ECLI:NL:CRVB:2006:AY8641

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-3327 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering bijstandsuitkering wegens verzwegen inkomsten en schending inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstandsuitkeringen door de Intergemeentelijke Sociale Dienst Zuidwest-Fryslân (ISD) van appellant, die samen met zijn echtgenote een uitkering ontving op basis van de Algemene bijstandswet (Abw). Appellant en zijn echtgenote zijn gescheiden gaan wonen, waarna appellant een uitkering voor alleenstaanden ontving. De ISD vorderde een bedrag van € 793,65 terug, omdat appellant en zijn echtgenote verzwegen inkomsten hadden uit een dienstverband van de echtgenote. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de ISD ten onrechte artikel 81 van de Abw heeft toegepast in plaats van artikel 58 van de Wet werk en bijstand (WWB) bij de terugvordering. De Raad stelt vast dat de ISD eerst na het terugvorderingsbesluit een herzieningsbesluit heeft genomen, wat in strijd is met de wet. De Raad oordeelt dat de schending van de inlichtingenverplichting door appellant, die niet heeft gemeld dat zijn echtgenote inkomsten had, een rechtsgrond vormt voor de herziening van de bijstand. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank Leeuwarden en bepaalt dat de ISD een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar tegen het terugvorderingsbesluit van 19 maart 2004. Tevens wordt de ISD opgedragen om het griffierecht van appellant te vergoeden.

Uitspraak

05/3327 NABW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 14 april 2005, 04/844 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Lemsterland, thans: het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Zuidwest-Fryslân, gevestigd te Bolsward(hierna: ISD)
Datum uitspraak: 12 september 2006
I. PROCESVERLOOP
Met ingang van 1 januari 2005 oefent de ISD de taken en bevoegdheden in het kader van onder andere de Algemene bijstandswet (hierna: Abw) en de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) uit die tot die datum werden uitgeoefend door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Lemsterland. In deze uitspraak wordt onder de ISD tevens verstaan het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Lemsterland.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De ISD heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2006. Appellant is niet verschenen. De ISD heeft zich laten vertegenwoordigen door F. Hulzinga, werkzaam bij de Intergemeentelijke Sociale Dienst Zuidwest-Fryslân.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Appellant en zijn echtgenote ontvingen vanaf 7 augustus 2003 een uitkering ingevolge de Abw naar de norm voor gehuwden. Met ingang van 17 november 2003 zijn appellant en zijn echtgenote gescheiden gaan wonen en is aan appellant een uitkering naar de norm voor een alleenstaande toegekend. Zijn echtgenote ontving vanaf die datum een uitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder.
Bij besluit van 19 maart 2004 zijn de gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 793,65 van appellant teruggevorderd op de grond dat geen rekening is gehouden met de inkomsten die de echtgenote van appellant in augustus 2003, september 2003 en van 1 tot en met 16 november 2003 heeft ontvangen uit werkzaamheden bij [bedrijfsnaam], welke inkomsten zij niet hadden opgegeven op de maandelijkse rechtmatigheidsformulieren.
De ISD heeft bij besluit op bezwaar van 23 juni 2004 de terugvorderingsperiode gewijzigd in 22 augustus 2003 tot en met
16 november 2003, het terug te vorderen bedrag nader vastgesteld op € 734,44 en het bezwaar tegen het besluit van
19 maart 2004 voor het overige ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met een bepaling omtrent het griffierecht - het beroep tegen het besluit van 23 juni 2004 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, omdat de ISD in strijd met de wet heeft nagelaten om voorafgaand aan of uiterlijk tegelijk met dit terugvorderingsbesluit een besluit te nemen tot herziening van de bijstand in verband met het ontvangen en het (gedeeltelijk) verzwijgen van inkomsten van appellants echtgenote uit haar dienstverband bij [bedrijfsnaam]. De rechtbank heeft vervolgens om redenen van proceseconomie geoordeeld dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 23 juni 2004 in stand kunnen blijven. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat is gebleken dat de ISD bij besluit van 6 (lees: 5) augustus 2004 de bijstand over de periode van 22 augustus 2003 tot en 16 november 2003 alsnog heeft herzien op grond van artikel 69, derde lid, van de Abw en dat appellant het bezwaar tegen dit herzieningsbesluit van
5 augustus 2004 niet heeft doorgezet, waardoor dit besluit onherroepelijk is geworden. Met betrekking tot het terugvorderingsbesluit heeft de rechtbank vervolgens overwogen dat de ISD op grond van de Abw de verplichting heeft om tot terugvordering over te gaan en dat hetgeen is aangevoerd niet is aan te merken als dringende redenen om van terugvordering af te zien, terwijl ook de hoogte van het terugvorderingsbedrag is vastgesteld.
In hoger beroep heeft appellant de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 23 juni 2004 in stand zijn gelaten.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 21 april 2005 (LJN AT4358) stelt de Raad voorop dat de ISD vanaf 1 januari 2004 aan de artikelen 54 en 58 van de WWB zijn bevoegdheid ontleent om tot herziening of intrekking van bijstand en tot terugvordering van de gemaakte kosten van bijstand over te gaan, en dat de rechten en verplichtingen van een belanghebbende dienen te worden beoordeeld naar de wetgeving zoals die van kracht was op de datum of gedurende het tijdvak waarop die rechten en verplichtingen betrekking hebben. Gelet op de datum van het primaire besluit - 19 maart 2004 - heeft de ISD ten onrechte artikel 81 van de Abw in plaats van artikel 58 van de WWB aan de terugvordering ten grondslag gelegd.
De Raad stelt vervolgens vast dat in geding is de terugvordering van appellant van de kosten van bijstand over de periode van 22 augustus 2003 tot en met 16 november 2003 tot een bedrag van € 734,44 wegens verzwegen inkomsten van zijn echtgenote uit werkzaamheden bij [bedrijfsnaam]. Anders dan appellant veronderstelt, is thans niet (ook) aan de orde het besluit van 7 juli 2004 tot herziening van de bijstand over de periode van 1 november 2003 tot en met 16 november 2003 en de terugvordering van (een deel van) de kosten van bijstand over die periode in verband met inkomsten uit een Persoonsgebonden Budget. Dit besluit van 7 juli 2004 is inmiddels bij besluit van
15 november 2004 herroepen.
De Raad overweegt vervolgens dat de ISD eerst bij besluit van 5 augustus 2004 - en daarmee ruim na het terug- vorderingsbesluit van 23 juni 2004 - de bijstand over de periode van 22 augustus 2003 tot en met 16 november 2003 heeft herzien. Volgens vaste jurisprudentie dient, gezien de nauwe verwevenheid van het terugvorderingsbesluit met het herzieningsbesluit, een besluit tot herziening van bijstand in alle gevallen genomen te worden voorafgaand aan of uiterlijk tegelijk met het besluit tot terugvordering.
Aansluitend overweegt de Raad dat appellant bij brief van 10 september 2004, met een verwijzing naar het kenmerk van het herzieningsbesluit van 5 augustus 2004, bezwaar heeft gemaakt tegen dit herzieningsbesluit, ook al heeft hij in die brief de gronden van zijn bezwaar (nog) niet duidelijk uiteengezet. Gezien de verwarrende besluitvorming van de ISD had het op de weg van de ISD gelegen om appellant meer duidelijkheid te verschaffen over de verwevenheid van dit besluit met het terugvorderingsbesluit van 23 juni 2004, waartegen hij inmiddels beroep had ingesteld, en over de onderscheiden gronden die hij in het kader van een bezwaar tegen de herziening naar voren had kunnen brengen. De Raad is daarom, anders dan de rechtbank van oordeel dat alsnog moet worden beslist op het bezwaar tegen het herzieningsbesluit van 5 augustus 2004.
Na dan wel tegelijk met dit besluit op bezwaar dient ook te worden beslist op het bezwaar tegen het terugvorderingsbesluit van 19 maart 2004.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten , moet worden vernietigd
Ter voorkoming van onnodige verdere procedures merkt de Raad met het oog op de te nemen besluiten op bezwaar het volgende op. De Raad stelt voorop dat de inlichtingenverplichting van artikel 65, eerste lid, van de Abw op appellant van toepassing is gedurende de in geding zijnde periode en dat schending ervan een rechtsgrond vormt voor intrekking of herziening van bijstand, indien en zolang door die schending ten onrechte of tot een te hoog bedrag bijstand is verleend. Op grond van de thans beschikbare gegevens moet worden aangenomen dat appellant heeft nagelaten om uit eigen beweging melding te maken van de door zijn echtgenote verrichte werkzaamheden bij [bedrijfsnaam] en dat hij de inkomsten daaruit over augustus, september en november 2003 niet heeft opgegeven op de rechtmatigheidsformulieren. Daarmee heeft appellant in die periode de op hem rustende inlichtingenverplichting bedoeld in artikel 65, eerste lid, van de Abw, geschonden. Als gevolg daarvan zijn deze inkomsten niet gekort op de bijstand en is over de periode van 22 augustus 2003 tot en met 16 november 2003 tot een te hoog bedrag aan bijstand verleend, zodat de ISD bevoegd is om met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB de bijstand van appellant te herzien. Indien en zodra de ISD heeft besloten tot herziening van de bijstand over de periode van 22 augustus 2003 tot en met 16 november 2003, is hij tevens bevoegd om op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB te besluiten tot terugvordering van de teveel betaalde kosten van bijstand over deze periode.
Van kosten van appellant waarop een veroordeling van de proceskosten in hoger beroep betrekking kan hebben, is de Raad ten slotte niet gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Bepaalt dat de ISD een nieuw besluit neemt op het bezwaar tegen het terugvorderingsbesluit van 19 maart 2004;
Bepaalt dat de Intergemeentelijke Sociale Dienst Zuidwest-Fryslân aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 103,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter en R.H.M. Roelofs en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.C. Visser als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 september 2006.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) R.C. Visser.