lid, Kaderbesluit EAB.
De rechtbank zal de overlevering voor feit 1 weigeren.

6.Slotsom

Nu ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4 waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan. Voor het overige moet zij worden geweigerd.
De rechtbank kan niet beoordelen welk gedeelte van de vrijheidsstraf geacht moet worden te zijn opgelegd ter zake van 2, 3 en 4 waarvoor de overlevering moet worden toegestaan. Een en ander staat ter beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, die gehouden zijn om, na de feitelijke overlevering, de tenuitvoerlegging van de straf tot het hiervoor bedoelde gedeelte te beperken.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 285, 300 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Law Court Baia Mare(Roemenië) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het gedeelte van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, dat is opgelegd
wegens de feiten 2, 3 en 4.
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd
wegens feit 1.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. S.J. Riem en M.J. Alink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 mei 2015.
De jongste rechter is buiten staat de uitspraak te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
C