ECLI:NL:RBAMS:2014:366

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2014
Publicatiedatum
3 februari 2014
Zaaknummer
13-708004-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake mensenhandel en witwassen

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 31 januari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel en witwassen. De verdachte, geboren in Hongarije en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het medeplegen van mensenhandel door het uitbuiten van ten minste vier slachtoffers in de periode van 1 januari 2008 tot en met 5 augustus 2011. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen deze vrouwen heeft gedwongen tot prostitutie en dat hij financieel heeft geprofiteerd van hun werkzaamheden. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waarbij getuigenverklaringen van slachtoffers en andere betrokkenen zijn meegenomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte dwangmiddelen heeft gebruikt en dat hij verantwoordelijk is voor de uitbuiting van de slachtoffers. De rechtbank heeft de dagvaarding gedeeltelijk nietig verklaard, maar de verdachte werd schuldig bevonden aan mensenhandel en het medeplegen van witwassen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, met aftrek van voorarrest, en heeft schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en dat de straf moet bijdragen aan de bescherming van kwetsbare vrouwen tegen uitbuiting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/708004-12 (Promis)
Datum uitspraak: 31 januari 2014
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [1961],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 14, 15 en 17 januari 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.F. de Boer en van wat de gemachtigde raadsvrouw van verdachte, mr. K.K. Hansen Löve naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 14 januari 2014 – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. Medeplegen van mensenhandel, de uitbuiting van tenminste vier slachtoffers in de periode van 1 januari 2008 tot en met 5 augustus 2011.
2. Medeplegen van witwassen van de opbrengsten van genoemde uitbuiting.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die als bijlage 1 aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1.
De geldigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 1.
De enkele vermelding dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel van “een of meer andere vrouwen”, zonder opgave op welke specifieke vrouwen de tenlastelegging doelt en zonder een nadere omschrijving van de feitelijke handelingen die verdachte met betrekking tot die vrouwen zou hebben verricht, voldoet niet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Vanwege het groot aantal handelingen, gedragingen en vrouwen die voorkomen in het dossier heeft de rechtbank de inhoud van de tenlastelegging op dit onderdeel niet kunnen vaststellen. De rechtbank is dan ook met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de dagvaarding op dit punt nietig dient te worden verklaard.
Op grond hiervan verklaart de rechtbank de dagvaarding partieel nietig, namelijk telkens voor zover deze ziet op de onder 1 opgenomen zinsneden ‘een of meer andere vrouwen’.
3.2.
Overige voorvragen.
De dagvaarding is voor het overige geldig. De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en dat de officier van justitie ontvankelijk is. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feiten en omstandigheden.
Verdachte had in de periode van 1 januari 2008 tot en met 5 augustus 2011 contact met meerdere vrouwen, die in de prostitutie werkzaam waren. Hij reisde meermalen alleen of met anderen tussen Hongarije en Nederland heen en weer. Hij verbleef op verschillende adressen in Nederland met anderen waaronder met vrouwen, die werkzaam waren in de prostitutie.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte samen met een ander of anderen in deze periode de prostitutiewerkzaamheden van deze vrouwen heeft gefaciliteerd, of hij dwang heeft uitgeoefend op deze vrouwen om die werkzaamheden te verrichten en of hij al dan niet onder uitoefening van dwang financieel daarvan heeft geprofiteerd. Daarnaast moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verdachte de opbrengsten uit die prostitutiewerkzaamheden heeft witgewassen.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
De officier van justitie concludeert onder verwijzing naar een aan haar requisitoir gehecht bewijsmiddelenoverzicht dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.3.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw is de mening toegedaan dat het ten laste gelegde deels bewezen kan worden verklaard, waarbij zij refereert aan de bekennende verklaring van verdachte. Zij plaatst kanttekeningen bij het ten laste gelegde betreffende aangeefster [slachtoffer/getuige 1], waarvoor naar haar mening vrijspraak moet volgen, omdat [slachtoffer/getuige 1] voor zichzelf heeft gewerkt en niet voor verdachte. Subsidiair voert de raadsvrouw aan dat de periode waarin het één en ander heeft plaatsgevonden in het geval van [slachtoffer/getuige 1] in ieder geval een stuk korter is geweest dan de tenlastegelegde periode.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank.
4.4.1.
Algemene overweging.
De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid zorgvuldig moet worden omgegaan met verklaringen van getuigen in strafzaken. Met name in mensenhandelzaken is behoedzaamheid op zijn plaats. De betrouwbaarheid van belastende verklaringen van vermeende slachtoffers in mensenhandelzaken kan onder druk staan vanwege wraakgevoelens, het belang dat het slachtoffer heeft bij het verkrijgen van een vergunning in het kader van de verblijfsregeling Mensenhandel (hoofdstuk B8, paragraaf 3 van de Vreemdelingencirculaire) of het vooruitzicht op andere voorzieningen als onderdak en hulp bij de opvang van eventuele kinderen. Ook de betrouwbaarheid van
ontlastende verklaringen van vermeende slachtoffers kan negatief beïnvloed worden door gevoelens van angst of loyaliteit of vanwege het hanteren van andere normen en waarden dan die welke ten grondslag liggen aan de strafwetgeving over mensenhandel.
4.4.2.
De uitoefening van dwang.
Verdachte wordt verweten dwang te hebben uitgeoefend. De tenlastelegging omschrijft waaruit die dwang heeft bestaan door het per slachtoffer opsommen van een groot aantal feitelijke gedragingen zoals het opdragen van dubbele diensten, het verbieden van contact met anderen en het slaan van het slachtoffer.
De rechtbank merkt over het bewijzen van deze feitelijke gedragingen het volgende op. Het bewijsminimum zoals neergelegd in artikel 342, tweede lid, Sv geldt voor de gehele tenlastelegging, niet voor elk onderdeel ervan. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval (zie onder meer ECLI:NL:HR:2012:BQ6144). De rechtbank acht in sommige gevallen op grond van de verklaring van één getuige bewezen dat verdachte een in de tenlastelegging genoemde feitelijke gedraging heeft verricht, indien die verklaring niet op zichzelf staat. Zo verklaart de rechtbank op basis van alleen de verklaring van het slachtoffer bewezen dat verdachte het slachtoffer heeft geslagen indien er voldoende bewijs is voor het uitoefenen van geweld op andere slachtoffers of als er sprake is van een andersoortige inbedding van het uitgeoefende geweld dan in de uitoefening van geweld op andere slachtoffers.
De rechtbank merkt in dit verband ook op dat bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een dwangmiddel als bedoeld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) gekeken moet worden naar de bewezenverklaarde feitelijke gedragingen in onderlinge samenhang. Dat sprake is van een dwangmiddel is dus niet enkel rechtstreeks af te leiden uit individuele in de tenlastelegging genoemde feitelijke gedragingen.
4.4.3.
Het medeplegen van de uitoefening van dwang.
Aan beide verdachten is ten laste gelegd het tezamen en in vereniging met anderen plegen van mensenhandel door middel van onder meer het dwangmiddel geweld en/of bedreiging met geweld.
Medeplegen vereist een bewuste en nauwe samenwerking, hetgeen opzet impliceert. Voor bewezenverklaring van opzet op een bepaald delict hoeft niet steeds vast te staan dat de verdachte weet heeft van de precieze gedragingen van zijn medeplegers. Medeplegers kunnen echter alleen worden gestraft voor elkaars gedragingen voor zover deze binnen hun gezamenlijk (voorwaardelijk) opzet kunnen worden gebracht. Dat geldt ook voor de uitoefening van en bedreiging met geweld.
De rechtbank overweegt in dit kader nog het volgende.
Beide verdachten en de meeste vrouwen zijn afkomstig uit het plaatsje [plaats 1] in Hongarije waar, zo verklaren [slachtoffer/getuige 2] en [verdachte], veel arme mensen wonen en waar geen werk of geld is. In deze stad wonen verdachten met hun gezin. [medeverdachte] heeft of had een relatie met de dochter van [verdachte], [dochter van verdachte], uit welke relatie een kind
is geboren.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat de familie van [medeverdachte] en [verdachte] op diverse manieren betrokken zijn (geweest) bij het aanwerven van vrouwen voor werkzaamheden (al dan niet) in de prostitutie.
[slachtoffer/getuige 2] verklaart dat [dochter van verdachte] aanwezig was toen zij met [medeverdachte] besprak dat ze voor hem zou kunnen werken. [slachtoffer/getuige 3] verklaart dat zij door vier personen, waaronder [medeverdachte] en [dochter van verdachte], naar Hongarije is gebracht om daar als schoonmaakster in de Inter Spar te werken. [dochter van verdachte] heeft die baan geregeld en de inkomsten van [slachtoffer/getuige 3] geïnd. Als ze niet werkte, werd [slachtoffer/getuige 3] opgesloten in het huis van [medeverdachte] en [dochter van verdachte]. Vervolgens is [slachtoffer/getuige 3] door [medeverdachte] en [dochter van verdachte] met het vliegtuig naar Nederland gebracht om in de prostitutie te werken. [dochter van verdachte] bracht haar naar haar werkplek en [medeverdachte] sloeg haar als [slachtoffer/getuige 3] te weinig verdiende.
[slachtoffer/getuige 4] verklaart over het gezin van [verdachte]. Zij werkte in eerste instantie in [plaats 1] in Hongarije in de prostitutie voor de zoon van [verdachte], [zoon van verdachte]. [verdachte] bevestigt dat [slachtoffer/getuige 4] met zijn zoon [persoon 1] bij hem heeft gewoond en dat zij in Hongarije in de prostitutie heeft gewerkt. De vrouw van [verdachte], [vrouw van verdachte], vond het zielig dat [zoon van verdachte] [slachtoffer/getuige 4] sloeg, daarom heeft [slachtoffer/getuige 4] vervolgens een periode voor [vrouw van verdachte] gewerkt. [slachtoffer/getuige 4] is daarna met [verdachte] naar Nederland vertrokken om daar in de prostitutie te werken. In het begin werkte [slachtoffer/getuige 4] voor [vrouw van verdachte] in Nederland. [vrouw van verdachte] controleerde haar en schreeuwde tegen haar, maar [slachtoffer/getuige 4] gaf haar geld aan [verdachte] en [verdachte] controleerde haar ook.
Verder blijkt uit het dossier dat van de inkomsten van de vrouwen door [medeverdachte] en [verdachte] huizen zijn gebouwd of verbouwd voor de gezinnen van [medeverdachte] en [verdachte].
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat [medeverdachte] en [dochter van verdachte] [verdachte] nauw en bewust samenwerkten en dat [verdachte] nauw en bewust samenwerkte met zijn vrouw [vrouw van verdachte] en zijn zoon [zoon van verdachte]
Uit het dossier blijkt ook dat [medeverdachte] en [verdachte] nauwe betrekkingen hadden.
Niet alleen had [medeverdachte] een relatie en kind met de dochter van [verdachte], maar uit het dossier blijkt ook dat zij ‘professioneel’ samenwerkten.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat toen [medeverdachte] gedetineerd raakte, [verdachte] zijn werkzaamheden heeft overgenomen. [slachtoffer/getuige 1] verklaart dat [medeverdachte] vlak voor zijn aanhouding zei dat ze [verdachte] moest bellen, als er iets gebeurde. Toen [medeverdachte] werd aangehouden, heeft ze [verdachte] gebeld en is met twee andere vrouwen die voor [medeverdachte] werkten naar het huis van [verdachte] in Hongarije gegaan. [verdachte], twee andere vrouwen en [slachtoffer/getuige 1] zijn na enige tijd teruggegaan naar Nederland. Zij moesten niet alleen geld verdienen voor de borgsom van [dochter van verdachte], maar ook voor [medeverdachte], die in de gevangenis zat, en voor [verdachte]. [slachtoffer/getuige 1] verklaart dat [verdachte] haar in de gaten moest houden zolang [medeverdachte] vastzat. [verdachte] kreeg daarvoor geld van [medeverdachte]. [verdachte] bevestigt dat [slachtoffer/getuige 1] bij hem heeft gewoond toen [medeverdachte] vastzat.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat [medeverdachte] en [verdachte] hun samenwerking nadat [medeverdachte] vrij kwam, hebben voortgezet.
Zoals [slachtoffer/getuige 4] verklaart, heeft zij toen [medeverdachte] vrijkwam, met hem gesproken in het huis van [verdachte] in Hongarije. Vervolgens is zij met [medeverdachte], [verdachte] en [slachtoffer/getuige 1] met de auto, met een tussenstop in België, naar Nederland gekomen om te werken. [slachtoffer/getuige 1] bevestigt dat.
[slachtoffer/getuige 1] en [slachtoffer/getuige 4] verklaren dat zij, eenmaal in Nederland, met, onder meer, [medeverdachte] en [verdachte] in één huis woonden in de [adres 1]. Een paar maanden later zijn ze allemaal naar [plaats 2] verhuisd.
[slachtoffer/getuige 4] dacht dat zij in Nederland voor [vrouw van verdachte] werkte, maar gaandeweg kwam zij erachter dat zij voor [medeverdachte] werkte. Ze gaf in het begin haar geld aan [verdachte], maar later gaf ze het aan [medeverdachte]. Wat daarvan ook zij, [slachtoffer/getuige 1] en [slachtoffer/getuige 4] verklaren dat als [medeverdachte] er niet was de vrouwen het geld aan [verdachte] gaven en als [verdachte] er niet was ze het geld aan [medeverdachte] gaven. [verdachte] of [medeverdachte] telde dan het geld en borg het op.
[slachtoffer/getuige 2] en [slachtoffer/getuige 4] verklaren dat zij, terwijl zij voor [verdachte] werkten, door [slachtoffer/getuige 1] wegwijs werden gemaakt op de Wallen. [slachtoffer/getuige 1] bevestigt dat. [slachtoffer/getuige 1] werkte voor [medeverdachte].
[slachtoffer/getuige 4] verklaart dat ze in de periode dat ze voor [medeverdachte] werkte ook in Utrecht heeft gewerkt. [slachtoffer/getuige 4] denkt, omdat [vrouw van verdachte] wilde dat ze het daar ook probeerde. Het is één grote familie, verklaart [slachtoffer/getuige 4]. [slachtoffer/getuige 1] spreekt over ‘de groep’. De groep van [verdachte], [medeverdachte] en de meiden.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat ook een andere inwoner van [plaats 1], te weten [persoon 2] tot deze ‘familie’ of ‘groep’ behoorde.
Ten eerste bestond er naar het oordeel van de rechtbank een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [persoon 2].
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [persoon 2] een schoolvriendin van zijn dochter, [slachtoffer/getuige 2], heeft aangeboden om, kort gezegd, voor hem (in de prostitutie) te gaan werken. Na enige tijd heeft [persoon 2] [slachtoffer/getuige 2] meegenomen naar [verdachte]. Gedrieën zijn zij naar Amsterdam afgereisd om (meer) geld in de prostitutie te gaan verdienen. De reisgegevens bevestigen dat. [verdachte] zou [persoon 2] en [slachtoffer/getuige 2] wegwijs maken in Amsterdam. [persoon 2] en [verdachte] hebben daarbij afgesproken dat zij ieder de helft van de verdiensten van [slachtoffer/getuige 2] zouden krijgen. [persoon 2] heeft vervolgens de reis geregeld en [verdachte] de huisvesting in [plaats 3]. Ze woonden met zijn drieën in die woning. Later verhuisden ze naar een woning in [plaats 2]. [slachtoffer/getuige 2] betaalde de huur van die woningen. [persoon 2] en [verdachte] werkten niet.
In het begin brachten [persoon 2] en [verdachte] [slachtoffer/getuige 2] gezamenlijk naar het Centraal Station en haalden haar daar weer op. [persoon 2] en [verdachte] bepaalden dat [slachtoffer/getuige 2] bij de kamerverhuurder een willekeurig adres moest opgeven, dat zij hen moest bellen na iedere klant om te vertellen hoeveel ze had verdiend, de werktijden van [slachtoffer/getuige 2] bepaalden, dat [slachtoffer/getuige 2] een bepaald bedrag per dag moest verdienen en dat zij anale seks moest hebben met klanten of zonder condoom. Verder bepaalden zij dat [slachtoffer/getuige 2], als zij het bedrag dat zij dagelijks moest verdienen niet had gehaald, dat de volgende dag moest inhalen.
[slachtoffer/getuige 2] beschrijft dat [persoon 2] en [verdachte] haar ieder afzonderlijk hebben bedreigd, maar dat [verdachte] in haar bijzijn ook een keer tegen [persoon 2] heeft gezegd dat het tijd was dat [slachtoffer/getuige 2] een goed pak slaag zou krijgen, zodat ze beter zou gaan werken. [slachtoffer/getuige 2] beschrijft dat [persoon 2] haar sloeg in de keuken, dat [persoon 2] voordat hij dat deed [verdachte] de keuken uitstuurde en dat [verdachte] wel gehoord heeft dat [persoon 2] haar sloeg, maar niet ingreep. Verder bepaalde [persoon 2] dat [slachtoffer/getuige 2] moest doorwerken toen zij een vaginale infectie had en [verdachte] gewoon haar geld afpakte.
[slachtoffer/getuige 2] gaf haar geld aan [persoon 2], maar ook wel aan [verdachte]. Het maakte niet uit aan wie ze het geld gaf.
[verdachte] bevestigt de verklaring van [slachtoffer/getuige 2], onder meer, in die zin dat hij met [slachtoffer/getuige 2] en [persoon 2] naar Nederland is gegaan, zodat [slachtoffer/getuige 2] geld kon verdienen door achter het raam te werken, dat zij in dezelfde woning woonden en dat hij haar inkomsten deelde met [persoon 2].
De rechtbank is verder van oordeel dat ook [medeverdachte] betrokken was bij de samenwerking tussen [verdachte] en [persoon 2].
[slachtoffer/getuige 2] beschrijft dat toen zij voor [verdachte] en [persoon 2] werkte een loopjongen van [medeverdachte] het geld bij haar kwam ophalen. Verder heeft [persoon 3], die voor [medeverdachte] werkte, haar toen een keer gecontroleerd, omdat [slachtoffer/getuige 2] de telefoon niet opnam.
[slachtoffer/getuige 2] verklaart dat zodra zij bij [verdachte] en [persoon 2] was weggelopen [medeverdachte] via [persoon 3] contact met haar opnam en haar uitnodigde voor hem te komen werken en bij hem te komen wonen.
Dat [slachtoffer/getuige 2] verklaart hoe [medeverdachte] haar toen vertelde dat [verdachte] en [persoon 2] haar bedreigden omdat ze was weggelopen en dat zij eerst voor [verdachte] en [persoon 2] en vervolgens voor [medeverdachte] werkte, spreekt de samenwerking tussen hen niet perse tegen, maar kan daarin ook passen.
[medeverdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij [persoon 2] kende en dat hij wist dat hij de pooier van [slachtoffer/getuige 2] was.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking bij de uitbuiting van de vrouwen, niet alleen tussen [medeverdachte] en [verdachte], maar ook met [persoon 2] en met (sommige van) de gezinsleden van [medeverdachte] en [verdachte], zodat ook zij verantwoordelijk zijn voor de dwang die ze niet zelf hebben uitgeoefend.
De rechtbank overweegt over het medeplegen van (bedreiging met) geweld nog het volgende. De rechtbank acht bewezen, zoals uit de waardering van het bewijs en de bewezenverklaring zal blijken, dat [medeverdachte] en [verdachte] maar ook andere mededaders geweld tegen de slachtoffers hebben uitgeoefend dan wel hen hebben bedreigd. Het geweld bestond (onder meer) uit het (incidenteel dan wel veelvuldig) slaan van voornoemde slachtoffers.
De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte] en [verdachte] voor elkaars (bedreiging met) geweld en dat van anderen verantwoordelijk kunnen worden gehouden. Voor zover zij het (bedreigen met) geweld niet zelf hebben uitgeoefend kan dit namelijk wel binnen hun gezamenlijk (voorwaardelijk) opzet worden gebracht. Daarbij is van belang dat in zijn algemeenheid geldt dat inherent aan het delict mensenhandel is de (opzettelijke) schending van de lichamelijke en/of geestelijke integriteit van een ander. Ook de uitoefening van geweld en de bedreiging met geweld is een schending van de lichamelijke en/of geestelijke integriteit van een ander.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de aan dit vonnis als bijlage 2 gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
in de periode van 1 januari 2008 tot en met 5 augustus 2011 te Amsterdam en in België en in Hongarije, tezamen en in vereniging met anderen,
anderen, te weten [slachtoffer/getuige 2] en [slachtoffer/getuige 1] en [vermeend slachtoffer 1] en [vermeend slachtoffer 2],
door dwang en geweld en één of meer andere feitelijkheden en door dreiging met geweld en door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie,
heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer/getuige 2] en [slachtoffer/getuige 1] en [vermeend slachtoffer 1] en [vermeend slachtoffer 2]
en
voornoemde [slachtoffer/getuige 2] en [slachtoffer/getuige 1] en [vermeend slachtoffer 1] en [vermeend slachtoffer 2] heeft aangeworven en/of medegenomen met het oogmerk die [slachtoffer/getuige 2] en [slachtoffer/getuige 1] en [vermeend slachtoffer 1] en [vermeend slachtoffer 2] in een ander land, te weten Nederland, ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling
en
die [slachtoffer/getuige 2] en [slachtoffer/getuige 1] en [vermeend slachtoffer 1] en [vermeend slachtoffer 2] met één van de voornoemde middelen heeft gedwongen en bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, te weten prostitutiewerkzaamheden
en
met één of meer van de voornoemde middelen en onder één of meer voornoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte en zijn mededaders wisten dat die [slachtoffer/getuige 2] en [slachtoffer/getuige 1] en [vermeend slachtoffer 1] en [vermeend slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar stelden tot het verrichten van arbeid of diensten, te weten: prostitutiewerkzaamheden
en
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer/getuige 2] en [slachtoffer/getuige 1] en [vermeend slachtoffer 1] en [vermeend slachtoffer 2]
en
die [slachtoffer/getuige 2] en [slachtoffer/getuige 1] en [vermeend slachtoffer 1] en [vermeend slachtoffer 2] met één of meer van de voornoemde middelen en onder één of meer voornoemde omstandigheden heeft bewogen hem, verdachte en zijn mededaders te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [slachtoffer/getuige 2] en [slachtoffer/getuige 1] en [vermeend slachtoffer 1] en [vermeend slachtoffer 2] met of voor een derde,
immers heeft verdachte, tezamen en in vereniging met anderen,
ten aanzien van die [slachtoffer/getuige 2], terwijl hij wist dat die [slachtoffer/getuige 2] nergens heen kon, omdat zij geen contact meer had met haar familie en die [slachtoffer/getuige 2] afhankelijk was van de familie van zijn mededaders en die [slachtoffer/getuige 2] geen zelfstandig inkomen en geen opleiding had en die [slachtoffer/getuige 2] de Nederlandse en/of de Engelse taal niet machtig was,
  • die [slachtoffer/getuige 2] in Hongarije benaderd en die [slachtoffer/getuige 2] gevraagd of zij meer wilde verdienen en gevraagd om in Nederland voor hem, verdachte en zijn mededaders in de prostitutie te komen werken en
  • de reis van Hongarije naar Nederland voor die [slachtoffer/getuige 2] geregeld en betaald en met die [slachtoffer/getuige 2] en zijn mededaders met de bus naar Nederland gereisd en
  • die [slachtoffer/getuige 2] gehuisvest in [plaats 3] en
  • die [slachtoffer/getuige 2] instructies gegeven voor het huren van een werkkamer en een werkkamer voor die [slachtoffer/getuige 2] betaald en
  • voor die [slachtoffer/getuige 2] Engelse woorden (betrekking hebbend op de prostitutie) op een papiertje geschreven die zij uit haar hoofd moest leren en
  • met die [slachtoffer/getuige 2] afgesproken dat zij 50% van haar verdiensten aan hem, verdachte, af moest staan en 50% van haar verdiensten aan zijn mededader en
  • die [slachtoffer/getuige 2] geld gegeven voor het kopen van condooms en tissues en glijmiddel en
  • die [slachtoffer/getuige 2] met zijn mededader naar het CS in Amsterdam, nabij haar werkplek, gebracht en
  • die [slachtoffer/getuige 2] een werktelefoon en een simkaart gegeven en
  • terwijl die [slachtoffer/getuige 2] prostitutiewerkzaamheden verrichtte telefonisch en in persoon die [slachtoffer/getuige 2] gecontroleerd en laten controleren en die [slachtoffer/getuige 2] voor en na het hebben van een klant naar hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) laten bellen (om te zeggen hoeveel ze had verdiend) en
  • die [slachtoffer/getuige 2] regels opgelegd en gezegd dat zij niet met anderen mocht praten en
  • die [slachtoffer/getuige 2] zeven dagen per week laten werken en
  • die [slachtoffer/getuige 2] dubbele diensten laten werken en
  • die [slachtoffer/getuige 2] mishandeld en
  • die [slachtoffer/getuige 2] opgedragen zonder condoom te werken en anale seks met klanten te hebben (omdat zij hier meer geld voor kon vragen) en
  • die [slachtoffer/getuige 2] door laten werken terwijl zij ziek was en/of pijn en/of een vaginale infectie had en
  • die [slachtoffer/getuige 2] opgelegd dat zij een minimum bedrag per dag moest verdienen en indien zij minder had verdiend zij dit de volgende dag moest inhalen en
  • dagelijks alle dan wel een groot deel van de verdiensten uit de verrichte prostitutiewerkzaamheden door die [slachtoffer/getuige 2] laten afstaan en
  • de aanbouw van een huis voor hem, verdachte, en zijn mededaders gefinancierd met de verdiensten uit de verrichte prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer/getuige 2];
en
ten aanzien van die [slachtoffer/getuige 1], terwijl hij wist dat die [slachtoffer/getuige 1] in Hongarije in een kindertehuis was opgegroeid en in Nederland en in Hongarije geen sociaal netwerk en familie had om op terug te vallen en de Nederlandse en Engelse taal niet machtig was,
  • die [slachtoffer/getuige 1] in Hongarije benaderd om in Nederland voor hem, verdachte, en zijn mededaders in de prostitutie te komen werken en die [slachtoffer/getuige 1] gezegd dat zij geld moest verdienen voor hem, verdachte en zijn mededaders en voor de borgsom van € 10.000,- van zijn, verdachtes, dochter en
  • meermalen met die [slachtoffer/getuige 1] van Hongarije naar Nederland en België is gereisd en
  • die [slachtoffer/getuige 1] meermalen gehuisvest in [plaats 3] en Hongarije en
  • die [slachtoffer/getuige 1] instructies gegeven voor het huren van een werkkamer en meermalen een werkkamer voor die [slachtoffer/getuige 1] betaald en
  • terwijl die [slachtoffer/getuige 1] prostitutiewerkzaamheden verrichtte telefonisch en in persoon die [slachtoffer/getuige 1] gecontroleerd en laten controleren en die [slachtoffer/getuige 1] voor en na het hebben van een klant naar hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) laten bellen en
  • die [slachtoffer/getuige 1] dubbele diensten laten werken en
  • die [slachtoffer/getuige 1] opgedragen zonder condoom te werken en anale seks met klanten te hebben (omdat zij hier meer geld voor kon vragen) en
  • die [slachtoffer/getuige 1] door laten werken terwijl zij ziek was en/of pijn had en
  • die [slachtoffer/getuige 1] mishandeld en bedreigd en
  • die [slachtoffer/getuige 1] regels opgelegd en gezegd dat zij niet met anderen mocht praten en
  • die [slachtoffer/getuige 1] opgelegd dat zij een minimum bedrag per dag moest verdienen en
  • dagelijks alle dan wel een groot deel van de verdiensten uit de verrichte prostitutiewerkzaamheden door die [slachtoffer/getuige 1] laten afstaan en
  • de aanbouw van een huis voor hem, verdachte, en zijn mededaders gefinancierd met de verdiensten uit de verrichte prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer/getuige 1];
en
ten aanzien van die [vermeend slachtoffer 1], terwijl hij wist dat die [vermeend slachtoffer 1] in Hongarije geen werk had en in Hongarije geen sociaal netwerk en familie had om op terug te vallen en de Nederlandse en Engelse taal niet machtig was,
  • die [vermeend slachtoffer 1] in Hongarije benaderd om in Nederland voor hem, verdachte, in de prostitutie te komen werken en
  • meermalen de reis van Hongarije naar Nederland voor die [vermeend slachtoffer 1] geregeld en betaald en
  • die [vermeend slachtoffer 1] gehuisvest in [plaats 3] en
  • terwijl die [vermeend slachtoffer 1] prostitutiewerkzaamheden verrichtte telefonisch en in persoon die [vermeend slachtoffer 1] gecontroleerd en laten controleren en die [vermeend slachtoffer 1] voor en na het hebben van een klant naar hem, verdachte, laten bellen en
  • die [vermeend slachtoffer 1] zeven dagen per week laten werken en
  • die [vermeend slachtoffer 1] dubbele diensten laten werken en
  • die [vermeend slachtoffer 1] opgedragen zonder condoom te werken en
  • die [vermeend slachtoffer 1] regels opgelegd en gezegd dat zij niet met anderen mocht praten en
  • die [vermeend slachtoffer 1] opgelegd dat zij een minimum bedrag per dag moest verdienen en
  • dagelijks alle dan wel een groot deel van de verdiensten uit de verrichte prostitutiewerkzaamheden door die [vermeend slachtoffer 1] laten afstaan;
en
ten aanzien van die [vermeend slachtoffer 2], terwijl hij wist dat die [vermeend slachtoffer 2] geen werk en inkomsten had en de Nederlandse en Engelse taal niet machtig was,
  • die [vermeend slachtoffer 2] in Hongarije benaderd om in Nederland voor hem, verdachte, in de prostitutie te komen werken en
  • die [vermeend slachtoffer 2] naar Nederland vervoerd en de reis van Hongarije naar Nederland voor die [vermeend slachtoffer 2] geregeld en
  • die [vermeend slachtoffer 2] gehuisvest en
  • die [vermeend slachtoffer 2] wegwijs laten maken op de wallen en die [vermeend slachtoffer 2] naar een kamerverhuurder heeft laten brengen en
  • die [vermeend slachtoffer 2] gezegd dat zij de helft van haar verdiensten aan hem, verdachte, af moest staan en
  • terwijl die [vermeend slachtoffer 2] prostitutiewerkzaamheden verrichtte telefonisch en in persoon die [vermeend slachtoffer 2] gecontroleerd en laten controleren en
  • de werktijden van die [vermeend slachtoffer 2] bepaald en
  • die [vermeend slachtoffer 2] dubbele diensten laten werken en
  • dagelijks alle dan wel een groot deel van de verdiensten uit de verrichte prostitutiewerkzaamheden door die [vermeend slachtoffer 2] laten afstaan;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
in de periode van 1 januari 2008 tot en met 5 augustus 2011, te Amsterdam, in elk geval in Nederland en te Hongarije, tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, in genoemde periode bij wijze van gewoonte contante geldbedragen, te weten:
- een groot deel van de verdiensten uit de door [slachtoffer/getuige 2] en [slachtoffer/getuige 1] en [vermeend slachtoffer 1] en [vermeend slachtoffer 2] verrichte prostitutiewerkzaamheden,
verworven en voorhanden gehad en overgedragen en omgezet, terwijl hij wist dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit misdrijven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht hetgeen meer of anders is tenlastegelegd niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. De rechtbank merkt daarbij in het bijzonder op dat de gedachtestreepjes in de tenlastelegging waarin het openbaar ministerie heeft opgenomen dat het betreffende slachtoffer door verdachte, kort gezegd, ‘onder druk is gezet en er zodoende toe is aangezet om in de prostitutie te werken’ door de rechtbank als feitelijkheid niet bewezen worden geacht. De rechtbank overweegt hiertoe dat dit geen feitelijkheid betreft, maar een korte samenvatting van dwang, die door die feitelijkheden bewezen moet worden.

6.De strafbaarheid van de feiten

6.1.
De bewezen geachte feiten onder 1, met uitzondering van het met betrekking tot het tweede gedeelte van sub 4 (ten laste gelegd onder 1 ten vierde cumulatief/alternatief), en 2 zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6.2.
Artikel 273f, eerste lid Sr bepaalt onder sub 4 dat strafbaar is hij die een ander met een dwangmiddel dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel onder de onder sub 1 genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten.
De rechtbank overweegt dat sub 4 van dit artikel in twee delen uiteen valt. Het eerste gedeelte ziet op de dader die met dwangmiddelen het slachtoffer brengt tot het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van arbeid of diensten.
Het tweede gedeelte van sub 4 ziet, zo legt de rechtbank deze bepaling uit, op degene die in een door een ander gecreëerde uitbuitingssituatie enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten. [1]
Ten aanzien van het tweede gedeelte van sub 4 (ten laste gelegd onder 1 ten vierde cumulatief/alternatief) is de rechtbank van oordeel dat de tenlastelegging op dit punt niet uitgaat van de bestanddelen van de bepaling van sub 4 tweede gedeelte. In de tenlastelegging wordt immers van ‘middelen en/of omstandigheden’ gesproken, terwijl het bestanddeel ‘middelen’ niet uit de wetstekst volgt.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte dwangmiddelen heeft gebruikt en ook dat hij onder de omstandigheden als bedoeld onder sub 1 enige handeling heeft verricht. Nu niet is gebleken dat de uitbuitingssituatie waarin de slachtoffers verkeerden door een ander is gecreëerd dan door verdachte en zijn mededaders, valt wat verdachte wordt verweten niet onder de reikwijdte van het tweede gedeelte van sub 4 van artikel 273f, eerste lid Sr.
Verdachte zal dan ook op dit punt worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren, met aftrek van voorarrest en dat de vorderingen van de benadeelde partijen in hun geheel zullen worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting verzocht de op te leggen straf fors lager te laten zijn, zodanig dat ruimte is om een deel voorwaardelijk op te leggen. Zij heeft daarbij gewezen op de gezondheid van verdachte, zijn proceshouding – verdachte heeft een deels bekennende verklaring afgelegd – en de omstandigheid dat hij in Nederland niet eerder is veroordeeld.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de zwaarte van de straf, dat wil zeggen in het geval van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de duur daarvan, moet de rechtbank letten op de ernst van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder die zijn gepleegd en de persoon van de dader. Zo schrijft de wetgever dat voor.
Op grond van dit algemene uitgangspunt komt de rechtbank in de zaak van verdachte tot het volgende oordeel.
De ernst van de strafbare feiten
Gedurende een periode van drie en een half jaar heeft verdachte samen met anderen jonge en kwetsbare vrouwen op grove wijze uitgebuit. Hij heeft deze vrouwen gedwongen tegen betaling seksuele diensten te verrichten en heeft daarvan financieel geprofiteerd. De vrouwen moesten vaak dubbele diensten draaien (van 10.00 uur ’s ochtend tot diep in de nacht) en al hun verdiensten (soms 1.000 euro of meer per dag) aan hem afstaan. Verdachte heeft de vrouwen door onder meer geweld en de dreiging daarmee, daartoe gedwongen. Door zo te handelen heeft verdachte de persoonlijke vrijheid van deze vrouwen geschonden en heeft hij een inbreuk gemaakt op hun lichamelijke en geestelijke integriteit. Het gaat hier om naar hun aard ernstige feiten. De uitbuiting heeft voor de vrouwen grote psychische en financiële gevolgen gehad. Hoe ernstig het persoonlijk leed is dat hierdoor is veroorzaakt, blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer/getuige 2]. [slachtoffer/getuige 2] beschrijft daarin haar angst voor verdachte. Zij kan zelf nauwelijks geloven wat zij heeft gedaan. Gevoelens, emoties en grenzen heeft zij moeten uitschakelen. Zij is bang dat haar pijn nooit meer weggaat. Zij schaamt zich voor haar verleden, heeft geen zelfvertrouwen en voelt zich niet fijn in haar eigen lichaam. Zij vertrouwt mensen niet meer en kan niet meer van seks genieten omdat zij dat nog steeds als werk ziet. Van binnen is zij leeg en verdrietig. Zij heeft psychische hulp nodig aangezien zij er alleen niet uitkomt.
Verdachte heeft zich naast mensenhandel ook schuldig gemaakt aan witwassen. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de integriteit van het financiële en economische verkeer.
Zoals uit dit vonnis blijkt, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van medeplegen. De maximumstraf voor mensenhandel in vereniging is sinds 1 juli 2009 12 jaar. Aldus geldt voor een groot deel van de bewezen verklaarde periode (1 januari 2009 tot en met 5 augustus 2011) een strafmaximum van 12 jaar en voor de periode 1 januari 2008 tot en met 1 januari 2009 een strafmaximum van 8 jaar.
De rechtbank zal de ernst van de feiten en de ontwikkeling in het maatschappelijk denken daarover meewegen bij het bepalen van de straf. In dat licht bezien zijn de feiten te ernstig om af te doen met een gevangenisstraf van zodanige duur dat deze ruimte biedt voor een voorwaardelijk deel, zoals door de raadsvrouw van verdachte voorgesteld.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 december 2013 betreffende verdachte, blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld.
Het bovenstaande overziend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur als door de officier van justitie geëist passend en geboden.
Deze langdurige gevangenisstraf dient er toe te leiden dat verdachte voorlopig geen vrouwen meer kan uitbuiten. Verder heeft de zwaarte van de straf tot doel verdachte ervan te weerhouden in de toekomst verder te gaan met zijn uitbuitingspraktijken. De straf zal er verder mogelijk aan kunnen bijdragen dat mensenhandel ook voor anderen een minder aanlokkelijke manier wordt om geld te verdienen. Tenslotte heeft de straf tot doel de slachtoffers en de samenleving een zekere genoegdoening te geven.
Ten aanzien van de benadeelde partijen
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat slechts de behandeling van een deel van de vordering van [slachtoffer/getuige 1] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden.
Ten aanzien van de materiële schade heeft [slachtoffer/getuige 1] een bedrag van € 750,-- per dag tot uitgangspunt genomen. De rechtbank overweegt dat een onderzoek naar de opbrengsten van [slachtoffer/getuige 1] per dag een onevenredige belasting zou vormen voor het strafgeding. Zij zal bij de vaststelling van de materiële schade dan ook uitgaan van het bedrag aan inkomsten per dag dat doorgaans in de jurisprudentie wordt gehanteerd, te weten € 500,--. De rechtbank zal daarbij ook uitgaan van de verklaring van [slachtoffer/getuige 1] dat zij tot 5 mei 2010 (mede) voor [medeverdachte] heeft gewerkt met een onderbreking van drie maanden. Zoals de benadeelde partij aanvoert komt hier bij verdachte nog een periode bij, namelijk de periode van 1 januari 2008 tot 22 augustus 2008. De rechtbank bepaalt de materiële schade dan ook op 25 maanden (de periode van 1 januari 2008 tot 5 mei 2010 met een onderbreking van 3 maanden) maal 7 werkdagen per week maal € 500,-- per dag, hetgeen een totaal van € 350.000,-- materiële schade oplevert. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet aanleiding om de door [slachtoffer/getuige 1] gevorderde immateriële schade van € 10.000,-- in zijn geheel toe te wijzen.
De rechtbank zal de vordering dan ook tot een totaalbedrag van € 360.000,-- (driehonderdzestigduizend euro) toewijzen.
Voor het deel dat verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] gelijkelijk is opgelegd, te weten € 248.000,---, zal de rechtbank hen hoofdelijk aansprakelijk stellen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat slechts de behandeling van een deel van de vordering van [slachtoffer/getuige 2] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden.
Ten aanzien van de materiële schade heeft [slachtoffer/getuige 2] een bedrag van € 1.000,-- per dag tot uitgangspunt genomen. De rechtbank overweegt dat een onderzoek naar de opbrengsten van [slachtoffer/getuige 2] per dag een onevenredige belasting zou vormen voor het strafgeding. Zij zal bij de vaststelling van de materiële schade dan ook uitgaan van het bedrag aan inkomsten per dag dat doorgaans in de jurisprudentie wordt gehanteerd, te weten € 500,--. De rechtbank bepaalt de materiële schade dan ook op 12 maanden (de periode van 7 mei 2010 tot 5 mei 2011) maal 7 werkdagen per week maal € 500,-- per dag, hetgeen een totaal van € 168.000,--. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De benadeelde partij kan het bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet aanleiding om de door [slachtoffer/getuige 2] gevorderde immateriële schade van € 20.000,-- in zijn geheel toewijzen.
De rechtbank zal de vordering dan ook tot een totaalbedrag van € 188.000,-- (honderd achtentachtigduizend euro) toewijzen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [slachtoffer/getuige 1] en [slachtoffer/getuige 2] voornoemd, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens hen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het onder 1 bewezen geachte feit heeft toegebracht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 273f en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart de dagvaarding partieel nietig, telkens voor zover deze ziet op de onder 1 opgenomen zinsneden ‘een of meer andere vrouwen’.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
mensenhandel, terwijl de feiten worden gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Ontslaat verdachte ter zake van het onder 1 ten vierde cumulatief/alternatief ten laste gelegde van alle rechtsvervolging.
Verklaart het bewezene voor het overige strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van [slachtoffer/getuige 1], domicilie kiezende ten kantore van haar raadsvrouw, mr. A. Koopsen, op het [adres 2] [te plaats 1], toe tot € 360.000,-- (driehonderd en zestigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer/getuige 1] voornoemd en bepaalt daarbij voor het gedeelte groot € 248.000,-- dat dit geldt voor zover deze vordering tot dat bedrag niet al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer/getuige 1], € 360.000,-- (driehonderd en zestigduizend euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van een jaar. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [slachtoffer/getuige 2], domicilie kiezende ten kantore van haar raadsvrouw, mr. E.M. Bloemink, op het [adres 3] [te plaats 2], toe tot € 188.000,-- (honderd en achtentachtigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer/getuige 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer/getuige 2] aan de Staat € 188.000,-- (honderd en achtentachtigduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van een jaar. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. C.A.E. Wijnker en S.J. Riem, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 januari 2014.

Voetnoten

1.[persoon 4] en [persoon 5], ‘Materieelrechtelijke aspecten van mensenhandel’ (Preadviezen 2010 van Vereniging voor de vergelijkbare studie van het recht van België en Nederland), Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2010, p. 56-57.