6.5.Eiseres heeft tevens gronden aangevoerd tegen het invorderingsbesluit.
7. Ingevolge artikel 2.15, eerste lid, van het Activiteitenbesluit, neemt degene die de inrichting drijft alle energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder of alle energiebesparende maatregelen die een positieve netto contante waarde hebben bij een interne rentevoet van 15%.
Ingevolge het tweede lid kan het bevoegd gezag, indien aannemelijk is dat niet wordt voldaan aan het eerste lid, degene die de inrichting drijft waarvan het energieverbruik in enig kalenderjaar groter is dan 200.000 kilowatt uur aan elektriciteit of groter is dan 75.000 kubieke meter aardgasequivalenten aan brandstoffen, verplichten om binnen een door het bevoegd gezag te bepalen termijn, onderzoek te verrichten of te laten verrichten waaruit blijkt of aan het eerste lid wordt voldaan.
Ingevolge het derde lid neemt degene die de inrichting drijft, indien uit het onderzoek, bedoeld in het tweede lid, blijkt dat niet wordt voldaan aan het eerste lid, de in het eerste lid bedoelde maatregelen binnen een door het bevoegd gezag te bepalen redelijke termijn.
Ingevolge het vierde lid is het eerste lid niet van toepassing indien het energiegebruik in de inrichting in enig kalenderjaar kleiner is dan 50.000 kilowatt uur aan elektriciteit en kleiner is dan 25.000 kubieke meter aardgasequivalenten aan brandstoffen.
Ingevolge het vijfde lid is het eerste lid niet van toepassing op een inrichting waarop de verboden, bedoeld in artikel 16.5, eerste lid, van de wet, betrekking hebben en op een inrichting als bedoeld in artikel 15.51, eerste lid, van de wet.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat het filiaal wat betreft energieverbruik is aan te merken als een middelgrote gebruiker, en dat het dus een inrichting betreft die onder de reikwijdte van artikel 2.15, eerste lid, van het Activiteitenbesluit valt.
9. In geschil is of verweerder bevoegd is om handhavend op te treden. Om die vraag te beantwoorden moet de rechtbank beoordelen of sprake is van overtreding van artikel 2.15, eerste lid, van het Activiteitenbesluit. Daartoe is doorslaggevend of de maatregel van permanente afdekking van verticale koelmeubelen (de maatregel) binnen de in dat artikel voorgeschreven periode van vijf jaar kan worden terugverdiend. Partijen zijn verdeeld over de wijze waarop de terugverdientijd van de maatregel dient te worden berekend, zodat de rechtbank daarover allereerst zal oordelen.
10. De rechtbank overweegt ten eerste dat uit de bewoordingen van het eerste en het vierde lid van artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit kan worden afgeleid dat het artikel zich richt tot de exploitant van een individuele inrichting. Zo wordt in het vierde lid bepaald dat per inrichting het energieverbruik moet worden vastgesteld om te kunnen beoordelen of de verplichting in het eerste lid van toepassing is. Verder overweegt de rechtbank dat haar niet is gebleken dat met de invoering van het Activiteitenbesluit het beschermingsniveau voor het milieu dat onder het Besluit Detam gold, is gewijzigd. Wel is de systematiek van een branchegerichte indeling uit het Besluit Detam in het Activiteitenbesluit losgelaten, nu de voorschriften daar per activiteit en niet meer per categorie of branche zijn gerubriceerd.
Het eerste lid van artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit schrijft weliswaar dwingend voor dat ‘alle energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder’ moeten worden genomen, maar somt die maatregelen zelf niet op. De bekende rendabele maatregelen zijn opgenomen in de lijsten van Infomil, de zogenaamde informatiebladen genoemd in de toelichting bij het Activiteitenbesluit. Deze lijsten geven branchebrede cijfers over de terugverdientijd van de maatregelen. Een vergelijkbare lijst bestond ook al ten tijde van het Besluit Detam. Uit de toelichting bij het Activiteitenbesluit volgt dat het feit dat die maatregelen representatief zijn voor de branche niet is gewijzigd en dat de maatregelen grotendeels hetzelfde zijn als voorheen, omdat het beschermingsniveau – zoals ook hiervoor is overwogen – niet gewijzigd is met de invoering van het Activiteitenbesluit. Als algemeen uitgangspunt zijn de lijsten daarom goed bruikbaar. Dat sluit aan bij het oordeel van de Afdeling in de eerdergenoemde uitspraken van 2007 en 2008, dat kon worden uitgegaan van de door verweerders gehanteerde representatieve gegevens en aannames op brancheniveau bij het bepalen van de terugverdientijd. Daarbij past wel de kanttekening dat in die uitspraken ook is ingegaan op de individuele omstandigheden van de betreffende inrichtingen.
11. Verweerder stelt dat de branchebrede gegevens in de lijsten van Infomil verplichtend zijn voor een ieder die tot die branche behoort, ongeacht of de genoemde terugverdientijd voor een individuele inrichting realiseerbaar is. Alleen in zeer uitzonderlijke omstandigheden zou er enige ruimte zijn de maatregelen niet dwingend voor te schrijven aan de drijver van een individuele inrichting.
De rechtbank volgt verweerder niet in deze strikte uitleg. Handhavend optreden heeft een belastend karakter. Verweerder dient voldoende concreet te maken dat een individuele partij verantwoordelijk kan worden gehouden voor een concrete overtreding van voorschriften. Dit uitgangspunt is naar het oordeel van de rechtbank niet anders in het geval van gestelde overtreding van artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit. De rechtbank begrijpt dat verweerder bij het benoemen van de vereiste energiebesparende maatregelen, bedoeld in dat artikel, een branchebreed en algemener kader hanteert. Immers, het type maatregelen zal binnen de branche in beginsel steeds gelijk zijn. Ook is niet onbegrijpelijk dat verweerder zich voor het beoordelen van het afdwingbare karakter van die maatregelen in beginsel baseert op de in de Infomillijsten vermelde bandbreedtes voor terugverdientijden. In die zin bieden de lijsten van Infomil een helder en praktisch hulpmiddel bij de controle op de naleving van het Activiteitenbesluit. De rechtbank is verder van oordeel dat het hanteren van een dergelijke branchebrede lijst van maatregelen ook niet conflicteert met het anders rubriceren van voorschriften in het Activiteitenbesluit ten opzichte van het Besluit Detam. Immers, het beschermingsniveau dat met de maatregelen wordt beoogd is evenmin gewijzigd.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder die branchebrede gegevens als hulpmiddel en vertrekpunt mag hanteren, zelfs als een duidelijke indicatie dat een maatregel dwingend kan worden opgelegd, gelet op de in de Infomillijst genoemde terugverdientijd. Het voert echter te ver om een individuele drijver van een inrichting elke mogelijkheid te ontzeggen om te betwisten dat hij een overtreding begaat, uitsluitend op basis van informatie die grotendeels is gebaseerd op voor de hele branche geldende bandbreedtes en gemiddelden.
Ook in de toelichting bij het Activiteitenbesluit is aangegeven dat de drijver van een individuele inrichting in de gelegenheid moet worden gesteld aan te tonen dat de energiebesparende maatregel in zijn geval niet binnen vijf jaar is terug te verdienen. Alleen op die manier kan hij immers gemotiveerd betwisten dat hij in zijn individuele geval de verplichting van artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit overtreedt. Ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit biedt geen aanknopingspunt voor een rigide lezing zoals verweerder voorstaat. Er staat immers niet dat er geen ruimte meer is om naar een individueel geval te kijken wanneer op brancheniveau is bepaald dat een maatregel binnen vijf jaar is terug te verdienen. De uitleg van verweerder strookt aldus niet met wat er in de toelichting staat. Overigens staat ook in de informatie op de website van Infomil zelf uitdrukkelijk dat de daar genoemde getallen de noodzaak wegnemen om een berekening van de terugverdientijd te verrichten, maar wordt er ook op gewezen dat zo’n individuele berekening wel is aangewezen wanneer een ondernemer betwist dat de terugverdientijd voor hem ook geldt.
Met dit oordeel is niet beoogd te betogen dat elk individueel geval tot in detail door verweerder bekeken en berekend moet worden, maar wel dat er ruimte moet worden geboden aan een individuele drijver van een inrichting om de gestelde overtreding te kunnen betwisten. In het onderhavige geval heeft eiseres voor het hier centraal staande filiaal gemotiveerd betoogd dat de terugverdientijd de vijf jaren overschrijdt. Dit is ook met verschillende rapporten van deskundige derden onderbouwd. De rechtbank stelt vast dat verweerder noch in het bestreden besluit, noch in het verweerschrift is ingegaan op de concrete en gedetailleerde betwisting door eiseres van de terugverdientijd van de maatregel voor het filiaal. Verweerder is alleen ingegaan op de punten die eiseres ten aanzien van de algemene branchebrede berekeningen en argumenten heeft aangevoerd. Daarbij heeft verweerder steeds terugverwezen naar de algemene informatie over de branche en is niet ingegaan op specifieke cijfers en argumenten met betrekking tot het filiaal. De rechtbank overweegt dat indien deze handelwijze van verweerder zou worden gevolgd, een potentiële individuele overtreder daadwerkelijk wordt afgerekend op het niet invoeren van de maatregel die voor hem individueel aantoonbaar niet rendabel is, maar die in de branche wel gangbaar is. Artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit is echter een algemene regel, waarbij de wettelijk voorgeschreven concrete maatregelen niet zijn ingevuld. De Infomillijsten kunnen niet als een dergelijke algemeen verplichtende lijst van maatregelen worden aangemerkt. Ter zitting heeft verweerder er nog op gewezen dat er plannen zijn de lijsten van Infomil in een bijlage bij de Activiteitenregeling op te nemen, waarna de maatregelen op die lijsten als zogenaamde ‘erkende maatregelen’ gaan gelden. De rechtbank wijst erop dat dit zowel ten tijde van de besluitvorming als ten tijde van deze uitspraak een voornemen is dat nog niet heeft geleid tot geldende regelgeving. Overigens staat de supermarktbranche niet vermeld in de conceptbijlage die thans beschikbaar is. Verder zal ook dan, gelet op de toelichting van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 6 augustus 2014 (Kamerstukken II 2013-2014, 30196, nr. 253), ruimte worden geboden voor individuele afwijkingen.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn bevoegdheid tot handhaving heeft gebaseerd op een onjuiste uitleg van het toetsingskader. Daarbij laat de rechtbank in het midden of verweerder die bevoegdheid in dit specifieke geval toekwam. Om te kunnen beoordelen of hij bevoegd was, had verweerder moeten overgaan tot een concrete inhoudelijke bespreking en eventueel weerlegging van de concrete standpunten van eiseres ten aanzien van de terugverdientijd van de maatregel voor dit filiaal. Pas daarna zou verweerder kunnen concluderen of hij bevoegd was tot handhavend optreden. De enkele constatering dat een in de branche gangbare maatregel niet is geïmplementeerd is daartoe onvoldoende. De bevoegdheid van verweerder om in dit concrete geval over te gaan tot handhaving staat aldus onvoldoende vast. De besluitvorming is daarmee niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen, zodat sprake is van strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
13. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb, in de gelegenheid te stellen om, met inachtneming van deze uitspraak, het gebrek in de totstandkoming van de besluitvorming te herstellen. De rechtbank zal daartoe het vooronderzoek heropenen. Het herstel kan door middel van het aanvullen van de motivering van het bestreden besluit, dan wel door het nemen van een nieuw besluit op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen dient verweerder alsnog in te gaan op de aangevoerde argumenten die betrekking hebben op de voor dit filiaal specifieke uitgevoerde berekeningen door TNO, en aan de hand daarvan en waar nodig middels nader onderzoek een eigen berekening van de terugverdientijd uit te voeren, om te kunnen beoordelen of wordt vastgehouden aan het standpunt dat de maatregel voor dit filiaal binnen vijf jaar is terug te verdienen. De rechtbank geeft verweerder in dat verband nog in overweging een onderzoek uit te (laten) voeren dat vergelijkbaar is met het onderzoek van CE Delft voor filialen van eiseres in Den Bosch, waarvan het rapport (‘Afdekken koelmeubelen Aldi Den Bosch, 2nd opinion op berekening terugverdientijd’ van februari 2014) door verweerder in het verweerschrift is aangehaald en vervolgens in deze procedure is overgelegd.