201004614/1/H1 en 201004614/2/H1.
Datum uitspraak: 22 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 maart 2010 in zaken nrs. 09/2791 en 09/2808 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum (hierna: het dagelijks bestuur).
Bij besluit van 9 mei 2006 heeft het dagelijks bestuur aan Heijmans Vastgoed Realisatie B.V. (hierna: Heijmans) onder vrijstelling van het bestemmingsplan bouwvergunning verleend voor het oprichten van een gebouw op het Haarlemmerplein tegenover Tussen de Bogen 105-113, met bestemming daarvan tot 91 woningen, commerciële ruimten en 203 parkeerplaatsen.
Bij besluit van 12 mei 2009 heeft het, voor zover thans van belang, het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar, verstaand dat het bouwplan betrekking heeft op 69 woningen, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 maart 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 mei 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 juni 2010. Voorts heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Heijmans heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juli 2010, waar [verzoeker] in persoon en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. N. Boelens en ir. P.J.M. Rohlfs, werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen. Voorts is daar Heijmans, vertegenwoordigd door mr. D.S.P. Fransen, advocaat te Den Haag, gehoord.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. [verzoeker] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het bouwplan in overeenstemming is met het nieuwe bestemmingsplan "Haarlemmerplein", heeft miskend dat het niet voldoet aan de in de toelichting op dat bestemmingsplan gestelde eis dat de vloerhoogte van de nieuwbouw direct op het maaiveldniveau van het Haarlemmerplein aansluit. Voorts heeft zij volgens hem miskend dat, gezien het niveauverschil tussen het Haarlemmerplein en de toegang tot het gebouw, de toegankelijkheid daarvan, onder meer voor gehandicapten, in strijd met de Bouwverordening Amsterdam 2003 en het Bouwbesluit, niet is gewaarborgd.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld uitspraak van 16 februari 2005 in zaak nr.
200404104/1), maakt de toelichting geen deel uit van het bestemmingsplan. Reeds daarom heeft de rechtbank in de stelling van [verzoeker] dat de in het bouwplan voorziene vloerhoogte niet aansluit op het maaiveld terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
Wat de toegankelijkheid van het op te richten gebouw betreft, hebben het college en Heijmans in de stukken en de toelichting daarop ter zitting uiteengezet dat het Haarlemmerplein zal worden heringericht, waarbij niveauverschil, zoals dat thans bestaat tussen het plein en de toegang tot het op te richten gebouw, wordt weggenomen. Nu [verzoeker] dat niet gemotiveerd heeft weersproken en er geen juridische belemmeringen zijn om dat te doen, bestaat geen reden om aan te nemen dat die herinrichting niet zal worden gerealiseerd. De rechtbank heeft [verzoeker] dan ook terecht evenmin gevolgd in zijn betoog dat het bouwplan om de door hem gestelde reden in strijd is met de Bouwverordening of het Bouwbesluit.
2.3. Hetgeen [verzoeker] voor het overige naar voren brengt, heeft geen betrekking op deze procedure, maar op die inzake het bestemmingsplan en leidt reeds daarom niet tot het ermee beoogde resultaat.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2010