ECLI:NL:RBAMS:2015:2655

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2015
Publicatiedatum
8 mei 2015
Zaaknummer
AWB 14 5945
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen beëindiging van opvang in de Vluchthaven

Op 8 mei 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak van eiser, die een aanvraag had ingediend om de opvang in de Vluchthaven te continueren na de geplande einddatum van 31 mei 2014. Eiser had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was niet succesvol. De rechtbank constateert dat de opvang in de Vluchthaven was toegekend voor een afgebakende periode van 29 november 2013 tot en met 31 mei 2014. Na afloop van deze periode heeft eiser een aanvraag ingediend voor continuering van de opvang, maar de gemeente Amsterdam heeft in een brief van 26 juni 2014 meegedeeld dat het project niet wordt voortgezet. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door de gemeente kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank oordeelt dat de brief van 26 juni 2014 geen nieuw besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) inhoudt, maar een herhaling is van een eerder genomen besluit tot beëindiging van de opvang. De rechtbank stelt vast dat er geen nieuwe rechtsgevolgen zijn ontstaan door deze brief, en dat de brief ook niet kan worden opgevat als een weigering om in de toekomst opvang te verlenen. Eiser heeft de mogelijkheid om tegen de beslissing op de aanvraag om opvang rechtsmiddelen aan te wenden, wat voldoende rechtsbescherming biedt. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/5945

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 mei 2015 in de zaak tussen

[naam],te Amsterdam, eiser
(gemachtigde: mr. S. Çakici-Reinders),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigden: mr. P.I. Algoe en mr. H. Joutay).

Procesverloop

Bij brief van 26 juni 2014 heeft verweerder eiser bericht dat het project opvang in de Vluchthaven niet wordt voortgezet.
Bij besluit van 19 augustus 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Voorafgaand aan het onderzoek ter zitting op 9 april 2015 heeft op voet van artikel 8:50 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een plaatsopneming plaatsgevonden van de bed-bad-broodvoorziening in de [adres] te Amsterdam, waarbij mr. W.G. Fischer en mr. P.I. Algoe aanwezig waren.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2015. De rechtbank heeft de zaak gevoegd behandeld met de zaken geregistreerd onder nummers AMS 14/4474, 14/3887, 14/5609, 14/5856, 14/6203, 14/6390, 14/7716 en 15/656. Eiser heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mr. W.G. Fischer, mr. E.C. Cerezo-Weijsenfeld en mr. J. Klaas, kantoorgenoten van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank de gevoegde zaken weer gesplitst.

Overwegingen

1.1.
Eiser is geboren op [geboortedag] 1991 en afkomstig uit Somalië. Hij heeft hier te lande op 9 maart 2010 voor de eerste maal een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze en volgende aanvragen van eiser hebben niet geleid tot afgifte van een vergunning tot verblijf. Eiser heeft zich aangesloten bij de groep “We Are Here” en genoot gedurende bepaalde tijd in het kader van een door verweerder opgezette pilot opvang in het voormalig huis van bewaring aan de Havenstraat in Amsterdam, de zogenaamde Vluchthaven. Bij brief van 2 mei 2014 heeft eiser een aanvraag ingediend om de opvang in de Vluchthaven te continueren na de geplande einddatum van 31 mei 2014. Bij brief van 26 juni 2014 heeft een ambtenaar van de Dienst Wonen, Zorg en Samenleven geantwoord dat de periode van het project van de Vluchthaven is verstreken en dat het project niet wordt voortgezet. De ambtenaar heeft voorgesteld de aanvraag continuering hulp aan te merken als aanvraag om maatschappelijke opvang in de zin van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2007 (Wmo). Na de ontruiming van de Vluchthaven op 9 juli 2014 is eiser dakloos.
1.2.
Eiser heeft tegen de brief van 26 juni 2014 bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de brief van 26 juni 2014 een mededeling van informatieve aard betreft met name gericht op het verkrijgen van machtigingen voor informatie door de GGD en geen rechtsgevolgen heeft. Daarom is geen sprake van een voor bezwaar vatbaar besluit.
Eiser stelt dat tegen de beslissing om iemand dakloos te maken rechtsbescherming door de bestuursrechter dient open te staan en verwijst daarbij onder meer naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 28 december 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY8256).
4.1.
De rechtbank stelt vast dat de omvang van het geding zich beperkt tot de vraag of de brief van 26 juni 2014 aangemerkt moet worden als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Het besluit op de aanvraag om opvang maakt geen deel uit van deze procedure.
4.2.
In de uitspraak van 5 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3598) heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat opvang in de Vluchthaven moet worden aangemerkt als maatschappelijke opvang als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wmo. De rechtbank stelt vast dat deze opvang is toegekend voor een afgebakende periode, van 29 november 2013 tot en met 31 mei 2014. Als na afloop van deze periode continuering van de opvang wordt gewenst, moet daarvoor een aanvraag worden ingediend, hetgeen eiser ook heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat voor zover in de brief van 26 juni 2014 is vermeld dat de opvang dient te worden beëindigd, sprake is van een herhaling van een eerder genomen besluit tot beëindiging van de opvang in de Vluchthaven per 31 mei 2014. De brief roept dus in zoverre geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven. Daarom is geen sprake van een besluit in de zin van de Awb. De brief kan evenmin worden opgevat als een weigering om in de toekomst opvang te verlenen. In de brief is immers voorgesteld om de aanvraag om continuering van de hulp aan te merken als een aanvraag om maatschappelijke opvang in de zin van de Wmo. Ook uit oogpunt van rechtsbescherming bestaat geen aanleiding anders te oordelen. Tegen de beslissing op de aanvraag staat immers vervolgens een rechtsmiddel open. De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling baat eiser evenmin, omdat het daar, anders dan in dit geding, ging over feitelijk handelen in het kader van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder heeft het bezwaar dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
5. De rechtbank zal het beroep daarom ongegrond verklaren. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzitter, mr. M.J. van den Bergh en mr. C. Bakker, leden, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2015
.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.