ECLI:NL:RBAMS:2014:1878

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 maart 2014
Publicatiedatum
11 april 2014
Zaaknummer
AWB-13_4110
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.H.A. Knol
  • A.J. Bongers-Scheijde
  • J.C.S. van Limburg Stirum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke premie en zorgtoeslag: rechtsgeldigheid van bekendmaking en termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het College voor Zorgverzekeringen (Cvz) over de inhouding van zorgtoeslag. Eiseres, die samenwoont met haar partner, heeft bezwaar gemaakt tegen de bestuursrechtelijke premie die aan haar partner was opgelegd. Deze premie werd ingehouden op de zorgtoeslag die aan hen gezamenlijk werd uitbetaald. Eiseres stelde dat het primaire besluit niet op de juiste wijze aan haar was bekendgemaakt en dat de termijnoverschrijding voor het indienen van haar bezwaar verschoonbaar was.

De rechtbank oordeelde dat de verzending van het primaire besluit aan de partner van eiseres voldoende aannemelijk was gemaakt door het College. De rechtbank concludeerde dat het primaire besluit terecht niet aan eiseres was gericht, omdat de zorgtoeslag aan haar partner werd uitbetaald. De overschrijding van de bezwaartermijn werd niet verschoonbaar geacht, aangezien de omstandigheden die eiseres aanvoerde voor haar en haar partner voor rekening en risico kwamen.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en stelde dat er geen aanleiding was voor vergoeding van het griffierecht. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/4110

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 maart 2014

in de zaak tussen

[naam], te Amsterdam, eiseres,

en
het College voor Zorgverzekeringen (Cvz), verweerder,
(gemachtigden mrs. M.J. van der Schaaf en E.H. van der Veen, werkzaam bij het Centraal Justitieel Incassobureau).

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) opdracht gegeven om de door eiseres te ontvangen zorgtoeslag aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) uit te betalen.
Bij besluit van 18 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft het CJIB namens verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2013. Eiseres is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
Het onderzoek is bij beslissing van 26 november 2013 met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heropend. Verweerder is hierbij in de gelegenheid gesteld om schriftelijk nader te onderbouwen op welke wijze het primaire besluit is bekendgemaakt.
De behandeling ter zitting van de zaak is op 14 februari 2014 voortgezet door de meervoudige kamer. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Eiseres is niet verschenen.

Overwegingen

1.
Eiseres woont op één adres met haar partner, [naam 1]. Op 17 maart 2010 heeft zorgverzekeraar Agis [naam 1] aangemeld bij verweerder, omdat [naam 1] gedurende tenminste zes maanden de nominale premie die hij verschuldigd is aan Agis niet heeft voldaan.
2.
Bij besluit van 25 maart 2010 heeft verweerder aan [naam 1] vanaf april 2010 een bestuursrechtelijke premie van € 136,72 per maand opgelegd en bepaald op welke wijze deze zal worden geïnd. Per 1 januari 2011 is deze premie verhoogd naar € 148,95 per maand. Bij het primaire besluit, geadresseerd aan [naam 1], heeft het CJIB namens verweerder de zorgtoeslag ingehouden.
3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij haar bezwaarschrift na het verstrijken van de bezwaartermijn heeft ingediend. Verweerder heeft in de toelichting van eiseres op de termijnoverschrijding geen aanleiding gezien om deze verschoonbaar te achten.
4.
Eiseres voert in beroep aan dat het primaire besluit noch aan haar noch aan [naam 1] op juiste wijze is bekendgemaakt. Volgens eiseres had verweerder haar als medegeadresseerde behoren aan te merken, nu de zorgtoeslag aan haar wordt uitbetaald. Verweerder heeft ten slotte de termijnoverschrijding ten onrechte niet verschoonbaar geacht.
5.1
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het primaire besluit op juiste wijze is bekendgemaakt aan [naam 1], de geadresseerde van het besluit.
5.2
Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt bekendmaking van besluiten die tot één of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient - in geval van toezending van een besluit - voor de vaststelling dat aan de wettelijke voorwaarde voor het aanvangen van de bezwaartermijn is voldaan, zowel de verzending als de aanbieding van de zending (aan het juiste adres) vast te staan dan wel voldoende aannemelijk te zijn gemaakt (zie onder andere de uitspraak van 16 december 2008, te raadplegen op www.rechtspraak.nl, met vindplaats ECLI:NL:CRVB:2008:BG7243). Indien het besluit waarvan eiseres de ontvangst ontkent niet aangetekend is verzonden, moet verweerder aannemelijk maken dat het besluit is verzonden. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie (zie de uitspraak van de CRvB van 4 september 2013, vindplaats ECLI:NL:CRVB:2013:1655).
5.3
Niet gebleken is dat de adressering van het primaire besluit onjuist is. Het besluit is niet aangetekend verzonden. Verweerder heeft een nadere toelichting gegeven op zijn (verzend)systeem en printscreens hiervan overgelegd. Volgens verweerder is het primaire besluit aangemaakt op 5 maart 2013 en vervolgens geplaatst in een digitaal bestand van in totaal 1.000 poststukken. Het bestand is digitaal aan DUO verzonden op 5 maart 2013 om 7:19 uur en door DUO dezelfde dag om 9:47 uur verwerkt tot een printbestand. De poststukken in het bestand zijn op 6 maart 2013 afgedrukt en de zelfde dag overgedragen aan PostNL. De latere datering 11 maart 2013 is ten gunste van betrokkene opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het primaire besluit uiterlijk op de datum van de datering ter post is aangeboden. De rechtbank verwijst in dit verband nog naar een uitspraak van het gerechtshof Leeuwarden van 23 december 2009 (vindplaats ECLI:NL:GHLEE:2009:BP3020). In deze uitspraak oordeelde het Hof dat, gezien de geautomatiseerde werkwijze van verzending van de poststukken, mocht worden aangenomen dat een bepaald stuk was verzonden. Ten aanzien van de inrichting van het aanmaak- en verzendproces werd hierbij overwogen dat de kans op fouten nagenoeg is uitgesloten. De ontkenning door eiseres van de ontvangst van het primaire besluit komt de rechtbank voorts onvoldoende geloofwaardig voor. In het beroepschrift heeft zij vermeld dat het primaire besluit aan [naam 1] is gestuurd, maar dat zij nooit van hem te horen heeft gekregen dat een dergelijk besluit is genomen. Eerst ter zitting van 22 november 2013 heeft zij ontkend dat [naam 1] het besluit had ontvangen. De gestelde mogelijke problemen met de postbezorging doen hier niet aan af, waarbij de rechtbank voorts verwijst naar hetgeen zij overweegt in rechtsoverweging 8.
6.1
De volgende vraag die voorligt is of het primaire besluit eveneens aan eiseres had moeten worden verzonden, aangezien de inhouding door verweerder (mede) op haar zorgtoeslag betrekking had. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
6.2
Op grond van artikel 18f, zesde lid, van de Zvw wordt in opdracht van Cvz een aan de verzekeringnemer of zijn partner uit te betalen zorgtoeslag als bedoeld in de Wet op de zorgtoeslag of een voorschot daarop, in afwijking van artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), als tegemoetkoming in de bestuursrechtelijke premie aan het Cvz uitbetaald. Uit artikel 14 van de Awir volgt dat een tegemoetkoming op aanvraag wordt toegekend door de Belastingdienst Toeslagen en dat indien partners een gezamenlijke aanspraak op een tegemoetkoming hebben, deze uitsluitend wordt toegekend aan de aanvrager. Uitbetaling van een voorschot of een tegemoetkoming geschiedt op grond van artikel 25 van de Awir door middel van een bijschrijving op een ten name van de belanghebbende of diens partner bestaande bankrekening, tenzij daartoe door de belanghebbende een andere rekening is aangewezen. Artikel 2, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag, vermeldt tot slot dat de verzekerde en zijn partner voor de toepassing van deze wet geacht worden gezamenlijk één aanspraak te hebben.
6.3
Niet gebleken is dat eiseres en haar partner op het moment van het nemen van het primaire besluit geen toeslagpartners waren op grond van de Awir. Uit de hiervoor weergegeven wetgeving vloeit voort dat partners gezamenlijk een aanspraak hebben op zorgtoeslag en dat verweerder gerechtigd is om deze aanspraak aan te wenden voor de inning van de bestuurlijke premie, ongeacht wie de aanvrager is van de zorgtoeslag of wie deze ontvangt. De rechtbank ziet geen aanknopingspunt in de wetgeving om aan te nemen dat hieruit volgt dat eiseres tevens als geadresseerde dient te worden aangemerkt bij de inhouding van de bestuursrechtelijke premie. Of eiseres als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt, nu niet uitgesloten is dat zij in haar belangen wordt geraakt door deze inning, laat de rechtbank hierbij uitdrukkelijk in het midden. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verweerder heeft kunnen volstaan met de bekendmaking van het primaire besluit aan [naam 1], die immers partner is van eiseres en op hetzelfde adres woonachtig is. Voor zover er problemen zouden bestaan tussen [naam 1] en eiseres in het elkaar op de hoogte brengen of houden van ontvangen correspondentie die beiden raakt, dient dit voor risico van eiseres en haar partner te blijven. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de bezwaartermijn in ieder geval op 12 maart 2013 was aangevangen.
7.
Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. Dit betekent dat eiseres uiterlijk op 23 april 2013 bezwaar had moeten maken. Zij heeft dit pas – blijkens de dagtekening van haar bezwaarschrift – op 24 april 2013 gedaan. Haar bezwaarschrift is op 25 april 2013 bij de Belastingdienst binnengekomen, op 1 mei 2013 bij de Belastingdienst/Toeslagen en is vervolgens met toepassing van artikel 6:15 van de Awb doorgezonden aan het CJIB. Verweerder heeft dan ook terecht vastgesteld dat het bezwaarschrift van eiseres na afloop van de termijn, dus te laat, is ingediend.
8.
De rechtbank zal vervolgens beoordelen of de overschrijding van de termijn door eiseres verschoonbaar is, als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. De rechtbank begrijpt dat eiseres op dit punt eveneens heeft aangevoerd dat zij nooit heeft geweten van de inhouding van de zorgtoeslag en dat, doordat zij op de derde verdieping woonde en er een andere naam op haar postbus stond vermeld, er regelmatig iets fout gaat met de postbezorging. Naar het oordeel van de rechtbank betreffen dit omstandigheden die voor rekening en risico van eiseres en haar partner behoren te komen. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is dan ook geen sprake, zodat verweerder terecht tot niet-ontvankelijkheid van het bezwaar heeft geconcludeerd.
9.
Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, mrs. A.J. Bongers-Scheijde en J.C.S. van Limburg Stirum, leden, in aanwezigheid van mr. F.K. van Wijk, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2014.
de griffier
de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.