ECLI:NL:HR:2004:AO3669
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- G.J.M. Corstens
- A.J.A. van Dorst
- W.A.M. van Schendel
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Aanwijzing van een andere Rechtbank voor de vervolging van een rechterlijk ambtenaar
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 februari 2004 uitspraak gedaan naar aanleiding van een verzoekschrift van de Hoofdofficier van Justitie bij de Rechtbank te Leeuwarden. Het verzoek betrof de aanwijzing van een andere Rechtbank voor de vervolging en berechting van een rechterlijk ambtenaar, hierna aangeduid als 'de betrokkene'. De aanleiding voor het verzoek was de verdenking die op 20 maart 2003 tegen de betrokkene was gerezen, waarbij hij werd verdacht van een strafbaar feit zoals omschreven in de Wegenverkeerswet 1994. Het ter zake bevoegde Arrondissementsparket had geadviseerd om de betrokkene een transactie aan te bieden ter voorkoming van strafvervolging.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de strekking van artikel 510 van het Wetboek van Strafvordering in overweging genomen. Dit artikel waarborgt dat de schijn van bevoordeling of benadeling van de rechterlijk ambtenaar die wordt vervolgd of berecht, wordt vermeden. De Hoge Raad oordeelde dat het Openbaar Ministerie verplicht is om een verzoek tot aanwijzing van een ander gerecht in te dienen indien er een redelijke verdenking van een strafbaar feit bestaat tegen een rechterlijk ambtenaar. Dit is van belang voor de verdere behandeling van de zaak.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens had geconcludeerd dat het verzoek tot aanwijzing van een ander gerecht moest worden afgewezen. Echter, de Hoge Raad kwam tot de conclusie dat het verzoek vatbaar was voor toewijzing. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de Rechtbank te Utrecht aangewezen als het gerecht waar de vervolging en berechting van de zaak zal plaatsvinden, indien het Openbaar Ministerie dit nodig acht. Deze beschikking is gegeven in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting.