ECLI:NL:RBAMS:2015:3041

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 mei 2015
Publicatiedatum
22 mei 2015
Zaaknummer
13-751148-15 RK 15-2303 _
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan Frankrijk toegestaan; verweren verworpen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 mei 2015 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Frankrijk. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betrof een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Arrondissementsrechtbank te Agen, Frankrijk. De opgeëiste persoon, geboren in Marokko, wordt verdacht van betrokkenheid bij drie strafbare feiten in Frankrijk, waaronder illegale handel in verdovende middelen. Tijdens de openbare zitting op 8 mei 2015 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en werd haar bijgestaan door een raadsman. De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld en vastgesteld dat het voldoet aan de vereisten van de Overleveringswet. De rechtbank verwierp de verweren van de raadsman, waaronder argumenten over de onschuld van de opgeëiste persoon en schending van het specialiteitsbeginsel. De rechtbank oordeelde dat de overlevering toelaatbaar is, aangezien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn en de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden zijn en heeft de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751148-15
RK nummer: 15/2303
Datum uitspraak: 22 mei 2015
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 1 april 2015 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 februari 2015 door de Officier van Justitie bij de Arrondissementsrechtbank te Agen, Frankrijk, en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats], Marokko, op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres
[adres, te plaats],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 mei 2015. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door haar raadsman, mr. J.P.A. van Schaik, advocaat te Veenendaal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van 21 maart 2014, uitgevaardigd door de rechter-commissaris in de Arrondissementsrechtbank van Agen (Frankrijk).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan drie naar het recht van Frankrijk strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt raadsman
De weergave van de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de in het EAB omschreven feiten is controleerbaar onjuist, immers in de verwijzingsbeschikking voor de correctionele rechtbank van 28 januari 2015 (pagina 16) staat dat [persoon 1] heeft verklaard dat de opgeëiste persoon op zijn verzoek naar Montauban was gekomen om geld terug te krijgen, dat verschuldigd was door [persoon 2] voor de aankoop van een voertuig in Nederland. De verklaring van [persoon 1] zoals weergegeven in het EAB onder e) is dan ook niet juist voor zover die verklaring de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de feiten waarvoor haar overlevering wordt verzocht, betreft.
Standpunt officier van justitie
De gestelde betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de in het EAB omschreven feiten staat helder weergegeven en wordt bovendien bevestigd in een e-mail d.d. 22 april 2015 14:13 uur. Deze e-mail is afkomstig van de vice-procureur en luidt, voor zover hier relevant: ‘
concerning the role of the wanted person, I confirm you that [opgeëiste persoon] is suspected of the fact that she was in Montauban on december 2013 in order to get the money earned from illicit drugs trafficking (cocaïne) from Netherlands to France’.
Oordeel rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor haar overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die bepaling de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het EAB voldoet aan de in artikel 2, tweede lid onder e OLW genoemde vereisten. Dat de medeverdachte [persoon 1] een eerder afgelegde belastende verklaring jegens de opgeëiste persoon thans intrekt maakt dit niet anders voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van de overlevering.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. De raadsman heeft bij brief van 6 mei 2015 aan de officier van justitie – welke brief onderdeel uitmaakt van zijn ter zitting gevoerde pleidooi – aangevoerd dat de verklaring van medeverdachte [persoon 1], afgelegd tegenover de Franse politie niet juist is voor zover deze verklaring ten nadele is van de opgeëiste persoon. Ter zitting heeft de raadsman dit standpunt herhaald. Het in zijn brief vervatte verzoek om [persoon 1] als getuige te horen in de overleveringsprocedure is ter zitting niet herhaald en wordt als ingetrokken beschouwd.
Voor zover de raadsman met hetgeen hij naar voren heeft gebracht een onschuldverweer heeft willen adstrueren, faalt het verweer. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon haar onschuld niet tijdens het verhoor ter zitting heeft kunnen aantonen, zodat deze onschuldbewering niet kan leiden tot weigering van de overlevering. Het is aan de Franse rechter om de verschillende verklaringen te waarderen. De opgeëiste persoon kan haar verweer ten aanzien van de verklaringen dan ook eventueel gedurende een strafrechtelijke procedure in Frankrijk aanvoeren.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Haar overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo zij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, zij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Het Directoraat Criminele Zaken en Gratiën heeft bij brief van 23 april 2015 de volgende garantie gegeven:
Ik heb de eer u te laten weten dat het Franse Ministerie van Justitie de garantie verleent dat, indien mevrouw [opgeëiste persoon] tot een onherroepelijke vrijheidsbenemende straf zou worden veroordeeld, zij haar straf in Nederland kan uitzitten, dit overeenkomstig de procedure inzake de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen binnen de Europese Unie zoals voorzien door de Nederlandse en Franse bepalingen waardoor het Kaderbesluit 2008/909/JHA werd geïmplementeerd.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
Aan deze voorwaarde is voldaan want de onder 4 bedoelde feiten zijn ook naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
medeplichtigheid aan medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met in artikel 2, aanhef, onder A en B van de Opiumwet gegeven verboden, meermalen gepleegd
en
medeplichtigheid aan medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de in artikel 3, aanhef onder A en B van de Opiumwet gegeven verboden, meermalen gepleegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
De vervolging is reeds in Frankrijk aangevangen. De bewijsmiddelen bevinden zich op Frans grondgebied. De medeverdachten bevinden zich in Frankrijk en worden daar vervolgd. De rechtsorde is in Frankrijk rechtstreeks aangetast nu het handelen van de beschuldigde zich richtte op de invoer van drugs op Frans grondgebied. De verdovende middelen zijn Frankrijk ingevoerd. Het drugsgeld is in Frankrijk opgehaald.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Franse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot zijn vordering kunnen komen.

8.Overige verweren

8.1
Specialiteitsbeginsel
Standpunt raadsman
De raadsman vreest schending van het specialiteitsbeginsel nu in het EAB melding wordt gemaakt van
‘de heling van geldbedragen afkomstig van de invoer van verdovende middelen en medeplichtigheid aan aanbod of overdracht van verdovende middelen’, terwijl slechts is aangekruist ‘de illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen’. Niet uit te sluiten valt dat de opgeëiste persoon ook wordt veroordeeld voor fiscale delicten, gepleegd in samenhang met de drugsdelicten, alhoewel de overlevering daar niet voor is verzocht.
Standpunt officier van justitie
De verzochte overlevering is toelaatbaar voor zover het dubbel strafbare gedragingen zijn. Overlevering geschiedt voor de feiten, niet voor de kwalificaties naar Frans recht.
Oordeel rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet de naar Frans recht opgesomde kwalificaties beslissend zijn voor de toelaatbaarheid van de verzochte overlevering, maar de strafbare gedragingen waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht en zoals deze zijn weergegeven in het EAB onder e).
Of een fiscale boete, na veroordeling, tot de strafmodaliteiten zal behoren is op dit moment speculatief en levert geen weigeringsgrond op.
8.2.
Evenredigheid
Standpunt raadsman
Overlevering schendt de (stelsel)evenredigheid, nu de opgeëiste persoon geen oproep heeft gekregen voor de zitting die heeft geleid tot de verwijzingsbeschikking van 28 januari 2015 – een oproep waaraan zij zeker zou hebben voldaan – en nu uit de stukken blijkt dat de rechtszaak pas op 18 september 2015 zal plaatsvinden, hetgeen betekent dat zij zich gedurende vier maanden in voorlopige hechtenis in Frankrijk zal bevinden, nadat zij zal zijn overgeleverd.
Standpunt officier van justitie
Een duur van vier maanden voor voorlopige hechtenis is op zichzelf genomen niet zo lang dat daarmee de evenredigheid van de overlevering zou worden geschonden. Een dergelijke periode is redelijk gelet op het verdere onderzoek naar de feiten en haar rol daarbij. Bovendien is het standpunt van de raadsman speculatief. Mogelijk leidt het onderzoek er toe dat zij al eerder weer in vrijheid wordt gesteld, terwijl ook een schorsing onder voorwaarden tot de mogelijkheden behoort. Die voorwaarden kunnen door Nederland worden overgenomen.
Oordeel rechtbank
Hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht om de eventuele schending van de (stelsel)evenredigheid te onderbouwen is onvoldoende om een dergelijke schending aan te nemen. Dat de opgeëiste persoon niet is opgeroepen om in het kader van de verwijzingsbeschikking te worden gehoord is een keuze geweest van de Franse justitie.
Het verdere betoog van de raadsman is gebouwd op aannames en niet op feiten.
De rechtbank ziet in hetgeen naar voren is gebracht geen aanwijzingen dat de (stelsel)evenredigheid wordt geschonden indien de overlevering toelaatbaar wordt verklaard.
Het verweer wordt verworpen.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 en 48 Wetboek van Strafrecht, 2, 3, 10 en 11 Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 Overleveringswet.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Officier van Justitie bij de Arrondissementsrechtbank te Agen, Frankrijk, ten behoeve van het in Frankrijk tegen haar gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor haar overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.C. Enkelaar, voorzitter,
mrs. S.J. Riem en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 mei 2015.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.