ECLI:NL:CRVB:2013:1655
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de bekendmaking van een besluit inzake persoonsgebonden budget en de ontvankelijkheid van het bezwaar
In deze zaak staat de vraag centraal of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het besluit van 24 juni 2010 op de juiste wijze bekend is gemaakt aan appellante. Appellante had een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen van het Zorgkantoor Zuid-Limburg, maar na het faillissement van haar zorgaanbieder, Raad en Daad Thuisbegeleiding, werd het pgb lager vastgesteld. Het Zorgkantoor vorderde een bedrag van € 9.171,29 terug. Appellante stelde dat zij het besluit niet had ontvangen en diende pas op 11 mei 2011 bezwaar in, wat volgens het Zorgkantoor te laat was.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Zorgkantoor aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit op 5 augustus 2010 is verzonden, en dat appellante op 9 augustus 2010 op de hoogte was van de inhoud van het besluit. De Raad concludeert dat het bezwaarschrift van appellante ruim na de wettelijke termijn is ingediend en dat haar beroep op verschoonbare termijnoverschrijding niet is onderbouwd. De rechtbank had eerder het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de Raad bevestigt nu de beslissing van de rechtbank dat het bezwaar niet-ontvankelijk is.
De Raad wijst erop dat de bepalingen over de bezwaartermijn van openbare orde zijn en dat het belang van appellante bij een inhoudelijke beoordeling van haar bezwaar hieraan niet afdoet. De brief van 1 april 2011, waarin het Zorgkantoor meedeelt dat de budgetvaststelling definitief is, wordt niet als een besluit aangemerkt, omdat deze geen rechtsgevolg heeft. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellante ongegrond.