Op 8 december 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een uitleveringszaak waarbij de officier van justitie een verzoek tot uitlevering van een Nigeriaanse man aan de autoriteiten van Zwitserland indiende. De opgeëiste persoon, die niet ingeschreven staat in de Basisregistratie personen, verbleef naar eigen zeggen op een adres in Nederland en was op dat moment gedetineerd. Tijdens de zitting op 24 november 2015 werd de opgeëiste persoon gehoord, bijgestaan door zijn raadsman E.G.S. Roethof en een tolk voor de Igbo taal. De verdediging voerde aan dat de uitlevering ontoelaatbaar was omdat de opgeëiste persoon niet schuldig zou zijn aan de feiten waarvan hij verdacht werd, en dat hij in de relevante periode in Nigeria verbleef. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon ook vanuit het buitenland betrokken kon zijn bij de strafbare feiten.
De rechtbank oordeelde dat de uitlevering toelaatbaar was, omdat aan de wettelijke eisen was voldaan. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er geen redelijk vermoeden van schuld was, en stelde vast dat de feiten waarvoor uitlevering werd verzocht ook naar Nederlands recht strafbaar waren. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon lid was van een criminele organisatie die betrokken was bij de invoer van cocaïne vanuit Nederland naar Zwitserland. De rechtbank wees het verzoek om aanhouding van de behandeling van het uitleveringsverzoek af, omdat de beslissing over de verblijfsstatus van de opgeëiste persoon voorbehouden was aan de Minister van Veiligheid en Justitie. De rechtbank verklaarde de uitlevering toelaatbaar en stelde dat de opgeëiste persoon binnen 14 dagen beroep in cassatie kon instellen.