ECLI:NL:RBAMS:2014:5001
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid tot opleggen bestuurlijke boete wegens overtreding van de Huisvestingswet
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 augustus 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Levelt, en verweerder, het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum, vertegenwoordigd door mr. M. van der Hijden. Eiser had een bestuurlijke boete van € 12.000 opgelegd gekregen wegens vermeende overtredingen van artikel 30, eerste lid, onder a, van de Huisvestingswet. Dit artikel verbiedt het onttrekken van woonruimte aan de woonruimtevoorraad zonder de benodigde vergunningen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet voldoende bewijs heeft geleverd dat eiser verantwoordelijk was voor de bouwkundige veranderingen aan het pand. Eiser betwistte dat hij de veranderingen had aangebracht en stelde dat de woning al bestond uit twee zelfstandige woonruimtes op het moment van aankoop. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast bij verweerder ligt en dat deze niet heeft aangetoond dat eiser de overtreding heeft begaan.
De rechtbank concludeerde dat artikel 30, eerste lid, onder a, van de Huisvestingswet niet inhoudt dat het niet aanvragen van vergunningen voor een onttrokken woning ook als een overtreding kan worden aangemerkt. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, herroepte het primaire besluit en verklaarde het beroep van eiser gegrond. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om voldoende bewijs te leveren bij het opleggen van bestuurlijke boetes en verduidelijkt de reikwijdte van de Huisvestingswet met betrekking tot de verantwoordelijkheden van eigenaren van onroerend goed.