6.Eiser stelt zich allereerst op het standpunt dat verweerder met het bestreden besluit ten onrechte ook omgevingsvergunning heeft verleend voor het adres Haarlemmerplein 10A. Aan de hand van de ter zitting getoonde bouwtekeningen en hetgeen ter zitting is besproken, stelt de rechtbank vast dat de winkelruimte, die op genoemd adres is gevestigd, geen onderdeel uitmaakt van het in de aanvraag vermelde bouwplan dat object is van het bestreden besluit. Voorts is ter zitting gebleken dat bij verweerder een afzonderlijke aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning is ingediend om de bedrijfsruimten op de adressen 10 en 10A bijeen te voegen. De beroepsgrond faalt.
7.1.Eiser voert verder aan dat het nu geldende bestemmingsplan, anders dan het bestemmingsplan van 2005, geen limiet meer bevat voor de wijziging van de supermarkt met betrekking tot de bedrijfsvloeroppervlakte. Het bestemmingsplan van 2005 voorzag in een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 1.000 m². Het nu geldende bestemmingsplan voorziet daarentegen in een wijzigingsmogelijkheid voor een supermarkt ‘groter dan 400 m²’ en eiser acht dit niet juist.
7.2De rechtbank stelt vast dat eiser ter zitting heeft verklaard dat hij het voorgaande slechts heeft gesteld ter toelichting van de gronden van het beroep en dat het geen afzonderlijk te beoordelen beroepsgrond betreft. De rechtbank ziet hierin aanleiding hetgeen eiser ten aanzien van het bestemmingplan heeft opgemerkt verder buiten bespreking te laten.
8.1.Eiser bestrijdt voorts het standpunt van verweerder dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
8.2.De rechtbank stelt in dit verband vast dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid, maar de omgevings-vergunning heeft verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten derde, van de Wabo. Daarin is bepaald dat het mogelijk is om af te wijken van de bepalingen in het bestemmingsplan indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
8.3.De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder het bestreden besluit heeft voorzien van een ruimtelijke onderbouwing, waarbij is getoetst aan, onder andere, het gemeentelijk beleid, de regels ter bescherming van het stadsgezicht en de omgevingsaspecten luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, bodem, waterhuishouding en economische uitvoerbaarheid. Voorts heeft verweerder, hoewel daartoe niet verplicht bij gebruikmaking van de in 8.2. beschreven bevoegdheid, uit het oogpunt van zorgvuldigheid in de ruimtelijke onderbouwing mede de (aanvullende) criteria betrokken voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid, zoals die zijn opgenomen in het bestemmingsplan en zoals die hiervoor onder r.o. 4.4 zijn weergegeven.
9.1.Ter onderbouwing van zijn standpunt dat het besluit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering ervan geen goede ruimtelijke onderbouwing bevat, stelt eiser allereerst dat dat verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar de onevenredige toename van het aantal fietsers en scooters door de komst van de supermarkt. Eiser verwacht dat fietsers en scooters over het voetgangersgebied tot aan de winkelpui zullen rijden en dat dit gevaar voor voetgangers zal opleveren. Dit is in strijd met de Nota maaiveldinrichting Haarlemmerplein maart 2012, aldus eiser.
9.2.Verweerder stelt in het verweerschrift, onder verwijzing naar het memo van 11 juli 2013 van de verkeerskundigen van verweerder, dat door de komst van de supermarkt voornamelijk het aantal fietsers en voetgangers zal toenemen. Door de herinrichting van het Haarlemmerplein, vooral de kruising met de Korte Marnixstraat, wordt de verkeersveiligheid voor fietsers en voetgangers flink verbeterd en is in voldoende parkeergelegenheid voor (brom)fietsers voorzien. Deze kan zo nodig worden uitgebreid. Verweerder zal ook ter bescherming van voetgangers actie ondernemen, in de vorm van toezicht en handhaving en/of het strategisch plaatsen van straatmeubilair, indien over het Haarlemmerplein wordt gefietst, aldus verweerder.
9.3.De rechtbank is van oordeel dat hetgeen eiser betoogt (en aan de hand van foto’s illustreert) over de voetgangersveiligheid door op de stoep rijdende fietsers en scooters, niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen in de argumenten van eiser, gezien de op dit punt gegeven toelichting van verweerder, geen grond worden gevonden voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid tot het verlenen van de omgevingsvergunning heeft kunnen besluiten. Indien de voetgangersveiligheid ter plaatse in het gedrang is of komt, kan te allen tijde bij verweerder om handhaving worden verzocht. Een dergelijk verzoek ligt hier niet ter beoordeling voor. Deze beroepsgrond faalt eveneens.
10.1.Eiser voert verder aan, kort weergegeven, dat het bestreden besluit leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu rondom de supermarkt. Zes tot negen laad- en losbewegingen per dag zal geluidoverlast geven. Door de supermarkt en de ondergrondse parkeergarage zal het autoverkeer extra toenemen en de luchtkwaliteit op het Haarlemmerplein verslechteren. Tevens baseert verweerder zich op verouderde gegevens. Eiser verwijst in dit verband naar het rapport van ‘Verkeer 21’ van 21 januari 2010.
10.2.Onder verwijzing naar de ruimtelijke onderbouwing van het bestreden besluit, het rapport van Droogh Trommelen van 24 november 2010 en het verweerschrift, stelt verweerder dat geen onevenredige toename van het autoverkeer valt te verwachten. Gelet op de ligging van de supermarkt in het centrum, de goede bereikbaarheid per fiets en OV en de hoge parkeertarieven, zullen de klanten hoofdzakelijk per fiets en te voet komen. Voor bulkaankopen door autoklanten leent de supermarkt zich minder, vanwege zijn beperkte omvang en assortiment. Verder stelt verweerder dat slechts aan de achterzijde van het gebouw, aan de zijde van de Haarlemmer Houttuinen, mag worden geladen en gelost, dat het bestemmingsplan dit ook nu al toestaat voor (meerdere) andere functies en dat ten opzichte hiervan niet aannemelijk is dat bevoorrading van een supermarkt het woon- en leefmilieu onevenredig zal aantasten, mede gelet op de niet bijzonder grote omvang van de supermarkt. Voorts heeft de achterzijde van het gebouw een zogenaamde ‘dove gevel’ (een gevel met een vastgelegde mate van geluidwering waarin geen of slechts bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn), waarop de Wet geluidhinder niet van toepassing is. Verweerder stelt, onder verwijzing naar de brief aan de Commissie Bouwen en Wonen van 23 januari 2013 en het memo van verweerder van 11 juli 2013, dat maximaal vier transportbewegingen per dag worden verwacht en dat deze minder zullen zijn bij een supermarkt dan bij een opgesplitste winkelruimte om verschillende kleine winkels mogelijk te maken, zoals eiser wenst. Van de klanten voor de supermarkt zal 85% uit de nabije omgeving afkomstig zijn, waarvan een aanzienlijk deel zal bestaan uit het reeds aanwezige fietsverkeer, zodat een significante groei van de fietsverkeersstroom hierdoor niet zal optreden. Maximaal 5% van de klanten komt met de auto. De ondergrondse parkeergarage zal naar verwachting geen automobilisten aantrekken door het ontbreken van een directe verbinding tussen de supermarkt en de garage, waardoor klanten met hun boodschappen ver moeten lopen, aldus verweerder.
10.3.De rechtbank acht op grond van het voorgaande voldoende gemotiveerd dat van een onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu geen sprake zal zijn. Hierbij betrekt de rechtbank dat eiser van het door hem genoemde rapport van ‘Verkeer 21’ van 21 januari 2010 slechts de conclusie heeft overgelegd, hetgeen onvoldoende is om het onderbouwde standpunt van verweerder met succes te kunnen betwisten. Het standpunt van verweerder wordt daarbij ondersteund door twee door vergunninghouder overgelegde rapporten, te weten de eindrapportage ‘Onderzoek invulling commerciële plint Haarlemmerplein’ van het Bureau Stedelijke Planning van 12 december 2011 en de second opinion van Goudappel Coffeng van 5 augustus 2013. Ook uit die rapporten blijkt dat door een combinatie van een supermarkt (met dagelijks een groot aantal omwonende klanten) en een meer recreatieve invulling (die dagelijks minder klanten trekt, maar wel van verder weg) een passende invulling van de commerciële plint wordt bereikt, met een grotere publieksstroom, echter met uitblijven van een overmatige verkeersaantrekkende werking. Tevens trekt de supermarkt 19% minder autoverkeer aan dan een alternatieve, op grond van het bestemmingplan toegestane winkelruimte, en zal de parkeerdruk met maximaal vier fietsparkeerplaatsen en dus heel beperkt toenemen. Gelet hierop faalt ook deze beroepsgrond.