In deze zaak is een oud-raadsheer van het gerechtshof Leeuwarden veroordeeld voor het schenden van het geheim van de raadkamer in 2007. De rechtbank Amsterdam heeft op 11 juli 2014 uitspraak gedaan in deze strafzaak, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk schenden van een geheim dat hij uit hoofde van zijn ambt verplicht was te bewaren. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman dat de officier van justitie in Amsterdam niet bevoegd was om tot vervolging over te gaan, omdat er eerder een sepotbeslissing was genomen door de officier van justitie in Groningen. De rechtbank oordeelde dat het raadkamergeheim niet alleen de uitlatingen van collega-rechters omvat, maar ook de eigen positie van de verdachte in de raadkamer. De verdachte had met zijn mededelingen inzicht gegeven in zijn eigen positie, wat leidde tot de conclusie dat hij zijn geheimhoudingsplicht had geschonden. Ondanks de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn voor de afhandeling van de zaak en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, besloot de rechtbank om geen straf op te leggen, maar volstond met een schuldigverklaring. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, waarbij de voorzitter, mr. P.B. Martens, en de rechters, mrs. K.D. van Ringen en C.C.M. Oude Hengel, aanwezig waren.