In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 11 juli 2014 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een uitgeprocedeerde vreemdeling. Verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde, had een verzoek ingediend in verband met een beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, dat haar aanvraag om maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) had afgewezen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 juli 2014, waarbij verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoekster geen recht op voorzieningen heeft, omdat zij een uitgeprocedeerde vreemdeling zonder rechtmatig verblijf is. De rechter heeft vastgesteld dat verzoekster feitelijk opgevangen wordt in de Vluchthaven, maar dat de opvang in een vrijheidsbeperkende locatie (VBL) ook een adequate voorziening is. De voorzieningenrechter heeft de belangenafweging gemaakt en geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang was dat een voorlopige voorziening rechtvaardigde. De rechter heeft ook geoordeeld dat de ingebrekestellingen van verzoekster niet ontvankelijk waren, omdat er geen sprake was van een dreigende situatie van dakloosheid op het moment van de ingebrekestelling.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en het beroep van verzoekster tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep tegen de beslissing op het verzoek om voorlopige voorziening, maar wel tegen de hoofdzaak binnen zes weken.