ECLI:NL:RBAMS:2014:85

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 januari 2014
Publicatiedatum
15 januari 2014
Zaaknummer
AMS 13/2229
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afgeven omgevingsvergunning voor supermarkt aan het Haarlemmerplein in Amsterdam

Op 15 januari 2014 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak AMS 13/2229, waarin eisers, die zich verenigd hadden in de 'Werkgroep Haarlemmerplein', beroep aantekenden tegen de afgifte van een omgevingsvergunning voor de bouw van een supermarkt aan het Haarlemmerplein in Amsterdam. De vergunning was verleend door het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam, ondanks dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan. De rechtbank had eerder al een verzoek van de eisers om de bouw stil te leggen afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de eisers, met uitzondering van eiser 1, niet als belanghebbenden konden worden aangemerkt, omdat zij niet in de directe nabijheid van het bouwproject woonden. De rechtbank concludeerde dat de 'Werkgroep Haarlemmerplein' geen rechtspersoonlijkheid had en dus ook niet als belanghebbende kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de vergunninghouder, die een bouwplan had ontwikkeld voor een winkel-woonproject, recht had op de vergunning, ondanks de bezwaren van de omwonenden. De rechtbank verklaarde de beroepen van de werkgroep en de andere eisers niet-ontvankelijk en het beroep van eiser 1 ongegrond. De rechtbank concludeerde dat de vergunning was verleend in overeenstemming met de wet en dat er geen sprake was van een onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 15 januari 2014.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/2229

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 januari 2014 in de zaak tussen

[eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3],tevens handelend onder de naam “Werkgroep Haarlemmerplein”, te Amsterdam,
eisers,
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde mr. R. Clarijs).
Tevens hebben als partij aan het geding deelgenomen:
de besloten vennootschappen [vergunninghouder], vergunninghouder,
[belanghebbende 1], [belanghebbende 2] en Haducto B.V., gesteld belanghebbenden,
alle gevestigd te [vestigingsplaats]
(gemachtigde mr. I.J. Middel).

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder in afwijking van het bestemmingsplan omgevingsvergunning verleend aan vergunninghouder.
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2013.
Eisers zijn verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, bijgestaan door[naam]. Namens vergunninghouder en de gestelde belanghebbenden is verschenen hun gemachtigde.

Overwegingen

1.1. Vergunninghouder had voor het Haarlemmerplein een bouwplan ontwikkeld voor een winkel-woonproject met 1.270 m2 bruto vloeroppervlak (bvo) commerciële ruimte en 69 appartementen bovenop een ondergrondse parkeergarage met 203 openbare parkeerplaatsen.
1.2 Bij besluit van 9 mei 2006 is aan vergunninghouder, onder verlening van vrijstelling van het bestemmingsplan, bouwvergunning verleend voor het oprichten van een gebouw op het Haarlemmerplein tegenover Tussen de Bogen 105-113, met bestemming daarvan tot 91 woningen, commerciële ruimten en 203 parkeerplaatsen. Dit besluit is met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 juli 2010 (te vinden op
www.rechtspraak.nlonder ECLI:NL:RVS:2010:BN2619) in rechte onaantastbaar geworden.
1.3. Vervolgens had vergunninghouder het bouwplan voor de begane grond nader uitgewerkt, in die zin dat het bouwplan nu voorziet in een ‘plint’ op de begane grond van de panden, gevuld met commerciële functies met uitstraling naar het plein, met daarin onder andere een Albert Heijnsupermarkt van 888 m2 bvo. Dit wijkt af van de reeds verleende bouwvergunning en is, wat betreft de vestigingsgrootte van de supermarkt, in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan Haarlemmerplein 2008 (het bestemmingsplan).
1.4. Op 30 maart 2011 heeft vergunninghouder in dit verband een omgevingsvergunning aangevraagd voor het wijzigen van een deel van de begane grond van de panden aan het Haarlemmerplein 34 tot en met 36 te Amsterdam, met bestemming daarvan tot supermarkt, winkelruimte (nader in te vullen) en een horeca 4 vestiging. Vergunninghouder heeft op die datum voor dit project tevens een omgevingsvergunning aangevraagd voor het wijzigen van de pui-indeling van de commerciële plint en het realiseren van een supermarkt in het pand Haarlemmerplein 34 met een oppervlakte van ongeveer 888 m² bvo. Vergunninghouder heeft de aanvragen op 7 mei 2012 verduidelijkt.
1.5. Verweerder heeft de ontwerpomgevingsvergunning ter inzage gelegd van 2 november 2012 tot en met 13 december 2012. Eisers hebben hiertegen een zienswijze ingediend. Daarop is, na overleg, de ontwerpomgevingsvergunning aangepast in die zin dat het winkelvloeroppervlak/bedrijfsoppervlakte van de supermarkt is aangepast, namelijk verkleind ten behoeve van een te realiseren (grotere) winkelunit op de hoek Planciusstraat / Haarlemmerplein, naar in totaal 551 m2.
1.6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, conform de aangepaste ontwerpomgevingsvergunning, vergunninghouder omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van een deel van de begane grond van het gebouw met bestemming daarvan tot supermarkt, winkelruimte (nader in te vullen) en een horeca IV vestiging. Voorts heeft verweerder besloten af te wijken van het bestemmingsplan waar het de vestigingsgrootte van de supermarkt betreft.
2.
In artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
In het derde lid van dat artikel is bepaald dat ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede worden beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Hieruit volgt dat voor het opkomen in rechte ter behartiging van algemene en collectieve belangen de eis van rechtspersoonlijkheid geldt om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt.
3.1.
Op het beroepschrift staan zowel de naam van de werkgroep als de namen van eisers vermeld. Desgevraagd hebben eisers ter zitting verklaard dat zij vanaf het begin hebben beoogd niet alleen als “Werkgroep Haarlemmerplein” (hierna: de werkgroep), maar mede namens henzelf een zienswijze in te dienen en beroep in te stellen. De rechtbank heeft in het dossier geen aanknopingspunten gevonden anders te oordelen. Dit betekent dat de rechtbank ambtshalve dient te beoordelen of de belangen van eisers zelf alsook het belang van de werkgroep rechtstreeks bij het bestreden besluit zijn betrokken en of eisers of de werkgroep aldus als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb kunnen worden aangemerkt.
3.2.
[eiser 1] is ontvankelijk in zijn beroep, omdat hij woonachtig is op het adres [adres], tegenover en op ongeveer 50 meter afstand van het bouwplan.
3.3.
Niet in geschil is dat [eiser 2] en [eiser 3] geen zicht hebben op het pand waarvoor de omgevingsvergunning is afgegeven. [eiser 2] en [eiser 3] stellen niettemin belanghebbende te zijn in de zin van de Awb en beroepen zich daartoe op het in de rechtspraak ontwikkelde ‘Kiki-criterium’, in welk geval een betrokkene toch als behorend tot de categorie omwonenden als belanghebbende kan worden aangemerkt, indien het besluit op andere wijze een directe invloed heeft op de woonomgeving.
3.4.
De rechtbank stelt vast dat [eiser 2] en [eiser 3] niet in de onmiddellijke nabijheid wonen van het pand waarvoor de omgevingsvergunning is afgegeven. [eiser 2] en [eiser 3] wonen naar eigen zeggen op respectievelijk ongeveer 150 en 500 meter afstand van het pand, waarbij in aanmerking wordt genomen dat het bestreden besluit tot onderwerp heeft de vestiging van een supermarkt met een relatief beperkte omvang, ten behoeve van de bewoners uit de nabije omgeving. Niet gebleken is dat dit object een zodanige uitstraling heeft op de woonomgeving dat [eiser 2] en [eiser 3] daardoor een voldoende eigen, persoonlijk, objectief bepaalbaar, actueel en rechtstreeks belang hebben bij het bestreden besluit om hen daarbij als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb aan te merken. Gelet hierop zal het beroep van [eiser 2] en [eiser 3] niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.5. Wat betreft de beoordeling van de ontvankelijkheid van de werkgroep is van belang
of de werkgroep ten tijde hier van belang rechtspersoonlijkheid bezat. De rechtbank stelt vast dat dit niet het geval is. De werkgroep is geen bij notariële akte opgerichte rechtspersoon en beschikt niet over statuten.
3.6.
Vervolgens is de vraag aan de orde of de werkgroep als een informele vereniging, te weten een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid in de zin van artikel 2:26 van het Burgerlijk Wetboek, kan worden aangemerkt. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 12 maart 2008 (ECLI:NL:RVS: 2008: BC6406) overweegt de rechtbank dat de werkgroep hiertoe dient te voldoen aan de volgende cumulatieve vereisten:
1.
er moet een ledenbestand zijn;
2.
het moet om een organisatorisch verband gaan dat is opgericht voor een bepaald doel, zodat sprake moet zijn van regelmatige ledenvergaderingen, een bestuur en een samenwerking die op enige continuïteit is gericht;
3.
de organisatie dient als een eenheid deel te nemen aan het rechtsverkeer.
3.7.
De rechtbank zal allereerst beoordelen of de werkgroep als een eenheid aan het rechtsverkeer deelneemt. Dit zal veelal moeten blijken uit de feitelijke werkzaamheden en activiteiten en uit eventueel bestaande schriftelijke stukken.
De rechtbank acht in dit verband van belang dat uit de gedingstukken blijkt dat de werkgroep, zij het onder wisselende benamingen en in wisselende samenstellingen, zich al tientallen jaren inzet voor de ontwikkeling van het Haarlemmerplein en voor de belangen van de bewoners van en rondom het Haarlemmerplein. Blijkens de uitspraak van de Afdeling van 16 oktober 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1573) heeft de Afdeling het aannemelijk geacht “dat verscheidene bewoners van dit gebied gevolgen van het plan kunnen ondervinden. [De werkgroep] brengt door het optreden in rechte aldus een bundeling van rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken individuele belangen tot stand (. . .)”. Daartegenover staat evenwel dat vast staat dat de werkgroep nog uitsluitend bestaat uit de leden [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3], terwijl blijkens hetgeen onder 3.2 tot en met 3.4. is overwogen uitsluitend [eiser 1] een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken individueel belang heeft. Nu van een bundeling van rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken individuele belangen aldus geen sprake is, kan de werkgroep reeds om die reden niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb worden aangemerkt. Evenmin is gebleken dat de werkgroep een ledenadministratie heeft en contributie heft. Op grond van het voorgaande zal ook het beroep van de werkgroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.8.
In artikel 8:26, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de rechtbank tot sluiting van het onderzoek ter zitting ambtshalve, op verzoek van een partij of op hun eigen verzoek, belanghebbenden in de gelegenheid kan stellen als partij aan het geding deel te nemen.
3.9.
De gemachtigde van vergunninghouder heeft bij brief van 17 juli 2013 de rechtbank verzocht om tevens [belanghebbende 2] (vastgoedeigenaar) en Haducto B.V. (huurder en exploitant van de supermarkt), als belanghebbenden in dit geding aan te merken.
3.10.
Vergunninghouder heeft de aanvraag ingediend en daarna de eigendom van de commerciële ruimten van de begane grond overgedragen aan [belanghebbende 2] Dit maakt dat [belanghebbende 2] als zakelijk gerechtigde en dus als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb dient te worden aangemerkt. Dit geldt ook voor[belanghebbende 1], omdat haar belang als enig aandeelhouder en enig bestuurder van [belanghebbende 2] verweven is met en parallel loopt aan dat van [belanghebbende 2].
3.11.
Haducto B.V. is de exploitant aan wie [belanghebbende 2] de supermarkt heeft verhuurd. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2012 (ECLI: NL:RVS:2012:BY6710 (http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RVS:2012:BY6710&keyword=BY6710)), oordeelt de rechtbank dat Haducto B.V. slechts een afgeleid belang heeft omdat zij via een contractuele verhouding – in dit geval de huurovereenkomst met [belanghebbende 2] – wordt getroffen in een belang dat soortgelijk is aan dat van [belanghebbende 2], de eigenaar van het pand. Anders dan Haducto B.V. stelt, is in dit kader niet relevant dat haar belang tegengesteld is aan dat van eiser, [eiser 1]. Dit betekent dat Haducto B.V. niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb.
4.1.
In artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is bepaald, voor zover hier van belang, dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk;
c. het gebruiken van bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
In artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a en ten derde, van de Wabo is bepaald dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
4.2.
Ter plaatse van het project geldt het bestemmingsplan Haarlemmerplein 2008, vastgesteld op 30 oktober 2008 (hierna: het bestemmingsplan). Op grond van het bestemmingsplan heeft de begane grond van het gebouw de bestemming “Gemengd (GD)”.
In artikel 3.4.2 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan is bepaald dat het bedrijfsvloeroppervlak van detailhandel en consumentverzorgende diensten per vestiging niet meer dan 200 m² mag bedragen.
In artikel 3.5.2 van de planvoorschriften is bepaald dat het dagelijks bestuur ontheffing kan verlenen van het bepaalde in 3.4.2 tot 400 m².
4.3.
In artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is
bepaald dat bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat met inachtneming van de bij
het plan te geven regels burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen
het plan kunnen wijzigen. De planvoorschriften van het bestemmingsplan bevatten in paragraaf 3.6 de wijzigingsbevoegdheid.
4.4.
Op grond van artikel 3.6.2 van de planvoorschriften is het dagelijks bestuur bevoegd,
overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wro de bestemming Gemengd (GD) te wijzigen, zodat vestiging van een supermarkt met een bedrijfsvloeroppervlak groter dan 400 m² wordt mogelijk gemaakt.
Van deze bevoegdheid wordt alleen gebruik gemaakt indien:
a. door de uitbreiding van het bedrijfsvloeroppervlak geen overmatige verkeersaantrekkende werking ontstaat;
b. het woon- en leefmilieu niet in onevenredige mate wordt aangetast;
c. de bebouwing binnen de parcellering van de omringende bebouwing past;
d. de gevelindeling geen onevenredige afbreuk doet aan de architectonische kwaliteit
van de omringende bebouwing.
Aanvullende regels zijn dat de supermarkt alleen mag worden gerealiseerd in het gedeelte van de bebouwing, dat is gelegen aan de Haarlemmer Houttuinen en alleen in de eerste bouwlaag. De entree van de supermarkt mag aan de kant van het Haarlemmerplein worden gesitueerd, maar mag in deze plint niet breder zijn dan 6 meter. De entree mag niet worden gesitueerd op één van de hoeken van het Haarlemmerplein met de Planciusstraat of met de Kleine Houtstraat en het laden en lossen van de supermarkt mag niet plaatshebben aan het Haarlemmerplein.
5.
De inzet van het geding betreft de omgevingsvergunning die is verleend voor het, in strijd met het bestemmingsplan, realiseren van een supermarkt met een winkelvloer-oppervlakte van 551 m² en een, ten opzichte van de eerder verleende vergunning, gewijzigde pui-indeling voor de entree van de supermarkt. Tegen dit laatste aspect van de omgevingsvergunning heeft eiser geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd.
6.
Eiser stelt zich allereerst op het standpunt dat verweerder met het bestreden besluit ten onrechte ook omgevingsvergunning heeft verleend voor het adres Haarlemmerplein 10A. Aan de hand van de ter zitting getoonde bouwtekeningen en hetgeen ter zitting is besproken, stelt de rechtbank vast dat de winkelruimte, die op genoemd adres is gevestigd, geen onderdeel uitmaakt van het in de aanvraag vermelde bouwplan dat object is van het bestreden besluit. Voorts is ter zitting gebleken dat bij verweerder een afzonderlijke aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning is ingediend om de bedrijfsruimten op de adressen 10 en 10A bijeen te voegen. De beroepsgrond faalt.
7.1.
Eiser voert verder aan dat het nu geldende bestemmingsplan, anders dan het bestemmingsplan van 2005, geen limiet meer bevat voor de wijziging van de supermarkt met betrekking tot de bedrijfsvloeroppervlakte. Het bestemmingsplan van 2005 voorzag in een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 1.000 m². Het nu geldende bestemmingsplan voorziet daarentegen in een wijzigingsmogelijkheid voor een supermarkt ‘groter dan 400 m²’ en eiser acht dit niet juist.
7.2
De rechtbank stelt vast dat eiser ter zitting heeft verklaard dat hij het voorgaande slechts heeft gesteld ter toelichting van de gronden van het beroep en dat het geen afzonderlijk te beoordelen beroepsgrond betreft. De rechtbank ziet hierin aanleiding hetgeen eiser ten aanzien van het bestemmingplan heeft opgemerkt verder buiten bespreking te laten.
8.1.
Eiser bestrijdt voorts het standpunt van verweerder dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
8.2.
De rechtbank stelt in dit verband vast dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid, maar de omgevings-vergunning heeft verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten derde, van de Wabo. Daarin is bepaald dat het mogelijk is om af te wijken van de bepalingen in het bestemmingsplan indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
8.3.
De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder het bestreden besluit heeft voorzien van een ruimtelijke onderbouwing, waarbij is getoetst aan, onder andere, het gemeentelijk beleid, de regels ter bescherming van het stadsgezicht en de omgevingsaspecten luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, bodem, waterhuishouding en economische uitvoerbaarheid. Voorts heeft verweerder, hoewel daartoe niet verplicht bij gebruikmaking van de in 8.2. beschreven bevoegdheid, uit het oogpunt van zorgvuldigheid in de ruimtelijke onderbouwing mede de (aanvullende) criteria betrokken voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid, zoals die zijn opgenomen in het bestemmingsplan en zoals die hiervoor onder r.o. 4.4 zijn weergegeven.
9.1.
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat het besluit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering ervan geen goede ruimtelijke onderbouwing bevat, stelt eiser allereerst dat dat verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar de onevenredige toename van het aantal fietsers en scooters door de komst van de supermarkt. Eiser verwacht dat fietsers en scooters over het voetgangersgebied tot aan de winkelpui zullen rijden en dat dit gevaar voor voetgangers zal opleveren. Dit is in strijd met de Nota maaiveldinrichting Haarlemmerplein maart 2012, aldus eiser.
9.2.
Verweerder stelt in het verweerschrift, onder verwijzing naar het memo van 11 juli 2013 van de verkeerskundigen van verweerder, dat door de komst van de supermarkt voornamelijk het aantal fietsers en voetgangers zal toenemen. Door de herinrichting van het Haarlemmerplein, vooral de kruising met de Korte Marnixstraat, wordt de verkeersveiligheid voor fietsers en voetgangers flink verbeterd en is in voldoende parkeergelegenheid voor (brom)fietsers voorzien. Deze kan zo nodig worden uitgebreid. Verweerder zal ook ter bescherming van voetgangers actie ondernemen, in de vorm van toezicht en handhaving en/of het strategisch plaatsen van straatmeubilair, indien over het Haarlemmerplein wordt gefietst, aldus verweerder.
9.3.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen eiser betoogt (en aan de hand van foto’s illustreert) over de voetgangersveiligheid door op de stoep rijdende fietsers en scooters, niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen in de argumenten van eiser, gezien de op dit punt gegeven toelichting van verweerder, geen grond worden gevonden voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid tot het verlenen van de omgevingsvergunning heeft kunnen besluiten. Indien de voetgangersveiligheid ter plaatse in het gedrang is of komt, kan te allen tijde bij verweerder om handhaving worden verzocht. Een dergelijk verzoek ligt hier niet ter beoordeling voor. Deze beroepsgrond faalt eveneens.
10.1.
Eiser voert verder aan, kort weergegeven, dat het bestreden besluit leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu rondom de supermarkt. Zes tot negen laad- en losbewegingen per dag zal geluidoverlast geven. Door de supermarkt en de ondergrondse parkeergarage zal het autoverkeer extra toenemen en de luchtkwaliteit op het Haarlemmerplein verslechteren. Tevens baseert verweerder zich op verouderde gegevens. Eiser verwijst in dit verband naar het rapport van ‘Verkeer 21’ van 21 januari 2010.
10.2.
Onder verwijzing naar de ruimtelijke onderbouwing van het bestreden besluit, het rapport van Droogh Trommelen van 24 november 2010 en het verweerschrift, stelt verweerder dat geen onevenredige toename van het autoverkeer valt te verwachten. Gelet op de ligging van de supermarkt in het centrum, de goede bereikbaarheid per fiets en OV en de hoge parkeertarieven, zullen de klanten hoofdzakelijk per fiets en te voet komen. Voor bulkaankopen door autoklanten leent de supermarkt zich minder, vanwege zijn beperkte omvang en assortiment. Verder stelt verweerder dat slechts aan de achterzijde van het gebouw, aan de zijde van de Haarlemmer Houttuinen, mag worden geladen en gelost, dat het bestemmingsplan dit ook nu al toestaat voor (meerdere) andere functies en dat ten opzichte hiervan niet aannemelijk is dat bevoorrading van een supermarkt het woon- en leefmilieu onevenredig zal aantasten, mede gelet op de niet bijzonder grote omvang van de supermarkt. Voorts heeft de achterzijde van het gebouw een zogenaamde ‘dove gevel’ (een gevel met een vastgelegde mate van geluidwering waarin geen of slechts bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn), waarop de Wet geluidhinder niet van toepassing is. Verweerder stelt, onder verwijzing naar de brief aan de Commissie Bouwen en Wonen van 23 januari 2013 en het memo van verweerder van 11 juli 2013, dat maximaal vier transportbewegingen per dag worden verwacht en dat deze minder zullen zijn bij een supermarkt dan bij een opgesplitste winkelruimte om verschillende kleine winkels mogelijk te maken, zoals eiser wenst. Van de klanten voor de supermarkt zal 85% uit de nabije omgeving afkomstig zijn, waarvan een aanzienlijk deel zal bestaan uit het reeds aanwezige fietsverkeer, zodat een significante groei van de fietsverkeersstroom hierdoor niet zal optreden. Maximaal 5% van de klanten komt met de auto. De ondergrondse parkeergarage zal naar verwachting geen automobilisten aantrekken door het ontbreken van een directe verbinding tussen de supermarkt en de garage, waardoor klanten met hun boodschappen ver moeten lopen, aldus verweerder.
10.3.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande voldoende gemotiveerd dat van een onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu geen sprake zal zijn. Hierbij betrekt de rechtbank dat eiser van het door hem genoemde rapport van ‘Verkeer 21’ van 21 januari 2010 slechts de conclusie heeft overgelegd, hetgeen onvoldoende is om het onderbouwde standpunt van verweerder met succes te kunnen betwisten. Het standpunt van verweerder wordt daarbij ondersteund door twee door vergunninghouder overgelegde rapporten, te weten de eindrapportage ‘Onderzoek invulling commerciële plint Haarlemmerplein’ van het Bureau Stedelijke Planning van 12 december 2011 en de second opinion van Goudappel Coffeng van 5 augustus 2013. Ook uit die rapporten blijkt dat door een combinatie van een supermarkt (met dagelijks een groot aantal omwonende klanten) en een meer recreatieve invulling (die dagelijks minder klanten trekt, maar wel van verder weg) een passende invulling van de commerciële plint wordt bereikt, met een grotere publieksstroom, echter met uitblijven van een overmatige verkeersaantrekkende werking. Tevens trekt de supermarkt 19% minder autoverkeer aan dan een alternatieve, op grond van het bestemmingplan toegestane winkelruimte, en zal de parkeerdruk met maximaal vier fietsparkeerplaatsen en dus heel beperkt toenemen. Gelet hierop faalt ook deze beroepsgrond.
11.
De stelling van eiser dat het gebouw door zijn hoogte en hoge ligging niet past binnen de parcellering van de overige bebouwing op het Haarlemmerplein, heeft de Afdeling bij uitspraak van 28 april 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BM2619) in het kader van het beroep tegen het bestemmingsplan al gemotiveerd weerlegd en kan dus reeds hierom niet tot het door eiser beoogde resultaat leiden.
12.1.
Eiser stelt verder dat de gevelindeling onevenredig afbreuk doet aan de architectonische kwaliteit van de omringende bebouwing, doordat de supermarkt als gevolg van reclame-uitingen een armoedige etalage-uitstraling heeft en de naast de entree van de supermarkt gelegen winkels slechts ‘decorstukken’ zullen zijn, aldus eiser.
12.2
De rechtbank overweegt dat, blijkens de ruimtelijke onderbouwing van het bestreden besluit, aan de zijde van het Haarlemmerplein de beide kopgevels open zijn, waarbij aan de zijde van de Planciusstraat geen zichtbeperking is voorgesteld boven 1,5 meter boven het vloerpeil, als gevolg waarvan de supermarkt een open uitstraling naar de omgeving zal krijgen. Bovendien blijkt uit het bestreden besluit dat de Commissie voor Welstand en Monumenten een advies van geen bezwaar tegen de aanvraag heeft gegeven. De rechtbank oordeelt dat verweerder hiermee voldoende heeft gemotiveerd dat van een onevenredige inbreuk op de architectonische kwaliteit van de bebouwing rondom het Haarlemmerplein geen sprake is. Voor zover de beroepsgrond van eiser zich richt tegen eventuele gevelreclame, is van belang dat de vraag of gevelreclame (in de door eiser genoemde vorm) is toegestaan, buiten de omvang van dit geding valt. De door de rechtbank nu te beoordelen omgevingsvergunning ziet immers niet op het toestaan van gevelreclame. Ter zitting is gebleken dat vergunninghouder inmiddels afzonderlijke aanvragen voor gevelreclame heeft ingediend, waarop verweerder afzonderlijk zal beslissen of inmiddels al heeft beslist. Deze beroepsgrond faalt.
13.1.
Tot slot stelt eiser dat de supermarkt niet voldoet aan de aanvullende regels bij artikel 3.6.2. van het bestemmingsplan, omdat vestiging aan de Haarlemmer Houttuinen inhoudt dat de supermarkt alleen aan de achterzijde van het gebouw mag worden gevestigd.
13.2.
Gelet op hetgeen onder 8.2 en 8.3. is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet gebonden was aan genoemde aanvullende regels, omdat hij geen gebruik heeft gemaakt van de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid, maar van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a en ten derde, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen om van het bestemmingsplan af te wijken. Uitsluitend ligt ter toetsing voor of de afwijking van het bestemmingsplan berust op een goede ruimtelijke onderbouwing. Verweerder heeft in dit kader desgevraagd ter zitting verklaard dat de supermarkt op grond van de aanvullende regels weliswaar alleen mag zijn gevestigd aan de Haarlemmer Houttuinen, maar dat aan de zijde van het Haarlemmerplein een beperkte entree is toegestaan als gevolg waarvan niet uitgesloten is dat de supermarkt deels ook die zijde van het pand beslaat. De rechtbank begrijpt het standpunt van verweerder aldus dat de supermarkt op grond van de aanvullende regels overwegend moet zijn gevestigd in het gedeelte van de bebouwing dat is gelegen aan de Haarlemmer Houttuinen, maar dat de toegestane, beperkte entree aan de zijde van het Haarlemmerplein met zich brengt dat de supermarkt voor een deel ook aan die zijde mag worden gevestigd. Mede in aanmerking genomen dat de aanwezigheid van de supermarkt aan de Haarlemmerpleinzijde in visueel opzicht niet overheersend is, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op dit standpunt heeft mogen stellen. Dat eiser aan genoemde aanvullende regels een andere uitleg geeft, doet daaraan niet af. Deze beroepsgrond faalt.
14.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart de beroepen van de werkgroep, [eiser 2] en [eiser 3] niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Belcheva, voorzitter,
mrs. A.J. Bongers-Scheijde en I.W. Neleman, leden,
in aanwezigheid van mr. R.M.N. van den Hazel, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2014.
de griffier de voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB