ECLI:NL:RBAMS:2014:9082

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 december 2014
Publicatiedatum
5 januari 2015
Zaaknummer
14-4816
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen inhoudingen op bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een bijstandsontvanger, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 2 juli 2014, waarbij zijn bezwaren tegen inhoudingen op zijn bijstandsuitkering ongegrond werden verklaard. De rechtbank heeft ambtshalve de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat er geen herzienings- of terugvorderingsbesluit was genomen, wat volgens vaste jurisprudentie noodzakelijk is voor het kunnen instellen van bezwaar tegen de inhoudingen. Eiser had in de periode van november 2013 tot en met maart 2014 verschillende inhoudingen op zijn uitkering ervaren, zonder dat hier een deugdelijk besluit aan ten grondslag lag. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet bevoegd was om de inhoudingen door te voeren en dat de omissie niet was hersteld in de heroverweging van het bezwaar. Het beroep van eiser werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en verweerder werd opgedragen de onterecht ingehouden bedragen terug te betalen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 974,- werden vastgesteld. De rechtbank bepaalde dat het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiser moest worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/4816

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2014 in de zaak tussen

[eiser],te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. C.G.A. van Meel),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. C. Telting).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 2 juli 2014 (het bestreden besluit) waarbij verweerder de bezwaren van eiser ongegrond heeft verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser ontvangt een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Blijkens de uitkeringsspecificaties die zien op de maanden november 2013 tot en met maart 2014 heeft verweerder op de uitkering van eiser in die periode verschillende bedragen ingehouden op de uitkering van eiser. Aan deze inhoudingen ligt geen terugvorderingsbesluit ten grondslag, net zo min als een besluit tot intrekking of herziening van het recht op bijstand.
2. Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank het volgende vast omtrent de omvang en de achtergrond van deze inhoudingen. In november 2013 is een bedrag van € 271,- op de uitkering van eiser in mindering gebracht. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat dit bedrag is opgebouwd uit twee giften van elk € 100,- van de vader van eiser en € 71,- aan inkomsten van eiser in verband met het betalen van de wegenbelasting van de op naam van eiser staande auto. Voornoemd bedrag van € 71,- wordt in ieder geval tot op de dag van de zitting, nog steeds maandelijks in mindering gebracht, zo heeft verweerder toegelicht. Voorts blijken uit de uitkeringsspecificaties inhoudingen die zijn aangeduid als ‘inkomen loon klant’. In de maand november 2013 betrof de inhouding een bedrag van € 91,29, in december 2013 € 94,33, in januari 2014 € 94,33, in februari 2014 €85,20 en in maart 2014 € 94,33. Ook deze inhoudingen lopen op het moment van de zitting nog steeds maandelijks door. Ten slotte is in november 2013 een bedrag van € 279,95, met betrekking tot het ‘inkomen loon klant’, verrekend. Dat betreft een optelsom van € 94,33 over de maand augustus 2013, € 91,29 over de maand september 2013 en € 94,33 over de maand oktober 2013.
3. Op grond van onderzoek van de afdeling handhaving stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser op geld waardeerbare werkzaamheden verricht voor een vriend, die eigenaar is van een café. Eiser doet één à twee keer per week boodschappen voor dat bedrijf. Het maandelijks ingehouden bedrag dat is aangeduid als ‘inkomen loon klant’ heeft hierop betrekking. Verweerder heeft ter zitting aangegeven niet te kunnen verklaren waarom sprake is van steeds wisselende bedragen. Voorts heeft eiser de auto van voornoemde vriend op zijn naam staan. Eiser wordt gezien als eigenaar van deze auto. Het bedrag van € 71,- dat hij per maand krijgt voor het betalen van de wegenbelasting, wordt aangemerkt als inkomen en als zodanig van zijn uitkering ingehouden. Ten aanzien van het verrichten van op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft kunnen maken dat hij met deze werkzaamheden is gestopt. Ten aanzien van de auto heeft verweerder toegezegd uit te zoeken waarom de inhoudingen nog doorlopen nadat eiser het vrijwaringsbewijs van 9 juli 2014 heeft overgelegd.
Ten slotte heeft verweerder de rechtbank verzocht in haar oordeel te betrekken of terecht tot inhouding van de giften van de vader is overgegaan.
4. Eiser heeft aangevoerd dat hij nooit op de hoogte is gebracht van de inhoudingen op zijn uitkering en dat de reden voor de inhoudingen hem geheel onduidelijk is. Sinds november 2013 heeft hij herhaaldelijk zijn protest gedaan bij zijn klantmanager en op de maandelijkse inkomstenverklaringen geschreven dat er geen inkomsten zijn. Eiser heeft geen, als zodanig herkenbaar, besluit ontvangen met een rechtsmiddelverwijzing, zodat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij pas op 18 april 2014 in bezwaar is gegaan.
Eiser heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de vriendendienst, waarbij eiser in de auto van zijn vriend reed, niet kan worden aangemerkt als op geld waardeerbare werkzaamheden. Verweerder heeft niet uitgelegd hoe het bedrag dat in verband hiermee op de uitkering wordt ingehouden, tot stand is gekomen, zodat de beslissing onzorgvuldig is voorbereid en niet behoorlijk is gemotiveerd. Eiser heeft voorts geen idee hoe hij aantoonbaar kan maken dat hij deze vriendendienst sinds juli 2014 niet meer heeft verricht. Het bedrag van € 71,-, dat eiser maandelijks ontving van de vriend wiens auto eiser op zijn naam heeft gezet, was bestemd voor de wegenbelasting en kan dus geen moment tot het inkomen van eiser worden gerekend. Het bedrag is zonder onderzoek en zonder motivering van zijn uitkering ingehouden. Blijkens het vrijwaringsbewijs is de auto inmiddels van eisers naam gehaald, zodat onduidelijk is waarom de inhoudingen nog steeds plaatsvinden.
Ten slotte heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat de giften die hij van zijn vader heeft ontvangen, ten onrechte zijn gekort op zijn uitkering.
De ingehouden bedragen dienen met terugwerkende kracht te worden terugbetaald, aldus eiser.
5. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld waar het bezwaar van eiser zich tegen richt en of sprake is van een ontvankelijk bezwaar. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift van eiser van 18 april 2014 is gericht tegen de uitkeringsspecificatie van 26 maart 2014. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. De rechtbank stelt vast dat eiser al eerder zijn ongenoegen met de inhoudingen kenbaar heeft gemaakt. Eiser heeft immers op de door hem ingediende inkomensverklaring van 29 november 2013 opgeschreven dat de inhouding van € 71,- niet klopt en verwezen naar zijn brief van 15 (de rechtbank begrijpt: 17) november 2013. In deze brief heeft eiser uitgelegd dat het bedrag van € 71,- betrekking heeft op kosten die hij vergoed krijgt van [vriend], die hij maandelijks aan [vriend] voorschiet en dat deze vergoeding niet gezien kan worden als inkomen. Op de inkomensverklaring van 30 december 2013 heeft eiser opgeschreven dat hij zoals eerder vermeld, geen overige inkomsten heeft. De bezwaren van eiser richten zich naar het oordeel van de rechtbank derhalve ook tegen de eerdere uitkeringsspecificaties vanaf november 2013. Nu een herzienings- of terugvorderingsbesluit ontbreekt kan tegen uitkeringsspecificaties waaruit blijkt van inhoudingen op de bijstand van eiser naar het oordeel van de rechtbank, overeenkomstig vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad, zie onder meer de uitspraak van 26 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL3614) bezwaar worden ingesteld. Nu een rechtsmiddelenclausule ontbreekt uit de gedingstukken niet blijkt dat eiser in de periode november 2013 tot en met 18 april 2014 werd bijgestaan een professionele rechtsbijstandverlener, kan naar het oordeel van de rechtbank aan eiser in dit geval niet worden tegengeworpen dat hij niet tijdig bezwaar heeft ingesteld. De rechtbank zal derhalve in haar oordeel betrekken de maandelijkse inhoudingen van € 71,- vanaf november 2013 en de inhoudingen dan wel verrekeningen in verband met de gestelde op geld waardeerbare werkzaamheden vanaf augustus 2013. Gelet op het verzoek van verweerder zal de rechtbank in haar oordeel tevens betrekken de eenmalige inhouding in november 2013 van € 200,- in verband met giften.
6.1
De rechtbank begrijpt het beroep van eiser aldus dat hij betwist dat aan de inhoudingen een deugdelijk kenbaar besluit ten grondslag ligt. Verweerder heeft niet betwist dat aan de inhoudingen geen intrekkingsbesluiten of herzieningsbesluiten ten grondslag zijn gelegd en dat evenmin terugvorderingsbesluiten zijn genomen.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 12 september 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY8641) dient een besluit tot herziening van bijstand in alle gevallen genomen te worden voorafgaand aan of uiterlijk tegelijk met het besluit tot terugvordering. In onderhavige zaak ontbreekt zowel een herzieningsbesluit- als een terugvorderingsbesluit. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder niet bevoegd was om tot de inhoudingen op de uitkering van eiser over te gaan. Deze omissie is ook in de heroverweging naar aanleiding van het bezwaar niet hersteld. De rechtbank merkt in dat verband nog op dat artikel 58, vierde lid, van de WWB, waar de bevoegdheid tot verrekening is opgenomen, in dit geval geen zelfstandige grondslag voor verrekening biedt, los van een daaraan voorafgaand herzienings- of intrekkingsbesluit. De rechtbank zal derhalve het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan bespreking van de overige beroepsgronden.
6.2
Nu verweerder niet bevoegd was de bedragen in te houden en die omissie niet uiterlijk ten tijde van de heroverweging in bezwaar is hersteld, ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal het bezwaar van eiser gegrond verklaren. Omdat verweerder zonder deugdelijke grondslag, en derhalve onbevoegd, tot elke afzonderlijke inhouding is overgegaan, dient verweerder, samengevat, € 271,- ingehouden in november 2013, € 279,95 eveneens ingehouden in november 2013, alsmede telkens € 71,- maandelijks ingehouden vanaf december 2013 met einddatum onbekend, terug te betalen. Voorts is ten onrechte ingehouden in november 2013 € 91,29, in december 2013 € 94,33, in januari 2014 € 94,33, in februari 2014 € 85,20 en in maart 2014 € 94,33, onder de aanduiding ‘inkomen loon klant’. Deze bedragen dient verweerder ook terug te betalen aan eiser, alsmede de bedragen die over de maanden daarna ten onrechte zijn ingehouden met de aanduiding ‘inkomen loon klant’, waarvan de precieze hoogte de rechtbank niet bekend is.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener. De rechtbank ziet geen aanleiding voor toekenning van een proceskostenvergoeding in bezwaar, omdat niet is gebleken van proceskosten in bezwaar die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar van eiser gegrond;
  • draagt verweerder op de onbevoegd ingehouden bedragen, zoals uiteengezet in 6.2, terug te betalen aan eiser;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- (zegge: vijfenveertig euro) aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 974,- (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Spoel, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. den Toom, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
9 december 2014.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.