ECLI:NL:RBAMS:2015:2553

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2015
Publicatiedatum
4 mei 2015
Zaaknummer
13-669050-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezit van een pistoolmitrailleur en munitie met betrekking tot de Wet wapens en munitie

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van het voorhanden hebben van een pistoolmitrailleur en munitie. De zaak kwam voor de rechtbank op 4 mei 2015, na een onderzoek ter terechtzitting op 21 april 2015. De officier van justitie, mr. L. Stroink, vorderde een gevangenisstraf van 9 maanden, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van onvoldoende bewijs en een alternatieve scenario. De rechtbank oordeelde dat de informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) voldoende concreet en specifiek was om de doorzoeking van de woning van de verdachte te rechtvaardigen. Tijdens deze doorzoeking werd een geladen pistoolmitrailleur aangetroffen in de inloopkast van de verdachte. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en achtte het bewijs voorhanden hebben van het wapen en de munitie overtuigend. De rechtbank concludeerde dat de verdachte kennis had van het wapen en dat het alternatieve scenario van de verdediging niet aannemelijk was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 9 maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank benadrukte het gevaar van het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen, vooral in een woning waar kinderen wonen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/669050-13
Datum uitspraak: 4 mei 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres, te plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 april 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. L. Stroink, en van wat de gemachtigde raadsman van verdachte, mr. P.M. Rombouts, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 21 maart 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een of meer wapens van categorie II, te weten een pistool (Glock, model 19C, kaliber 9mm 19) (getransformeerd tot een pistoolmitrailleur, bestemd om zowel semi-automatisch als automatisch te vuren), en/of munitie van categorie III, te weten 17, althans een of meer patro(o)n(en) (kaliber 9mm x 19), voorhanden heeft/hebben gehad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsman is aangevoerd dat verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Primair heeft de raadsman als standpunt naar voren gebracht dat de bij het Team Criminele Inlichtingen binnengekomen informatie (hierna TCI-informatie) en het nadien verrichte onderzoek onvoldoende grondslag vormden voor de doorzoeking op grond van artikel 49 van de Wet wapens en munitie. Volgens de raadsman is niet duidelijk geworden waar de niet gedetailleerde TCI-informatie vandaan is gekomen en waarom de politie gelet op de gevaarzetting van deze informatie zes weken heeft gewacht met het binnentreden in de woning. Nu het nadien verrichte onderzoek geen concrete informatie heeft opgeleverd, moet dit leiden tot bewijsuitsluiting. Subsidiair, indien dit verweer zou worden verworpen, heeft de raadsman bepleit dat vrijspraak moet volgen, omdat een alternatief scenario denkbaar is, nu niet kan worden uitgesloten dat een familielid of een ander persoon uit de naaste omgeving van verdachte het wapen in de inloopkast in de woning van verdachte, zonder dat hij dat wist, heeft gelegd.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft wapenbezit bewezen geacht onder verwerping van het verweer en daartoe aangevoerd dat de politie na ontvangst van de TCI-informatie op 6 februari 2013 nader onderzoek heeft verricht, waaronder een GBA-controle, een onderzoek naar de mogelijke verblijfplaats van verdachte, observaties en de staande houding van verdachte na een verkeerscontrole op 21 maart 2013. Op grond van de daarmee verkregen gegevens is de TCI-informatie, die voldoende concreet en specifiek was, bevestigd en heeft de doorzoeking op grond van artikel 49 van de Wet wapens en munitie rechtmatig plaatsgevonden. De enkele omstandigheid dat er na ontvangst van de TCI-informatie enkele weken is gewacht met de doorzoeking heeft te maken met het te verrichten nadere onderzoek. Daarnaast hebben politie en justitie enige mate van beleidsvrijheid en was deze periode van inactiviteit niet te lang. Het door de raadsman aangevoerde alternatieve scenario is verder niet onderbouwd.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt omtrent dit verweer als volgt.
De TCI-informatie is op 6 februari 2013 door de politie ontvangen. Dit proces-verbaal (P. 1) houdt onder meer het volgende in:
“ [verdachte] , die naast zijn broer op het woonwagenkamp aan het [adres, te plaats 1] woont, is in het bezit van een vuurwapen”.
Uit het onderzoek is voorts gebleken:
[verdachte] is genaamd [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] , sinds 25-06-2012 uitgeschreven met reden emigratie.
[broer van verdachte] is genaamd [broer van verdachte] , geboren [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] , ingeschreven [adres, te plaats 2] .
De politie heeft nader onderzoek verricht naar deze informatie [1] . Hieruit is sterk het vermoeden gerezen dat verdachte woonachtig zou zijn op het woonwagenkamp aan het [adres, te plaats 1] , naast zijn broer [broer van verdachte] die op perceel [A] woont. Verdachte had tot 25 juni 2012 ingeschreven gestaan op dit adres en op dat adres stonden nog steeds ingeschreven zijn vrouw en vier kinderen. Er is een bezoek gebracht aan de broer van verdachte op het woonwagenkamp. Er zijn luchtfoto’s en plattegronden verzameld. Er zijn verschillende gerichte onderzoeken verricht op de locatie en de voertuigen. Zijn vrouw had, blijkens gegevens van de Rijksdienst voor Wegverkeer, een voertuig op haar naam staan en op 21 maart 2013 is tijdens een observatie op het woonwagenkamp [adres, te plaats 1] geconstateerd dat verdachte in deze auto vanaf het terrein aan de zijkant van perceel [B] wegreed.
Naar aanleiding van de TCI-informatie en het nadere onderzoek is de politie op 21 maart 2013, met een “machtiging tot het binnentreden in een woning”, afgegeven op grond van artikel 49 van de Wet wapens en munitie, binnengetreden in het perceel [adres, te plaats 1] . Bij de doorzoeking is een vuurwapen, pistool, merk Glock model 19 met houder waarin vermoedelijk 17 patronen, aangetroffen in de inloopkast. In deze inloopkast stonden twee kledingkasten. In een van de kasten lag het vuurwapen onder een stapel kleding op de bovenste plank. Op de plank eronder lagen bankafschriften op naam van verdachte [2] .
De rechtbank stelt verder vast dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (HR 5 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ2191) een verdenking van het overtreden van de Wet wapens en munitie kan worden aangenomen op basis van TCI-informatie. De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat de onderhavige TCI-informatie, in samenhang met de nadien verkregen onderzoeksresultaten, voldoende grondslag bood voor de doorzoeking. De TCI-informatie bevatte gegevens die voldoende concreet (naar persoon, tijd en plaats) en specifiek waren om het in artikel 49 van de Wet wapens en munitie bedoelde vermoeden op te leveren. Dat enige tijd is verstreken voordat tot doorzoeking is overgegaan wordt verklaard door het nadere verificatieonderzoek en maakt de informatie niet meteen onbruikbaar. De rechtbank acht het binnentreden en de doorzoeking van de woning dan ook rechtmatig, zodat het resultaat van de doorzoeking voor het bewijs kan worden gebruikt. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte een geladen pistoolmitrailleur voorhanden heeft gehad. Dit pistool lag, blijkens de verklaring van verdachte én van zijn toenmalige vrouw, in de woning van verdachte in een klerenkast waarin ook zijn post en zijn kleren lagen. Hij gebruikte deze kast dagelijks. Er wonen geen andere mensen in die woning dan verdachte, zijn vrouw en vier kinderen. De rechtbank houdt het erop dat verdachte kennis had van het wapen en ook beschikkingsmacht. Het door de raadsman aangedragen alternatieve scenario, dat een ander dan verdachte, mogelijk nabij wonende verwanten, het geladen wapen in de inloopkast heeft gelegd om vervolgens de TCI te tippen over het wapen om zo verdachte een hak te zetten, is naar het oordeel van de rechtbank speculatief en in ieder geval niet aannemelijk. Een dergelijke gang van zaken staat haaks op de werkwijze van de TCI die onbetrouwbare informatie niet uitgeeft en ook overigens biedt het dossier hiervoor geen enkel aanknopingspunt. De broer van verdachte heeft bijvoorbeeld bij een bezoek van de politie in februari 2013 geen duidelijkheid willen verschaffen over het verblijfadres van verdachte. Overigens is dan opmerkelijk te noemen dat verdachte bij gelegenheid van zijn eerste verhoor ten aanzien van vragen over het vuurwapen zich op het zwijgrecht heeft beroepen. Deze omstandigheid sterkt de rechtbank in de haar overtuiging dat verdachte het vuurwapen voorhanden heeft gehad.
4.4.
BewezenverklaringDe rechtbank acht bewezen dat verdachte op 21 maart 2013 te Amsterdam een wapen van categorie II, te weten een pistool, Glock, model 19C, kaliber 9mm x 19, getransformeerd tot een pistoolmitrailleur, bestemd om zowel semi-automatisch als automatisch te vuren, en munitie van categorie III, te weten 15 patronen kaliber 9mm x 19, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Het standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten dient te worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van voorarrest. Verdachte heeft een tot een pistoolmitrailleur omgebouwd wapen voorhanden gehad. Het wapen was geladen en lag voor het grijpen in de inloopkast van een woning, waar ook de kinderen van verdachte wonen. Over de persoonlijke omstandigheden van verdachte is weinig bekend. Hij is niet naar de zitting gekomen en heeft niet gereageerd op oproepen van de reclassering. Bij het bepalen van de eis is rekening gehouden met het tijdsverloop.
8.2.
Het standpunt van de verdedigingDoor de raadsman is als standpunt naar voren gebracht dat de redelijke termijn enigszins is overschreden, wat gedeeltelijk is gekomen door de nadere verzoeken van de verdediging. Verdachte heeft een pistool voorhanden gehad, dat enigszins is omgebouwd. Dat is relevant voor de op te leggen straf, omdat de oriëntatiepunten voor een automatisch wapen 9 maanden zijn en de oriëntatiepunten voor een pistool 3 maanden. De raadsman heeft verzocht een zodanige straf op te leggen dat verdachte niet meer komt vast te zitten, te weten een langdurige voorwaardelijke gevangenisstraf met eventueel een taakstraf.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een pistoolmitrailleur.
Vuurwapens worden vaak gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vormen een onaanvaardbaar risico en een aanzienlijke bedreiging voor de veiligheid van personen in de samenleving. Het voorhanden hebben van een geladen wapen is gevaarzettend en maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Dit klemt temeer nu de kinderen van verdachte in diezelfde woning woonden. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens en munitie.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals weergegeven in het dossier en zoals door de gemachtigde raadsman ter terechtzitting toegelicht, alsmede met het gegeven dat verdachte niet heeft gereageerd op uitnodigingen van de reclassering en evenmin ter terechtzitting is verschenen. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op een uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 26 maart 2015, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank ziet in wat door de raadsman is aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf, die aansluit bij de straf die in soortgelijke zaken bij het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen (en munitie) veelal wordt opgelegd en die zijn weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), te weten een gevangenisstraf van 9 maanden. Deze gevangenisstraf acht de rechtbank dan ook passend en geboden.
Tenslotte dient de rechtbank acht te slaan op de redelijke termijn. Verdachte is namelijk op 21 maart 2013 in verzekering gesteld en kon vanaf die dag in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. Wat de berechting van de zaak in eerste aanleg betreft, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop, en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld (HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578). In onderhavige zaak is de zitting op 7 oktober 2014 op verzoek van de raadsman voor nader onderzoek aangehouden, waardoor de zaak niet binnen twee jaar met een eindvonnis is afgerond. Gezien deze bijzondere omstandigheid is er geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
9 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.G. Tarlavski-Reurslag, voorzitter,
mrs. P.J. van Eekeren en A.M. Kengen, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 mei 2015.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen van 21 maart 2013 (P. 2-3) en van 28 maart 2013 (P. 62-63).
2.Proces-verbaal van doorzoeking van 21 maart 2013 (P. 4-5).