ECLI:NL:RBAMS:2015:1585

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2015
Publicatiedatum
20 maart 2015
Zaaknummer
13-751121-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering aan België op basis van Europees aanhoudingsbevel

Op 20 maart 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering, ingediend door de officier van justitie, behandeld op een openbare zitting op 6 maart 2015. De opgeëiste persoon, geboren in 1953, wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen, voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden van toepassing zijn. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft de garantie van de Belgische autoriteiten geaccepteerd dat de opgeëiste persoon, indien veroordeeld, zijn straf in Nederland zal mogen ondergaan. De rechtbank heeft het verzoek om aanhouding afgewezen, omdat de Belgische autoriteiten de overlevering hebben verzocht en er geen ruimte is voor uitstel. De rechtbank concludeert dat de overlevering kan plaatsvinden, aangezien er geen schending van fundamentele rechten is aangetoond en de persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon niet in de weg staan aan de overlevering. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751121-14
RK nummer: 15/150
Datum uitspraak: 20 maart 2015
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 januari 2015 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 december 2014 (ontvangen op 29 december 2014) door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen, afdeling Antwerpen, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1953,
wonende op het adres [adres te plaats],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 maart 2015. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman mr. M.A.M. Pijnenburg, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, van de OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaag binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van België strafbare feiten.
In een e-mail van 3 maart 2015 heeft de Onderzoeksrechter sectie B van het EAB aangevuld en vermeld dat een (nationaal) aanhoudingsbevel van de Onderzoeksrechter te Antwerpen van 19 december 2014 aan het EAB ten grondslag ligt.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid, feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1 en 5, te weten:
Deelneming aan een criminele organisatie
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings heeft de volgende garantie gegeven:
“Met verwijzing naar uw verzoek bij mail van 20/02/2015, (…) inzake het verzoek tot uitlevering op grond van het Europees aanhoudingsbevel van 19/12/2014 lastens de genaamde [opgeëiste persoon] (02/05/1953) breng ik u als volgt ter kennis:
Gelet op de Nederlandse nationaliteit van de opgeeiste persoon ga ik hierbij akkoord om de uit te leveren persoon, in geval van een veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of indien er een maatregel welke vrijheidsbeneming met zich brengt, wordt opgelegd in België, naar Nederland over te brengen op basis van artikel 5 lid 3 van het kaderbesluit Europees aanhoudingsbevel en het Kaderbesluit 2008/909 (terugkeergarantie).
Ik deel u eveneens mee dat mijn ambt tevens instemt met, de ingevolge de Nederlandse
implementatie van het kaderbesluit 2008/909, de in België opgelegde onvoorwaardelijke
vrijheidsstraf bij teruglevering van de opgeëiste persoon naar Nederlandse maatstaven kan worden aangepast.”
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
De onder 4 bedoelde feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. (140 Sr)
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod (2 en 10 Opiumwet)
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de OLW

De officier van justitie heeft, voor het geval de rechtbank van oordeel zou zijn dat de feiten mogelijk deels in Nederland hebben plaatsgevonden, overeenkomstig artikel 13, tweede lid, van de OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond. Op grond van de door haar ter zitting naar voren gebrachte gronden dient echter uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Belgische autoriteiten plaats te vinden en verdient overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur.
De raadsman heeft geen beroep gedaan op de weigeringsgrond van artikel 13 van de OLW.
De rechtbank is van oordeel dat het EAB geen betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Gelet hierop is de weigeringsgrond van artikel 13, eerste lid, onder a, van de OLW niet van toepassing.

8.Artikel 11 van de OLW

De opgeëiste persoon heeft een beroep gedaan op artikel 11 van de OLW en in dit verband betoogd dat er bij overlevering sprake zal zijn van een schending van artikel 3, 5 en 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Hij heeft daartoe - kort gezegd – aangevoerd dat de zaak in België grote proporties heeft gekregen waardoor een dreigende situatie is ontstaan voor de verdachten die gedetineerd zitten. Hiertoe heeft de raadsman verwezen naar een artikel uit de Telegraaf van 20 december 2014. Voorts zijn de detentieomstandigheden in België structureel in strijd met de mensenrechten. Daar komt bij dat de opgeëiste persoon een slechte gezondheid heeft. Hij is hartpatiënt en heeft ernstige reumatische klachten. De overlevering dient derhalve te worden geweigerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Overlevering vindt alleen plaats aan de justitiële autoriteiten van landen die lid zijn van de Europese Unie. België is, zoals alle lidstaten van de Europese Unie, partij bij het EVRM.
Uitgangspunt is dat een beroep op artikel 11 van de OLW slechts kan slagen indien het wordt gestaafd met concrete en individuele feiten en omstandigheden, op grond waarvan een gegrond vermoeden bestaat dat inwilliging van het verzoek tot overlevering van de opgeëiste persoon zal leiden tot een flagrante schending van zijn fundamentele rechten, zoals die worden gewaarborgd in het EVRM. Dat van dergelijke concrete en individuele feiten en omstandigheden sprake is, heeft de opgeëiste persoon onvoldoende onderbouwd.
De raadsman heeft verder aangevoerd, maar niet onderbouwd, dat er voor de opgeëiste persoon in België geen
effective remedybestaat als bedoeld in artikel 13 van het EVRM. De rechtbank verwerpt daarom het verweer.

9.Verzoek aanhouding

Subsidiair heeft de raadsman om aanhouding verzocht om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen om via zijn Belgische advocaat contact te zoeken met de Onderzoeksrechter om in vrijheid gehoord te kunnen worden of een ander redelijke alternatief voor de overlevering te zoeken. Het zou slechts om een kort uitstel van enkele maanden hoeven gaan..
De rechtbank wijst het verzoek om aanhouding af. Met het uitvaardigen van het EAB hebben de Belgische autoriteiten te kennen gegeven dat zij de opgeëiste persoon overgeleverd willen hebben. De landen binnen de Europese Unie hebben zich door het implementeren van het Kaderbesluit met betrekking tot het EAB aan elkaar gecommitteerd om overleveringsverzoeken met welwillendheid en voortvarendheid ter hand te nemen.
Verder biedt de OLW, noch het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit ruimte voor het door de raadsman gewenste uitstel. De uitvaardigende lidstaat heeft de bevoegdheid om overlevering te vragen in plaats van de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen zich vrijwillig bij de Onderzoeksrechter te melden.
De rechtbank is, gelet op de ernst van de strafbare feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht, niet van oordeel dat het EAB een te zwaar middel betreft.
De persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon kunnen bij de beoordeling van het onderhavige overleveringsverzoek voorts slechts een zeer beperkte rol spelen. Zoals de rechtbank hiervoor onder 6 heeft overwogen zal de opgeëiste persoon een eventueel door België op te leggen straf in Nederland mogen ondergaan. Hiermee is voldoende tegemoet gekomen aan de persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon.

10.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

11.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 140 van het Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 van de Opiumwet en 2, 5, 6, 7 van de OLW.

12.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen, afdeling Antwerpen, ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.C. Enkelaar, voorzitter,
mrs. S.J. Riem en I.V. Ottens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 maart 2015.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]