ECLI:NL:RBAMS:2015:10269

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 december 2015
Publicatiedatum
8 november 2019
Zaaknummer
13-751659-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering aan Zwitserland toegestaan; onschuldbewering verworpen

Op 8 december 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een uitleveringszaak waarbij de officier van justitie een verzoek tot uitlevering van een Nigeriaanse man aan de autoriteiten van Zwitserland indiende. De opgeëiste persoon, die niet ingeschreven staat in de Basisregistratie personen, verbleef naar eigen zeggen op een adres in Nederland en was op dat moment gedetineerd. Tijdens de zitting op 24 november 2015 werd de opgeëiste persoon gehoord, bijgestaan door zijn raadsman E.G.S. Roethof en een tolk voor de Igbo taal. De verdediging voerde aan dat de uitlevering ontoelaatbaar was omdat de opgeëiste persoon niet schuldig zou zijn aan de feiten waarvan hij verdacht werd, en dat hij in de relevante periode in Nigeria verbleef. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon ook vanuit het buitenland betrokken kon zijn bij de strafbare feiten.

De rechtbank oordeelde dat de uitlevering toelaatbaar was, omdat aan de wettelijke eisen was voldaan. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er geen redelijk vermoeden van schuld was, en stelde vast dat de feiten waarvoor uitlevering werd verzocht ook naar Nederlands recht strafbaar waren. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon lid was van een criminele organisatie die betrokken was bij de invoer van cocaïne vanuit Nederland naar Zwitserland. De rechtbank wees het verzoek om aanhouding van de behandeling van het uitleveringsverzoek af, omdat de beslissing over de verblijfsstatus van de opgeëiste persoon voorbehouden was aan de Minister van Veiligheid en Justitie. De rechtbank verklaarde de uitlevering toelaatbaar en stelde dat de opgeëiste persoon binnen 14 dagen beroep in cassatie kon instellen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.751.659-15
RK nummer: 15/5366
Datum uitspraak: 8 december 2015
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Uitleveringswet van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam van 12 augustus 2015, onder meer strekkende tot het in behandeling nemen van het door tussenkomst van de Minister van Veiligheid en Justitie ontvangen verzoek van de autoriteiten van Zwitserland tot uitlevering van:
[naam opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Nigeria) op [geboortedag] 1973,
niet ingeschreven in de Basisregistratie personen, maar naar eigen zeggen verblijvend op het [adres] ,
thans gedetineerd in het [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang.

De rechtbank heeft op 24 november 2015 de opgeëiste persoon, zijn raadsman, E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam, en de officier van justitie, mr. R. Vorrink, ter openbare zitting gehoord.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk voor de Igbo taal.

2.Beoordeling.

2.1
Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat zijn personalia als bovengenoemd, juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Nigeriaanse nationaliteit heeft.
2.2
Grondslag en inhoud van het verzoek
De uitlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht ter strafvervolging ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten waarvoor zijn aanhouding is gelast en zoals omschreven in door de griffier gewaarmerkte en als bijlagen aan deze uitspraak gehechte fotokopieën van:
- het aanhoudingsbevel van
the Office of the Attorney General of Switzerlandvan 28 juli 2015 en
- de brief van
the Office of the Attorney General of Switzerlandvan 18 september 2015.
De in die bijlagen tussen [ ] geplaatste gedeelten dienen als hier ingevoegd te worden beschouwd.
2.3
Dubbele strafbaarheid
De feiten waarvoor de uitlevering wordt verzocht zijn naar Zwitsers recht strafbaar en daarvoor kan telkens een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste één jaar worden opgelegd, terwijl die feiten naar Nederlands recht als eenzelfde inbreuk op de Nederlandse rechtsorde strafbaar zijn en daarvoor telkens een vrijheidsstraf van ten minste één jaar kan worden opgelegd.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vijfde lid, van de Opiumwet
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
2.4
Onschuldbewering
2.4.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de uitlevering ontoelaatbaar is, omdat de opgeëiste persoon niet schuldig is aan de feiten waarvan hij wordt verdacht. Samengevat heeft hij daartoe het volgende aangevoerd.
De opgeëiste persoon wordt ervan verdacht dat hij de feiten in Amsterdam en/of elders in Nederland heeft begaan. In de periode van 23 december 2014 tot 21 maart 2015 verbleef de opgeëiste persoon evenwel in Nigeria, zoals blijkt uit de in- en uitreisstempels in het paspoort van de opgeëiste persoon, waarvan een kopie is overgelegd aan de rechtbank. De opgeëiste persoon heeft daarmee aangetoond dat hij gedurende het grootste deel van de pleegperiode niet aanwezig was in Nederland. Dat is voldoende voor de onschuldbewering. De uitlevering is daarom ontoelaatbaar.
Uit de stukken vloeit niet eens een redelijk vermoeden van schuld van de opgeëiste persoon in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht voort. De Zwitserse autoriteiten hebben de link naar de opgeëiste persoon gelegd aan de hand van afgeluisterde telefoongesprekken, maar uit de stukken blijkt niet hoe men bij de opgeëiste persoon terecht is gekomen. Bij hem zijn geen drugs aangetroffen. Het dossier bevat verder geen aanwijzingen dat de opgeëiste persoon betrokken zou zijn bij de strafbare feiten. Er blijkt bijvoorbeeld niet uit het dossier dat een getuige hem heeft aangewezen als een persoon die betrokken zou zijn bij de strafbare feiten. Ook op deze grond is de uitlevering ontoelaatbaar.
2.4.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onschuldbewering niet kan slagen. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De in- en uitreisstempels leveren geen sluitend bewijs op dat de opgeëiste persoon in de periode van 23 december 2014 tot 21 maart 2015 niet in Nederland is geweest. Zelfs als de opgeëiste persoon in die periode niet in Nederland zou zijn geweest, dan staat daarmee nog niet vast dat de opgeëiste persoon niet betrokken kan zijn geweest bij de strafbare feiten. Hij wordt immers verdacht van lidmaatschap van een criminele organisatie en medeplegen van invoer van cocaïne. Dat kan ook vanuit het buitenland.
2.4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat uit het samenstel van de artikelen 26, derde lid, UW en 28, tweede lid en derde lid, UW niet volgt dat voor de toelaatbaarheid van de uitlevering een vermoeden van schuld van de opgeëiste persoon vereist is. Uit die artikelen volgt slechts dat de uitlevering ontoelaatbaar is, indien geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld van de opgeëiste persoon. Voor zover het verweer inhoudt dat uit de bij het uitleveringsverzoek gevoegde stukken niet blijkt van een redelijk vermoeden van schuld van de opgeëiste persoon en dat de uitlevering daarom ontoelaatbaar is, stuit het daarop af.
Een onschuldbewering kan alleen dan slagen, indien de rechtbank onverwijld – dat wil zeggen zonder diepgaand onderzoek, vergelijkbaar met dat in het strafgeding zelf – tot de overtuiging komt dat geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld van de opgeëiste persoon aan de feiten ter zake waarvan zijn uitlevering is verzocht.
De opgeëiste persoon wordt ervan verdacht dat hij, kort gezegd, in de periode van oktober 2014 tot en met 28 juli 2015 in Amsterdam en mogelijk elders in Nederland:
- lid is geweest van een criminele organisatie die onder meer tot oogmerk had de invoer van cocaïne vanuit Nederland in Zwitserland en
- in die hoedanigheid heeft deelgenomen aan de invoer vanuit Nederland in Zwitserland van in totaal tussen 102,4 en 129,4 kilogram cocaïne.
Naar het oordeel van de rechtbank tonen de – overigens moeilijk leesbare – in- en uitreisstempels in het paspoort van de opgeëiste persoon niet – zonder meer – aan dat hij in de periode van 23 december 2014 tot 21 maart 2015 niet in Nederland is geweest.
Bovendien is de periode waarin de opgeëiste persoon de strafbare feiten zou hebben begaan ruimer dan de periode van het gestelde verblijf in Nigeria. Volgens het aanhoudingsbevel van 28 juli 2015 zouden niet alleen in de periode tussen oktober 2014 en 1 maart 2015, maar ook in de periode van maart 2015 tot en met 28 juli 2015 vanuit Nederland drugstransporten hebben plaatsgevonden.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
2.5
Terugkeergarantie
2.5.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de rechtbank niet kan beslissen over de uitlevering, voordat Zwitserland heeft gegarandeerd dat de opgeëiste persoon in geval van oplegging in Zwitserland van een vrijheidsstraf deze straf in Nederland zal mogen ondergaan. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Volgens de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zou de opgeëiste persoon geen enkel verblijfsrecht in Nederland hebben. De opgeëiste persoon heeft er al eerder in de procedure op gewezen dat hij in het bezit is van aan Franse verblijfsvergunning. Een kopie van deze vergunning is op de zitting aan de rechtbank overgelegd. De Franse verblijfsvergunning brengt mee dat de opgeëiste persoon legaal in de andere lidstaten van de Europese Unie kan verblijven. De combinatie van deze vergunning en het verblijf in Nederland brengt mee dat de opgeëiste persoon niet mag worden uitgeleverd, voordat Zwitserland een zogenoemde terugkeergarantie heeft gegeven.
Voor het geval dat de rechtbank twijfelt aan de rechtmatigheid van het verblijf van de opgeëiste persoon in Nederland, heeft de raadsman verzocht de behandeling van het uitleveringsverzoek aan te houden, teneinde nader onderzoek te doen naar de verblijfsstatus van de opgeëiste persoon.
2.5.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een terugkeergarantie niet nodig is. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het Franse document zou in 2012 zijn afgegeven, maar de status van dit document is niet duidelijk. De IND heeft op 14 september 2015 meegedeeld dat de opgeëiste persoon thans geen verblijfsrecht in Nederland bezit en niet-rechtmatig in Nederland verblijft. De verklaring van de opgeëiste persoon bij de rechter-commissaris bevestigt deze conclusie. De opgeëiste persoon heeft immers verklaard dat hij in Nederland niet is ingeschreven en dat hij nog niet zo lang in Nederland is.
2.5.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verstaat het verweer als een beroep op de verklaring die Nederland op grond van artikel 6, eerste lid, onder b, van het Europees Verdrag betreffende uitlevering heeft afgelegd (
Trb.1987, 186 en
Trb. 1995, 45).
In het midden kan blijven of de opgeëiste persoon rechtmatig in Nederland verblijft. De beslissing over de vraag of de uitlevering van een opgeëiste persoon bij gebreke van een terugkeergarantie behoort te worden geweigerd omdat hij is te beschouwen als een in Nederland geïntegreerde vreemdeling in de zin van die verklaring, komt immers niet toe aan de uitleveringsrechter, maar is voorbehouden aan de Minister van Veiligheid en Justitie (HR 11 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4434, r.o. 4.3).
Daaruit volgt dat geen noodzaak bestaat om de behandeling van het uitleveringsverzoek aan te houden, teneinde nader onderzoek naar de verblijfsstatus van de opgeëiste persoon in Nederland te doen. De rechtbank wijst het daartoe strekkende verzoek dan ook af.
2.6
Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd, is bevonden dat aan alle daarvoor in de wet en de toepasselijke verdragen gestelde eisen is voldaan, dient de gevraagde uitlevering toelaatbaar te worden verklaard.

3.Toepasselijke wetsartikelen.

Artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet;
artikel 2 van de Uitleveringswet;
de artikelen 1, 2 en 12 van het Europees Verdrag betreffende uitlevering van 13 december 1957 (
Trb.1965, 9) en artikel 5 van het Tweede Aanvullend Protocol bij dat Verdrag (
Trb.1979, 120).

4.Beslissing.

Verklaart
TOELAATBAARde door Zwitserland verzochte uitlevering van
[naam opgeëiste persoon]ter strafvervolging ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten zoals vermeld op de tussen [ ] geplaatste delen van de bijlagen.
Aldus gedaan door
mr. A.C. Enkelaar, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en M. Woerdman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 december 2015.
Ingevolge artikel 31 UW kan de opgeëiste persoon tegen deze uitspraak binnen 14 dagen beroep in cassatie instellen.