ECLI:NL:HR:2004:AO3669

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02468/03 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing van een andere Rechtbank voor de vervolging van een rechterlijk ambtenaar

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 februari 2004 uitspraak gedaan naar aanleiding van een verzoekschrift van de Hoofdofficier van Justitie bij de Rechtbank te Leeuwarden. Het verzoek betrof de aanwijzing van een andere Rechtbank voor de vervolging en berechting van een rechterlijk ambtenaar, hierna aangeduid als 'de betrokkene'. De aanleiding voor het verzoek was de verdenking die op 20 maart 2003 tegen de betrokkene was gerezen, waarbij hij werd verdacht van een strafbaar feit zoals omschreven in de Wegenverkeerswet 1994. Het ter zake bevoegde Arrondissementsparket had geadviseerd om de betrokkene een transactie aan te bieden ter voorkoming van strafvervolging.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de strekking van artikel 510 van het Wetboek van Strafvordering in overweging genomen. Dit artikel waarborgt dat de schijn van bevoordeling of benadeling van de rechterlijk ambtenaar die wordt vervolgd of berecht, wordt vermeden. De Hoge Raad oordeelde dat het Openbaar Ministerie verplicht is om een verzoek tot aanwijzing van een ander gerecht in te dienen indien er een redelijke verdenking van een strafbaar feit bestaat tegen een rechterlijk ambtenaar. Dit is van belang voor de verdere behandeling van de zaak.

De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens had geconcludeerd dat het verzoek tot aanwijzing van een ander gerecht moest worden afgewezen. Echter, de Hoge Raad kwam tot de conclusie dat het verzoek vatbaar was voor toewijzing. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de Rechtbank te Utrecht aangewezen als het gerecht waar de vervolging en berechting van de zaak zal plaatsvinden, indien het Openbaar Ministerie dit nodig acht. Deze beschikking is gegeven in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

17 februari 2004
Strafkamer
nr. 02468/03 B
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het verzoekschrift van de Hoofdofficier van Justitie bij de Rechtbank te Leeuwarden van 22 augustus 2003 tot aanwijzing van een ander gerecht als bedoeld in art. 510, eerste lid, Sv in de strafzaak met nummer 040145/03 tegen:
[betrokkene], geboren op [geboortedatum] 1947 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats].
1. Het verzoekschrift
De Hoofdofficier van Justitie heeft zich tot de Hoge Raad gewend met het verzoek een andere Rechtbank dan die in het ressort [...] aan te wijzen voor de vervolging en berechting van [betrokkene], hierna "de betrokkene".
2. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het verzoek tot aanwijzing van een ander gerecht zal afwijzen.
3. Beoordeling van het verzoekschrift
3.1. Uit het verzoekschrift en de daarbij overgelegde stukken blijkt het volgende:
a. Tegen de betrokkene is op 20 maart 2003 de verdenking ontstaan dat hij zich in de gemeente [...] heeft schuldig gemaakt aan het strafbaar feit als voorzien bij art. 7, eerste lid aanhef en onder a, en als misdrijf strafbaar gesteld bij art. 176, derde lid, in verbinding met art. 178, eerste lid, WVW 1994.
b. Het ter zake bevoegde Arrondissementsparket te [...] is van oordeel dat er grond is de betrokkene op de voet van de te dezen toepasselijke OM-richtlijnen een transactie als bedoeld in art. 74 Sr aan te bieden ter voorkoming van strafvervolging wegens dit misdrijf.
c. De betrokkene was op 20 maart 2003 [functie] [+] [gerecht].
3.2. De strekking van art. 510 Sv is te waarborgen dat een rechterlijk ambtenaar die wordt verdacht van een strafbaar feit, in eerste of tweede aanleg zal worden vervolgd of berecht door een zodanige instantie dat de schijn van bevoordeling of benadeling van hem wordt vermeden (vgl. HR 14 april 1998, DD 98.276). De vermijding van die schijn is ook van belang bij de beslissing van het openbaar ministerie om - in het geval dat jegens een rechterlijk ambtenaar een redelijke verdenking van een strafbaar feit is gerezen - al dan niet gebruik te maken van zijn bevoegdheid hetzij die ambtenaar (voorwaardelijk) niet te vervolgen, hetzij hem de gelegenheid te bieden strafvervolging te voorkomen door voldoening aan daartoe op de voet van art. 74 Sr gestelde voorwaarden.
Gelet daarop moet art. 510 Sv aldus worden uitgelegd dat in de in het eerste lid genoemde gevallen het openbaar ministerie dat naar de gewone regelen met de vervolging is belast, gehouden is een verzoek tot aanwijzing van een ander gerecht in te dienen in het geval dat naar zijn aanvankelijk oordeel een rechterlijk ambtenaar als verdachte van een strafbaar feit moet worden aangemerkt, opdat het openbaar ministerie bij het aan te wijzen gerecht beslist omtrent de verdere behandeling van de zaak.
3.3. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek vatbaar is voor toewijzing en dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de Rechtbank te Utrecht aan als gerecht voor hetwelk, zo het Openbaar Ministerie bij die Rechtbank zulks nodig oordeelt, de vervolging en berechting der zaak zullen plaatshebben.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, A.J.A. van Dorst, W.A.M. van Schendel en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 februari 2004.