Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[naam eiser 1],
[naam eiser 2],
1.[naam gedaagde 1],
1.De procedure
- de dagvaarding van 23 juli 2013 met producties;
- de conclusie van antwoord zijdens [gedaagde 1];
- de conclusie van antwoord zijdens Interbank met producties;
- het tussenvonnis van 20 november 2013 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- het proces-verbaal van comparitie van 1 april 2014 met de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
- Professioneel management
- Heldere juridische structuur
- Economische eigendom op naam
- Verzekerd tegen natuurrampen
- Stichting Onderhoudsgelden GH
- Onderhoudszekerheid
- Herplantgarantie
- Vrij verhandelbaar
- Door de voortdurende bijgroei van het hout.
- Door de jaarlijkse prijsstijging van het hout.
- Aansluiting van Green Horizon bij Teakwood International en Greenselect;
- Nieuwe prospectus, financiële bijsluiter, onafhankelijke waardetaxatie en jaarrekening;
- Nieuwe perceelindeling;
- Nieuwe investeringsovereenkomst met verbeterd opbrengstrecht;
- [eisers] krijgen een nieuwe overeenkomst met nieuwe participanten-, contract- en perceelnummering;
- Bij terugontvangst van de nieuwe overeenkomst zal Green Horizon een bevestiging van de nieuwe inschrijving sturen met een kaart van de plantage waar het perceel op staat ingetekend;
- Voor vragen over de bemiddeling en de (door-)verkoop van participaties kan men in het vervolg terecht bij Greenselect.
3.Het geschil
tijdelijkevergunning (zoals [gedaagde 1] stelt) dan geldt dat zij in de brochure hadden moeten (ver)melden dat zij bezig waren een vergunning aan te vragen en niet door in de brochure “Vergunningnr. AFM”, gevolgd door een nummer, op te nemen de indruk mogen wekken dat de ondernemingen reeds over een vergunning beschikten;
4.De beoordeling
“namens InterBank N.V. en haar groepsmaatschappijen (“InterBank”)”. Vervolgens heeft de advocaat van [eisers] op 4 mei 2011 weer een brief gestuurd aan Interbank, dit keer namens twee andere cliënten die een kredietovereenkomst hadden afgesloten bij De IJssel. Bij brief van 16 mei 2011 heeft Interbank namens De IJssel deze brief beantwoord. De brief vangt aan met de zin:
“Hiermee reageert Crediet Maatschappij ‘De IJssel’ B.V. (’InterBank’) op uw brief (…)”. De brief is weliswaar verstuurd op briefpapier van Interbank en ondertekend door Interbank, maar door de openingszin kan er geen misverstand over bestaan dat de brief is gestuurd namens De IJssel. Ten slotte heeft de advocaat van [eisers] zich bij brief van 5 december 2012 voor het eerst namens [eisers] tot de advocaat van Interbank (en De IJssel) gewend. Bij brief van 17 januari 2013 heeft de advocaat van Interbank (en De IJssel) deze brief beantwoord (wederom)
“namens InterBank N.V. en haar groepsmaatschappij Crediet Maatschappij “De IJssel” B.V. (“InterBank”)”. Nu zowel Interbank zelf als ook haar advocaat in hun brieven De IJssel hebben gedefinieerd als
“InterBank”, is het logisch dat in het vervolg van de brieven wordt gesproken van overeenkomsten
“gesloten met InterBank”. Op het briefpapier van Interbank staat de relatie tussen de verschillende rechtspersonen voorts duidelijk vermeld:
“De financieringsmaatschappijen op de achterzijde maken deel uit van InterBank. InterBank heeft van deze maatschappijen opdracht gekregen om alle (rechts)handelingen (waaronder incasso en administratie) te verrichten die nodig zijn om de (krediet)overeenkomsten van deze maatschappijen uit te voeren”. Op de achterzijde van het briefpapier staat onder andere De IJssel vermeld. Interbank en haar advocaat hebben derhalve nimmer de indruk gewekt dat Interbank de wederpartij van [eisers] was of dat Interbank en De IJssel konden worden vereenzelvigd. Niet geoordeeld kan dan ook worden dat Interbank misbruik maakt van procesrecht door zich thans op het standpunt te stellen dat [eisers] de verkeerde partij hebben gedagvaard.
kanworden opgebouwd; toezeggingen worden niet gedaan en garanties worden niet gegeven. [gedaagde 1] heeft zelf ook nooit enige toezegging gedaan.
definitievevergunning van de AFM. Het vermelden in de brochure van AFM-vergunningnummers, zonder enig voorbehoud, terwijl Green Horizon en AWB Adviesgroep niet over
definitievevergunningen van de AFM beschikten (zelfs als juist zou zijn dat de ondernemingen wel een vergunning hadden aangevraagd, zoals [gedaagde 1] stelt, maar door hem op geen enkele wijze is aangetoond), is onrechtmatig. Hierdoor zijn potentiële beleggers (en ook [eisers]) immers misleid. Dat zij hierdoor schade hebben geleden, volgt uit de eigen stellingen van [gedaagde 1]: de kosten van de vergunningaanvraag zijn immers de belangrijkste oorzaak geweest van het faillissement van Green Horizon. Het verweer van [gedaagde 1] dat Green Horizon en AWB Adviesgroep beschikten over een
voorlopigevergunning (en zijn bewijsaanbod ter zake) kan [gedaagde 1] dan ook niet baten.
gekopieerd.De rechtbank is van oordeel dat op [gedaagde 1] als (vertegenwoordiger) van een beleggingsmaatschappij en effectenbemiddelaar in dit geval een verzwaarde stelplicht rust ten aanzien van het door hem gevoerde verweer en dat hij niet kan volstaan met een blote ontkenning van al hetgeen [eisers] naar voren hebben gebracht of blote beweringen van het tegendeel (vergelijk HR 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ1083 en de conclusie A-G voor HR 11 juli 2008, ECLI:NL:PHR:2008:BC8967). Dit geldt temeer nu [eisers] hun stellingen waar mogelijk hebben onderbouwd met stukken, te weten de correspondentie die zij van [gedaagde 1] hebben ontvangen (terwijl zij over andere stukken – door toedoen van [gedaagde 1] – niet beschikken) en dat op sommige punten de stellingen van [gedaagde 1] zelf reeds (lijken te) impliceren dat beweringen in de brochure niet kunnen kloppen: hoe kan bijvoorbeeld een belegger het
economisch eigendomvan een perceel met daarop bomen verkrijgen, zoals in de beleggingsovereenkomsten stond vermeld, als Green Horizon de grond slechts
huurdevan de Poolse Staat? In dit verband wordt ook meegewogen dat [eisers] ter onderbouwing van hun betoog dat sprake is van oplichting – onderbouwd met stukken – hebben gesteld dat [gedaagde 1] ook na het (beweerde?) faillissement van Green Horizon (onder verschillende namen) nog is doorgegaan met het aanbieden van beleggingen in Robiniahoutplantages onder de naam Green Horizon (toen via een nieuwe vennootschap, Robinia Invest GmbH, althans via European Forestry). Op deze stellingen van [eisers] is [gedaagde 1] in het geheel niet ingegaan. Dit alles betekent dat [gedaagde 1] de stellingen van [eisers] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist en dat de rechtbank (op de voet van artikel 149 Rv) niet anders kan dan vaststellen dat Green Horizon en AWB Adviesgroep de door [eisers] ingelegde gelden niet in Robiniahoutplantages hebben geïnvesteerd. Het spreekt voor zich dat Green Horizon en AWB Adviesgroep door de door de participanten ingelegde gelden niet in Robiniahoutplantages te investeren, ook hebben gehandeld in strijd met de wet en in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt en dus onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eisers] Ook van dit onrechtmatig handelen kan [gedaagde 1] persoonlijk een ernstig verwijt worden gemaakt, zodat hij ook op grond van dit handelen aansprakelijk is voor de schade die [eisers] hebben geleden. Dat de AFM Green Horizon en AWB Adviesgroep – kennelijk – geen boete heeft opgelegd en het openbaar ministerie heeft besloten [gedaagde 1] niet te vervolgen wegens oplichting en/of valsheid in geschrifte, doet hier niet aan af.
- deelnamebedragen (en administratiekosten): € 15.353;
- gemist rendement conform brochure (12%): € 39.210;
- aan Interbank betaalde rente: € 9.806 (afgerond).
904,00(2 punten × tarief II)