ECLI:NL:RBAMS:2014:2290

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2014
Publicatiedatum
29 april 2014
Zaaknummer
HA ZA 13-237
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van arbitraal vonnis wegens rekenfouten in de afwikkeling van een samenwerking in de diamantsector

In deze zaak vorderden de eisers de vernietiging van een arbitraal vonnis dat hen verplichtte een aanzienlijk bedrag aan de gedaagden te betalen. De eisers, die betrokken waren bij een samenwerking in de diamantsector, stelden dat het arbitraal vonnis rekenfouten bevatte. De samenwerking tussen de partijen had plaatsgevonden tussen 2004 en 2008, waarbij zij diamanten in Botswana, Namibië en Zuid-Afrika verhandelden. Na een arbitrageprocedure, die werd geleid door drie arbiters, werd een vonnis gewezen waarin de eisers werden veroordeeld tot betaling van USD 7.933.440 aan de gedaagden. De eisers voerden aan dat er fouten waren gemaakt in de berekeningen en dat de arbiters niet alle relevante claims hadden behandeld.

De rechtbank Amsterdam oordeelde dat de vernietigingsgronden die door de eisers werden aangevoerd, niet voldoende waren om het arbitraal vonnis te vernietigen. De rechtbank benadrukte dat de wetgever de mogelijkheid tot vernietiging van arbitrale vonnissen beperkt heeft en dat er slechts in uitzonderlijke gevallen tot vernietiging moet worden overgegaan. De rechtbank concludeerde dat de arbiters hun opdracht naar behoren hadden uitgevoerd en dat de door de eisers aangevoerde bezwaren niet konden leiden tot vernietiging van het vonnis. Wel werd vastgesteld dat er een rekenfout was gemaakt met betrekking tot de toekenning van een bedrag van USD 1.252.448, dat tweemaal was toegewezen. Dit leidde tot een gedeeltelijke vernietiging van het arbitraal vonnis, maar het overige vonnis bleef in stand.

De rechtbank compenseerde de proceskosten, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten droeg. De uitspraak werd gedaan op 9 april 2014 door de rechters M.W. van der Veen, R.A. Dudok van Heel en F.W. Pieters.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/536856 / HA ZA 13-237
Vonnis van 9 april 2014
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar Israëlisch recht
[eisers],
gevestigd te [plaats] ([land]),
2.[eisers],
wonende te [plaats] ([land]),
3. de rechtspersoon naar Amerikaans recht
[eisers],
gevestigd te [plaats] ([land]),
4.
[eisers],
wonende te [plaats] ([land]),
eisers,
advocaat mr. M. van Hooijdonk te Amsterdam,
tegen
1. de rechtspersoon naar Belgisch recht
D.D. MANUFACTURING N.V.,
gevestigd te Antwerpen (België),
2.[gedaagden],
wonende te[plaats] ([land]),
3. de rechtspersoon naar Botswaans recht
DDA OF BOTSWANA (PROPRIETARY) LTD,
gevestigd te Gaborone (Botswana),
4. de rechtspersoon naar Israëlisch recht
FTD DIAMONDS (ED GEMS LTD),
gevestigd te Ramat Gan (Israël),
5. de rechtspersoon naar Zuid-Afrikaans recht
LIFE DIAMOND CUTTING WORKS (PTY) LTD,
gevestigd te Johannesburg (Zuid-Afrika),
gedaagden,
advocaat mr. M. van de Hel-Koedoot te Rotterdam.
Eisers zullen hierna gezamenlijk (ook) [eisers] en gedaagden zullen gezamenlijk (ook) [gedaagden] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 november 2012, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 19 juni 2013, waarbij een comparitie van partijen is bepaald,
  • het proces-verbaal van comparitie van 29 oktober 2013 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen 2004 en 2008 heeft een samenwerking bestaan tussen [eisers] en [gedaagden]. De samenwerking zag op het winnen, bewerken en verhandelen van diamanten in Botswana, Namibië en Zuid-Afrika. Partijen hebben geen schriftelijke afspraken gemaakt. Zowel de kosten als de opbrengsten werden door partijen verdeeld volgens hun aandelenverhouding in de verschillende ondernemingen in de betrokken landen. De over en weer gemaakte kosten en opbrengsten werden door partijen bijgehouden in een document genaamd ‘Cartis’.
De afwikkeling van de samenwerking heeft tussen partijen tot geschillen geleid.
2.2.
Partijen zijn aangesloten bij verschillende regionale handelsorganisaties, zogenaamde ‘bourses’ (beurzen). Deze beurzen zijn aangesloten bij de
World Federation of Diamond Bourses(WFDB). Op 1 september 2011 hebben partijen een arbitrageovereenkomst gesloten, op grond waarvan zij hun geschillen aan drie door de WFDB benoemde arbiters (hierna: de arbiters of het scheidsgerecht) hebben voorgelegd.
2.3.
Artikel 7 van de arbitrageovereenkomst bepaalt, onder meer:
“The arbitrors shall not be bound by any substantive law, the laws of evidence and of civil procedure and shall be entitled to conduct, consider and decide on the Disputes in accordance with their sole discretion and in a manner that appears to them to be best and most beneficial for a fair honest and speedy resulotion if the Disputes and in accordance with trade rules and commercial practices prevailing in the diamond trade.
[…]”
2.4.
In de arbitrageprocedure hebben partijen in de periode van oktober 2011 tot begin juni 2012 ieder ten minste drie schriftelijke stukken (
‘briefs’) met bijlagen ingediend. Op 6 mei 2012 heeft een (procedurele)
preliminary arbitration meetingplaatsgevonden en op 9, 10 en 11 juli 2012 is de zaak inhoudelijk op zitting behandeld. De
transcriptsvan hetgeen tijdens deze zittingsdagen is besproken beslaan ruim 600 pagina’s in totaal.
2.5.
Op 27 september 2012 hebben de arbiters vonnis gewezen. In dit vonnis (hierna: het arbitraal vonnis) is [eisers] – per saldo – veroordeeld om USD 7.933.440 aan [gedaagden] te betalen.
2.6.
Het arbitraal vonnis bevat, voor zover hier relevant, de volgende overwegingen:
“[…]
The parties’ claims
23. The claims of the parties and their arguments, as these emerge from the pleadings that were filed and from their oral arguments in the scope of the arbitration proceedings, can be summed up briefly and in summary as follows:
Claims from “the [gedaagden]”
24. “ [gedaagden] claims are comprised of the following causes of action:
24.1 Return of all the merchandise it is alleged belongs to “[gedaagden]”, which were goods in consignment that were not returned by “[eisers]” even though the return thereof had been demanded.
24.2
In the alternative, an aggregate amount of $12.050,843, which is comprised of diamonds that were not returned by “[eisers]”, the alleged value of which is a sum of $9,405,174 and in addition thereto monetary consideration in a sum of $2,645,669.
24.3 “
[gedaagden]” claims the return of payment of goods sent to [eisers] for polishing. These goods were not part of the disputed partnership assets at all. The value of these goods was non disputed and established at a sum of $801,164.64.
24.4 “
[gedaagden]” claims $ 8 million in respect to cost made for the operations in South Africa, Botswana and Namibia.
24.5
Expenses in respect of the conduct of the arbitration.
24.6 “
[gedaagden]” repudiated all “[eisers]’” claims.
Claims from “the [eisers]”
25. “[eisers]” claimed an aggregate sum of $13,430,364 from [gedaagden] and to DD Manufacturing NV (DDM), which is comprised of the following causes of action and the following amounts:
25.1
A sum of $1,430,364 as a final accounting in respect of the partnership business in diamonds which was conducted between them.
25.2
A sum of $7,000,000 as a consequence of damages that were caused to “[eisers]” due to the stoppage of the commercial activities of the partnership in Botswana and in South Africa.
25.3
A sum of $5,000,000 in respect of damage to the good name of “[eisers]” and in respect of damage to reputation suffered by it as a consequence of the lodging of a claim by [gedaagden] and/or the companies under his control with the insurance company which insured the partnership’s diamond business, on a false and groundless allegation to the effect that “[eisers]” was unlawfully holding diamonds that are owned by “[gedaagden]”, which it is alleged were delivered on a consignment basis and were not returned despite demand.
25.4
Expenses in respect of conducting the arbitration.
25.5 “
[eisers]” repudiated all “[gedaagden] claims.
26. Having heard the parties at length, as already mentioned, as well as hearing anyone who attended the arbitration on their behalf, including the bookkeepers and financial managers, and having carefully read the documents that were submitted, including the pleadings and the appendices thereto, we have arrived at the following decisions:
[…]
Absence of a partnership agreement
[…]
36. […]
“[gedaagden]” continued to behave as though “business as usual” and carried on selling merchandise even though it knew that the partnership had come to an end, while “[eisers]” retained possession of the merchandise it had, did not transfer it to “[gedaagden]” and at the end of 2009 created “a sale” of those goods from[eisers] to [eisers] at a price it saw fit to name.
37. Both parties acted in an improper way. However, whereas “[gedaagden]” continued on the face of things with the arrangement that had applied in the past, […] the conduct of “[eisers]” is deserving of condemnation, because not only did it retain possession of the merchandise and did not transfer it for sale through “[gedaagden]”, but decided at the end of 2009 to sell the merchandise to itself, at a price fixed by itself, did not report about this to “[gedaagden]” and even tried, at the start of the arbitration proceedings, to hide this fact from the arbitrators.
[…]
40. With all the regret attaching to this, “[eisers]” attempted […] to mislead not only “[gedaagden]” but also the arbitrators and the true facts became clear when[eisers] testified in the arbitration that he,
had purchased for himself from [eisers] all the merchandise at prices he had fixed himself.
The accounting between the parties both in relation to the Cartis and also with respect to the inventory of diamonds
41. The commercial activities and the on-going accounting system between the parties was conducted in the scope of a ledger card (Cartis), which contained various financial debits and credits that were connected with the partnership’s activities. The parties kept the Cartis jointly and concurrently and they regularly checked and balanced the debits and credits that were included in it. The financial movements arising from the purchase of merchandise, the production and sale thereof and various expenses connected therewith were included in the Cartis.
42. The Cartis did not reflect the inventory that was in the possession of the two parties at any given time.
[…]
44. In order to discuss and decide on the reciprocal claims of the parties which relate to the details of the debits and the credits of the one as against the other, we are obliged to decide as between the opposing positions of the parties with respect to a number of pivotal subjects:
44.1
Determining the state of the Cartis at a date that will be determined by us and details of the balances included therein, and,
44.2
The aspect of the expenses that were allegedly incurred by “[gedaagden]” during the period in which the partnership existed and in connection with the business of the partnership, and which do not find expression in the Cartis, and,
44.3
The aspect of the inventory of diamonds that was in the possession of the parties and which were sold by them, determining the value thereof and how it should be calculated, and,
44.4
The aspect of the inventory of diamonds which remained with “[gedaagden]”, determining the value thereof and how it should be calculated.
45. In order to arrive at a decision on these topics, we will also be obliged to decide on the opposing positions of the parties in relation to the questions as to how the inventory of diamonds that was in the possession of the parties should be assessed, whether on the basis of
the actual cost thereof, as “[eisers]” argues, or on the basis of
the actual selling prices thereof, as “[gedaagden]” argues, or perhaps on the basis of
the market value thereofat the time of its sale, or at another date that will be determined by us, […].
State of the Cartis
46. After we had heard the parties’ arguments and testimonies, we determine that the last date on which the Cartis was agreed – subject to a number of changes and updates about which there is really no dispute – was at the end of December 2009.
[…]
48. We therefore determine that the sales values of merchandise sold by “[gedaagden]”, and which was included in the Cartis up to the end of December 2009, were agreed to by both the parties.
[…]
50. We therefore accept the contention that the Cartis was agreed to by the parties as at the end of December 2009 – subject to a few exceptions as will be described below, subject to the issue of expenses and subject to the issue of the inventory that remained, and that on this basis “[gedaagden]” was indebted at that time to “[eisers]” in a sum of
$3.989.481,15.
51. With respect to this amount the following financial adjustments to the cart[i]s must be made:
51.1
Crediting of “[eisers]” in respect of “agreed errors” in a sum of
$18.000.
51.2
After making the abovementioned debits and credits, we determine that according to the state of the Cartis at the end of December 2009 – excluding the issue of expenses and the sale of inventory – the [gedaagden] owed the [eisers] a sum of $ 4.007.481.[…]
The expenses issue
53. There is really no dispute between the parties that expenses
were actually been disbursedby “[gedaagden]” in connection with the partnership’s business, and that these expenses were
not debitedin the Cartis during a period of some four whole years, and that “[gedaagden]” is entitled to a credit in the Cartis in respect of these expenses that were incurred in connection with the partnership’s business, but the parties were divided in their opinions on the question as to what the total of these expenses was.
[…]
59. Nonetheless, we cannot ignore the immense negligence that accompanied the handling of the expenses by “[gedaagden]” and the demand for the expenses at such a late stage. We determine that this negligence has the effect of creating a reliance for “[eisers]” and a legitimate expectation that it would not be debited with such considerable expenses, or that the value thereof is far lower, and therefore we have decided to charge the partnership only with
50%of the
disputed expenses(i.e the sum of 5 million US$) and as a consequence of this to credit “[gedaagden]” in the Cartis with a sum of
50% of 5 million times 25% which is the average share of [eisers] in respect of the disputed expenses i.e- $5.000.000*50%*25%=$625.000 for [gedaagden].
The nondisputed costs of $3.000.000 were already credited in the Cartis.[…]
Value of the merchandise
[…]
63. […] It is, indeed, correct that the partnership relationship terminated at the end of December 2008, but at that time a large inventory of diamonds still remained in the possession of the two parties. […] It is difficult to assume that “[eisers]” did not know that “[gedaagden]” was selling the inventory in its possession during the year 2009 and it is also difficult to assume that “[eisers]” did not know that “[gedaagden]” was unaware of the state at the market at that time and the plunge in prices, so that it was possible to know that was involved was a sale below the cost price. “[eisers]” did not raise any complaint or allegation in real time and furthermore it alleged in writing in the framework of this arbitration that the state of the Cartis at the end of 2009 was agreed to by the parties, subject to e few adjustments and the question of expenses, so what does it have to complain about now?
[…]
68. In addition we determine that for purposes of the accounting between the parties, it is necessary to determine the value of the merchandise that remained in the possession of each party according to its market value and not on the basis of its cost. “[gedaagden]” made a practice of selling the merchandise according to its market value and “[eisers]” benefited from the profits on the sale. […]
69. We rule that the value of the merchandise that remained with “[eisers]” and was
$20.022.293at “list” prices, and had a market value of
$11.012.261, were sold by [eisers] to [eisers] for
$9,342,329. In the state of the market when the goods were sold, [eisers] decided to have a discount of
53,34%when selling to [eisers]. This was considerably too low and a discount of
45%is the minimum acceptable discount for a sale to a group company. In light of this, “[gedaagden]” must be credited in the Cartis with the sum of
$1.660.931*75%=$1.252.448.
In addition to this “the “[gedaagden]” is entitled to 75% of the value of those goods “[eisers]” sold to himself being 75% of $11.012.261=$8.259.196. We also order that the total sum of $9,511,644 shall bear interest of 4% per year beginning at January 2009 and until the date of our award, amounting to additional $1,437,315.
[…]
89. […]
SUMMARY OF CALCULATIONS MADE
STARTING IN THE CREDIT OF [eisers]- $3,989,481
AGREED CORRECTIONS- $ 18,000
REMAINING ROUGH- $ 625,000
IN FAVOR OF [eisers]- $4,632,481
VALUE OF GOODS SOLD BY [eisers]- $8,259,196
VALUE CORRECTIONS OF GOODS- $1,252,448
INTEREST FOR GOODS HELD WITH [eisers]- $1,437,315
RETURN OF GOODS BELONGING TO DD- $ 801,164
INTEREST- $ 90,798
SA EXPENES- $ 625,000
COST OF ARBITRATION- $ 100,000
IN FAVOR OF [gedaagden]- $12,565,921
TOTAL IN FAVOR OF [gedaagden]- $7,933,440
[…]”
2.7.
[eisers] kon (en kan) zich niet met het arbitraal vonnis verenigen en heeft de arbiters gemotiveerd verzocht om door haar gesignaleerde (rekenkundige) fouten in het vonnis te herstellen. In een schriftelijk stuk van 24 oktober 2012 heeft het scheidsgerecht dit verzoek van [eisers] afgewezen. Dit stuk heeft, voor zover van belang, de volgende inhoud:
“[…]
Resolution
We have received requests submitted […] on behalf of the [eisers] on two issues:
[…]
(b) A request to change the Arbitration Award due to “calculation errors” and “omission to rule” on several issues
[…]
As to the second issue: we have come to our conclusions formulated in the Award after considering all claims, demands and responses of both Parties. We do not think there are neither calculation errors nor omission to rule on any issue and we have specifically determined in the award that “all the remaining claims and allegations of the two parties jointly are hereby rejected.”
The arbitration award rendered by us and sent to the Parties is final. […]”
2.8.
Tegen het arbitraal vonnis staat geen hoger beroep open.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert, bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
-
primair: de vernietiging van het arbitraal vonnis en van de beslissing van de arbiters van 24 oktober 2012,
  • subsidiair: de vernietiging van het arbitraal vonnis en van de beslissing van de arbiters van 24 oktober 2012, voor zover daarin aan [gedaagden] (na verrekening van de over en weer verschuldigde bedragen) een bedrag van USD 7.933.400 wordt toegekend, en in plaats daarvan te bepalen dat [eisers] aan [gedaagden] (na verrekening van de over en weer verschuldigde bedragen) een bedrag verschuldigd is van USD 215.134,26,
  • meer subsidiair: de vernietiging van het arbitraal vonnis en van de beslissing van de arbiters van 24 oktober 2012, voor zover daarin aan [gedaagden] (na verrekening van de over en weer verschuldigde bedragen) een bedrag van USD 7.933.400 wordt toegekend, en in plaats daarvan te bepalen dat [eisers] aan [gedaagden] (na verrekening van de over en weer verschuldigde bedragen) een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag verschuldigd is, welk bedrag in ieder geval niet hoger zal zijn dan USD 6.767.253,68,
steeds met een hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten, inclusief nakosten en rente.
3.2.
[eisers] baseert haar vordering tot (gedeeltelijke) vernietiging van het arbitraal vonnis op de vernietigingsgronden in artikel 1065 lid 1 sub c (
schending van de opdracht), d (
vonnis niet behoorlijk gemotiveerd) en e (
strijd met de openbare orde of goede zeden) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De feitelijke onderbouwing van haar vorderingen en de verweren van [gedaagden] worden hierna, voor zover van belang, bij de beoordeling besproken.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen staat vast dat Nederland geldt als de plaats van arbitrage, zodat op grond van artikel 1073 lid 1 Rv de bepalingen van Titel 1 van Boek 3 Rv (artt. 1020-1073 Rv) op de onderhavige procedure van toepassing zijn.
4.2.
De vorderingen van [eisers] strekken tot (gedeeltelijke) vernietiging van het arbitraal vonnis. De rechtbank stelt voorop dat de wetgever de mogelijkheid van aantasting van arbitrale vonnissen beperkt heeft willen houden. Slechts in sprekende gevallen dient tot (gedeeltelijke) vernietiging van een arbitraal vonnis over te worden gegaan. In artikel 1065 Rv is een limitatieve opsomming gegeven van mogelijke vernietigingsgronden. De vernietigingsprocedure op de voet van artikel 1065 Rv mag niet worden gebruikt als een verkapt hoger beroep. Bij het onderzoek of er grond voor vernietiging bestaat, moet de rechter terughoudendheid betrachten (zie bijvoorbeeld HR 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3137). Ten aanzien van de door [eisers] aangevoerde vernietigingsgronden geldt voorts nog het volgende.
Schending van de opdracht:
Voor schending van de opdracht is het enkele onbehandeld laten van een of meer stellingen van partijen is onvoldoende. Een verdergaande toets zou ook niet passen bij de marginale toets die in deze vernietigingsprocedure moet worden toegepast.
Geen behoorlijke motivering:
Volgens vaste rechtspraak kan een arbitraal vonnis slechts worden vernietigd op de grond dat het vonnis niet met redenen is omkleed, wanneer de motivering ontbreekt óf indien in de gegeven motivering enige steekhoudende verklaring voor de desbetreffende beslissing niet te onderkennen valt. Aan de rechter komt niet de bevoegdheid toe om op deze vernietigingsgrond een arbitraal vonnis naar zijn inhoud te toetsen (zie bijvoorbeeld HR 22 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ1593).
Strijd met openbare orde of goede zeden:
Een arbitraal vonnis kan in strijd zijn met de openbare orde of de goede zeden als fundamentele beginselen van procesrecht zijn geschonden. Niet iedere schending van een in de arbitrageprocedure geldende procedureregel zal echter tot vernietiging van het arbitraal vonnis leiden. Zelfs als schending van procedureregels ertoe leidt dat sprake is van strijd met beginselen van goede procesorde, moet artikel 1065 lid 1 onder e Rv met terughoudendheid worden toegepast (zie het eerder genoemde arrest van de Hoge Raad van 24 april 2009).
Indachtig deze uitgangspunten en het door [gedaagden] gevoerde verweer zal de rechtbank hieronder de door [eisers] naar voren gebrachte gronden voor vernietiging bespreken.
4.3.
[eisers] heeft (materieel) allereerst de volgende bezwaren tegen het arbitraal vonnis die volgens haar tot vernietiging moeten leiden. Hoewel de arbiters voorop stellen (waarbij verwezen wordt naar r.o. 44 van het arbitraal vonnis) dat [eisers] aanspraak kan maken op het aan haar toekomende deel van de door [gedaagden] verkochte diamanten, kennen de arbiters uitsluitend aan [gedaagden] een gedeelte van de door [eisers] gerealiseerde verkoopprijs toe en niet ook vice versa. Daarnaast hebben de arbiters ten onrechte geen rekening gehouden met verschillende bedragen van in totaal € 3.858.002,96, waarvan door [gedaagden] in de arbitrale procedure is erkend dat zij deze aan [eisers] verschuldigd is. Volgens [eisers] is dit onder meer in strijd met het uitgangspunt van de arbitrage – te weten het over en weer afwikkelen van de uitstaande posities met betrekking tot de samenwerking – en met de door de arbiters zelf geformuleerde uitwerking van de opdracht. Bovendien is het onverenigbaar met de opdracht aan de arbiters om het geschil
“fair”en
“honest”op te lossen, aldus [eisers].
4.4.
Hetgeen [eisers] hier aanvoert, kan niet tot vernietiging van het arbitraal vonnis leiden. Voorop wordt gesteld dat partijen arbiters een ruime opdracht hebben gegeven. Partijen hebben arbiters – in de eigen woorden van [eisers] – opdracht gegeven de samenwerking te verdelen en af te wikkelen. Dit hield in dat de Cartis moest worden afgerekend en dat de diamanten die partijen voor de samenwerking onder zich hadden moesten worden verdeeld. Deze opdracht hebben arbiters uitgevoerd, “als goede mannen naar billijkheid” en niet “naar de regelen des rechts”, zoals uit artikel 7 van de arbitrageovereenkomst volgt (zie artikel 1054 Rv). Partijen hebben diverse schriftelijke stukken met vele financiële overzichten uitgewisseld en uiteindelijk heeft gedurende drie dagen een debat tussen partijen plaatsgevonden (zie ook r.o 26 van het arbitraal vonnis). [gedaagden] heeft onbetwist gesteld dat het scheidsgerecht tijdens de zitting de boekhouders van partijen uitgebreid heeft laten vaststellen of er boekhoudkundige fouten waren gemaakt in de financiële overzichten, waaronder de Cartis en het zogenoemde (door [gedaagden] overgelegde) “[gedaagden]”. Daarna is het scheidsgerecht samen met de boekhouders van partijen tot de conclusie gekomen dat het saldo van de financiële afwikkeling USD 4.007.481 was in het voordeel van [eisers] (zie r.o. 51.2 van het arbitraal vonnis). Dat het scheidsgerecht niet alle bedragen die onderdeel zijn van deze berekening in het arbitraal vonnis noemt, betekent, zoals hiervoor al is overwogen, nog niet dat deze bedragen niet in de beslissing zijn meegenomen. De bedragen waarnaar [eisers] verwijst vormen, zoals [gedaagden] terecht naar voren heeft gebracht, een willekeurige selectie van de bedragen die zijn opgenomen in het “[gedaagden]” (dat op zich weer een bijlage was bij een onderdeel van een accountantsrapport en derhalve slechts een klein onderdeel van het geheel aan (cijfermatige) informatie dat aan het scheidsgerecht ter beschikking is gesteld). Het is niet aan de rechtbank om de door het scheidsgerecht (samen met partijen en hun boekhouders) uitgevoerde berekeningen te controleren of zelfs opnieuw uit te voeren. Dit is onmogelijk zonder in detail kennis te nemen van de onderliggende processtukken (met bijlagen) en de transcripties van de zitting en zou er dus op neerkomen dat de rechtbank het geschil opnieuw gaat beoordelen en dat verhoudt zich niet met de beperkte toetsing die in de vernietigingsprocedure moet worden toegepast.
Materieel lijkt [eisers], zoals [gedaagden] ook heeft aangevoerd, te miskennen dat de voorraad diamanten die [gedaagden] aan het eind van de samenwerking (eind 200
8) nog onder zich had, gedurende het jaar 2009 (grotendeels) is verkocht. Deze verkopen zijn volgens het arbitraal vonnis verwerkt in de Cartis die door partijen ultimo 200
9is vastgesteld (zie ook r.o. 48 en 63 van het arbitraal vonnis). Het scheidsgerecht is aldus niet voorbij gegaan aan het aandeel van [eisers] in de voorraad diamanten die bij het einde van de samenwerking bij [gedaagden] aanwezig was.
4.5.
Vervolgens stelt [eisers] dat de arbiters meer hebben toegewezen dan door [gedaagden] werd gevorderd. De vordering van [gedaagden] bedroeg niet meer dan (afgerond) USD 6,7 miljoen. [gedaagden] heeft tijdens de zitting in juli 2012 desgevraagd laten weten dat haar vordering (afgerond) USD 6,7 miljoen bedraagt. Dat haar vordering niet meer dan USD 6,7 miljoen bedroeg, volgt ook uit het feit dat [gedaagden] met het door haar ingebrachte ”[gedaagden]” heeft erkend dat op haar vordering van (afgerond) USD 12 miljoen (afgerond) USD 5,3 miljoen in mindering diende te worden gebracht. Ook hebben de arbiters op een aantal vorderingen van [eisers] niet, althans onvoldoende gemotiveerd beslist. Hoewel een aantal vorderingen van [eisers] op [gedaagden] door [gedaagden] waren erkend, zijn deze door arbiters zonder voldoende motivering afgewezen. [eisers] verwijst ter onderbouwing van haar bezwaren naar (passages in) in de arbitrageprocedure overgelegde bijlagen bij de processtukken, met name naar Appendix 4 en Attachment 1 en 2 bij het “[gedaagden]”. Dit alles betekent volgens [eisers] dat de arbiters zich niet hebben gehouden aan de opdracht, omdat zij hebben nagelaten op een aan hen voorgelegd onderdeel van het geschil, waaronder een aantal – onbetwiste – vorderingen, te beslissen. Bovendien hebben de arbiters niet gemotiveerd waarom zij dat niet hebben gedaan.
Dit is onverenigbaar met de verplichting van de arbiters om te komen tot een
“fair honest and speedy resolution”van het geschil tussen partijen.
4.6. Deze bezwaren van [eisers] tegen het arbitraal vonnis kunnen op grond van dezelfde overwegingen (als weergegeven onder 4.4) evenmin tot vernietiging leiden. Voorts geldt dat het scheidsgerecht uiteindelijk niet meer dan USD 6,7 miljoen (in hoofdsom) heeft toegewezen, zodat de bezwaren van [eisers] in zoverre feitelijke grondslag missen.
4.7.
Ten slotte stelt [eisers] zich op het standpunt dat het arbitraal vonnis een aantal evidente rekenfouten bevat.
Allereerst heeft het scheidsgerecht een bedrag van USD 1.252.448 twee keer in plaats van één keer toegewezen. Aldus zijn de arbiters zonder enige nadere motivering afgeweken van de door henzelf vastgestelde maatstaf, aldus [eisers].
Voorts is een aantal rekenfouten gemaakt bij de toekenning van wettelijke rente:
(i) er is sprake van ongelijke behandeling, in die zin dat er wel rente is berekend over bedragen die [eisers] aan [gedaagden] verschuldigd is, maar niet andersom;
(ii) over de waarde van de door [eisers] (eiseres sub 3) verkochte diamanten is wettelijke rente toegekend vanaf 1 januari 2009, terwijl over dat bedrag slechts wettelijke rente was gevorderd vanaf 28 juni 2010;
(iii) er is tweemaal rente toegekend over het dubbel toegewezen bedrag van USD 1.252.448.
4.8.
Hier geldt het volgende. In het arbitraal vonnis is in r.o. 69 overwogen dat [eisers] na het beëindigen van de samenwerking nog beschikte over aan de samenwerking toebehorende diamanten met een waarde van USD 20.022.293 (de
list value) en een markwaarde van USD 11.012.261 (de marktwaarde) en dat [eisers] deze diamanten
intra groupheeft verkocht aan [eisers] (eiseres sub 1) voor een bedrag van USD 9.342.329 (de verkoopprijs) (zie ook r.o. 36 en 40 van het arbitraal vonnis). Vervolgens heeft het scheidsgerecht geoordeeld dat deze verkoopprijs te laag was en dat de diamanten hadden moeten worden verkocht tegen de marktwaarde en derhalve voor een prijs van USD 11.012.261. Dit leidde er volgens het scheidsgerecht toe dat [gedaagden] recht had op 75% van de verkoopprijs (= USD 7.006.746,75) plus 75% van het verschil tussen de verkoopprijs en de marktwaarde (= USD 1.252.448). Vervolgens heeft het scheidsgerecht in de laatste alinea van r.o. 69 nogmaals een bedrag van USD 1.252.448 toegekend aan [gedaagden]. Dit bedrag ziet op dezelfde voorraad diamanten, maar wordt berekend op een andere manier, te weten 75% van de marktwaarde. [gedaagden] heeft tijdens de comparitie weliswaar betwist dat sprake is van een rekenfout of dubbeltelling, maar heeft niet nader toegelicht op grond waarvan zij twee keer recht zou hebben op dit bedrag. De rechtbank is dan ook van oordeel dat zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk is dat en waarom het scheidsgerecht tot de beslissing is gekomen twee keer een correctie toe te passen ten bedrage van USD 1.252.448 (berekend op verschillende manieren maar strekkende ter correctie van dezelfde
intra groupverkoop voor dezelfde hoeveelheid diamanten beneden de marktprijs). Het arbitraal vonnis is op dit punt dat ook niet gemotiveerd en kan ten aanzien van deze beslissing niet in stand blijven. Dit betekent dat ook de rente berekend over het tweede bedrag van USD 1.252.448 niet is verschuldigd en het arbitraal vonnis ook op dat punt zal worden vernietigd.
4.9.
De andere twee vermeende fouten ten aanzien van de renteberekening kunnen, voor zover deze verband houden met de afwikkeling van de Cartis, niet tot vernietiging leiden op grond van hetgeen hiervoor onder 4.4 is overwogen. Ten aanzien van de ingangsdatum van de wettelijke rente (4.7 onder (ii)) heeft [gedaagden] in haar conclusie van antwoord gesteld dat zij ook gevraagd heeft om vergoeding van de wettelijke rente vanaf de datum waarop de samenwerking eindigde. Hier is [eisers] vervolgens niet nader op ingegaan, zodat aan dit bezwaar van Silverberg Groep voorbij wordt gegaan.
4.10.
Nu het arbitraal vonnis slechts partieel wordt vernietigd en partijen aldus over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten te compenseren als vermeld in het dictum.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
vernietigt het arbitraal vonnis, doch
uitsluitendvoor zover daarin aan [gedaagden] tweemaal een bedrag van USD 1.252.448 vermeerderd met berekende en nog te vervallen rente is toegekend,
- verstaat dat het arbitraal vonnis voor het overige in stand blijft,
- verstaat dat [eisers], uit hoofde van de door de arbiters toegepaste correctie vanwege de
intra groupverkoop van de betreffende diamanten beneden de marktprijs (zie hiervoor onder 4.8 en r.o. 69 van het arbitraal vonnis), ten hoogste éénmaal het bedrag van USD 1.252.448, met de daarover berekende en nog te vervallen rente verschuldigd is aan [gedaagden],
5.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. van der Veen, mr. R.A. Dudok van Heel en mr. F.W. Pieters en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2014.