6.2Nu verweerder niet bevoegd was de bedragen in te houden en die omissie niet uiterlijk ten tijde van de heroverweging in bezwaar is hersteld, ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal het bezwaar van eiser gegrond verklaren. Omdat verweerder zonder deugdelijke grondslag, en derhalve onbevoegd, tot elke afzonderlijke inhouding is overgegaan, dient verweerder, samengevat, € 271,- ingehouden in november 2013, € 279,95 eveneens ingehouden in november 2013, alsmede telkens € 71,- maandelijks ingehouden vanaf december 2013 met einddatum onbekend, terug te betalen. Voorts is ten onrechte ingehouden in november 2013 € 91,29, in december 2013 € 94,33, in januari 2014 € 94,33, in februari 2014 € 85,20 en in maart 2014 € 94,33, onder de aanduiding ‘inkomen loon klant’. Deze bedragen dient verweerder ook terug te betalen aan eiser, alsmede de bedragen die over de maanden daarna ten onrechte zijn ingehouden met de aanduiding ‘inkomen loon klant’, waarvan de precieze hoogte de rechtbank niet bekend is.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener. De rechtbank ziet geen aanleiding voor toekenning van een proceskostenvergoeding in bezwaar, omdat niet is gebleken van proceskosten in bezwaar die voor vergoeding in aanmerking komen.