ECLI:NL:RBAMS:2013:7063

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2013
Publicatiedatum
25 oktober 2013
Zaaknummer
13/676274-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en doodslag tijdens schietincident op Bijlmerplein te Amsterdam

Op 25 oktober 2013 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een schietincident op het Bijlmerplein in Amsterdam op 26 maart 2012. De verdachte schoot de caféhouder [persoon 1] door het hoofd toen deze hem wilde aanspreken op zijn gedrag, wat resulteerde in een poging tot moord. Na dit incident richtte de verdachte zijn vuurwapen op drie politieambtenaren, wat eveneens leidde tot pogingen tot moord. Tijdens de schietpartij raakte ook een voorbijganger, [persoon 5], gewond door een kogel die zijn auto raakte, wat resulteerde in een poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met voorbedachte rade handelde en legde een gevangenisstraf van 20 jaar op. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, waaronder het beroep op noodweer en putatief noodweer, en concludeerde dat de verdachte niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling handelde. De rechtbank achtte de feiten ernstig, gezien de impact op de slachtoffers en de maatschappij, en benadrukte de noodzaak van een zware straf ter bescherming van de samenleving.

Uitspraak

VONNIS
Parketnummer: 13/676274-12 (Promis)
Datum uitspraak: 25 oktober 2013
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1972],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Detentiecentrum te [plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 10 en 11 oktober 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Kwaspen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.J.A. van den Munckhof naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

1.1.
Aan verdachte is na wijziging op de zitting – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 26 maart 2012 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
primair: poging tot moord dan wel poging tot doodslag op [persoon 1], subsidiair zware mishandeling van die [persoon 1],
poging tot moord dan wel poging tot doodslag op politieambtenaar [persoon 2],
poging tot moord dan wel poging tot doodslag op politieambtenaren [persoon 3] en [persoon 4],
poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling van [persoon 5],
het voorhanden hebben van een pistool en munitie,
bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling van [persoon 6],
en dat hij zich op 24 maart 2012 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
7. belediging van [persoon 6],
8. bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling van [persoon 6].
1.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Op maandag 26 maart 2012 vindt rond 13.30 uur een schietincident plaats voor het Belastingkantoor bij het (kleine) Bijlmerplein in Amsterdam Zuidoost. Het slachtoffer [persoon 1] wordt daarbij door een kogel in zijn hoofd geraakt en valt zwaargewond neer. In burger dienstdoende politieambtenaren [persoon 7] en [persoon 2] zijn daarvan toevallig getuige. Politieambtenaar [persoon 2] gaat achter de verdachte aan die na de schietpartij de trap naar de Bijlmerdreef is opgelopen.
Op de Bijlmerdreef vindt vervolgens een schietpartij plaats tussen verdachte en politieambtenaar [persoon 2] waarbij de auto van een toevallige passant, [persoon 5], wordt geraakt door een kogel. Verdachte weet te ontkomen en is ongeveer tien minuten later in een binnentuin aan de Kneppelweg. Hij wordt daar gevonden door politieambtenaren [persoon 3] en [persoon 4]. Vervolgens wordt in die binnentuin over en weer geschoten door verdachte en de beide agenten. [persoon 3] loopt hierbij een kogelverwonding in zijn voorhoofd op.
Verdachte wordt - naar later blijkt door [persoon 3] – in zijn borst geraakt en valt uiteindelijk gewond neer. Hij wordt vervolgens overmeesterd door andere ter plaatse gearriveerde politieambtenaren. Vervolgens wordt verdachte overgebracht naar het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam.
Slachtoffer [persoon 1] is bij het schietincident zwaar gewond geraakt. Hij zal de rest van zijn leven de lichamelijke en geestelijke gevolgen van de schietpartij ondervinden. Politieambtenaar [persoon 3] is bij de schietpartij in de binnentuin eveneens gewond geraakt aan zijn hoofd, maar heeft geen blijvend lichamelijk letsel opgelopen.
Het geding heeft zich met name toegespitst op de vraag of verdachte opzettelijk en met voorbedachte raad heeft gehandeld en of verdachte een beroep op noodweer, noodweer exces dan wel putatief noodweer toekomt.
De rechtbank zal de feiten – anders dan in de tenlastelegging - in
chronologischevolgorde behandelen. Daarbij zal zij voor de leesbaarheid van het vonnis per feit de verweren bespreken.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar haar schriftelijke requisitoir, samengevat het volgende naar voren gebracht.
De
feiten 5(voorhanden hebben vuurwapen en patronen),
6, 7 en 8(bedreigingen en belediging van [persoon 6]) kunnen gelet op de verschillende proces-verbalen en de in het requisitoir genoemde getuigenverklaringen bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van
feit 1 primair(schietpartij Bijlmerplein) en
feit 2(schietpartij Bijlmerdreef) kan worden bewezen dat verdachte heeft geprobeerd opzettelijk en met voorbedachte raad [persoon 1] en politieambtenaar [persoon 2] van het leven te beroven.
Met betrekking tot
feit 4kan de poging tot zware mishandeling op [persoon 5] worden bewezen.
Ook ten aanzien van
feit 3(schietpartij binnentuin Kneppelweg) is bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om opzettelijk en met voorbedachte raad de politieambtenaren [persoon 3] en [persoon 4] van het leven te beroven.
Alle verweren van de verdediging dienen te worden verworpen. De verklaringen van de verdachte zijn ongeloofwaardig en, gelet op de overige zich in het dossier bevindende getuigenverklaringen in combinatie met de diverse onderzoeksbevindingen, waaronder de onderzoeken van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) met betrekking tot het wapen, niet aannemelijk geworden.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft uitgebreid betoogd, onder verwijzing naar zijn pleitnotities en hieronder samengevat weergegeven, dat verdachte:
  • vrijgesproken dient te worden van
  • vrijgesproken dient te worden
  • vrijgesproken dient te worden van
  • ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging voor
  • ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging voor
  • ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging voor
  • vrijgesproken dient te worden voor
  • Vrijgesproken dient te worden voor
Volgens de raadsman kan verdachte wel worden veroordeeld voor de
feiten 5(voorhanden hebben wapen en patronen) en
7(belediging van [persoon 6]).
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Feit 6: vrijspraak
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte op 24 maart 2012 [persoon 6] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling. Weliswaar heeft [persoon 6] tegenover de politie verklaard dat verdachte de tenlastegelegde uitlatingen (“wil je soms dat ik je schade toebreng” en “ik kom terug voor jou”) heeft gedaan, maar in de verklaringen van andere aanwezigen bij het incident is onvoldoende ondersteunend bewijs aanwezig voor de verweten uitlatingen.
Voorts acht de rechtbank de door [persoon 6] gestelde uitlatingen op zichzelf genomen onvoldoende concreet om als bedreiging met een misdrijf tegen het leven of met zware mishandeling te kunnen gelden. Bijzondere omstandigheden die wel tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde bedreiging zouden kunnen leiden, zijn niet gebleken, te minder nu [persoon 6] in zijn aangifte heeft verklaard dat hij bang was dat verdachte hem van zijn ketting wilde beroven. De door verdachte gemaakte beweging met zijn hand onder zijn jas, richting zijn rechterheup, is op zichzelf genomen evenmin aan te merken als bedreiging in juridische zin. Niet vast staat dat verdachte die beweging maakte met het opzet om [persoon 6] te bedreigen.
Verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van feit 6.
4.4.2.
De bewijsmiddelen met betrekking tot de overige feiten
De rechtbank acht op grond van de wettige bewijsmiddelen die in bijlage 2 bij dit vonnis zijn opgenomen, overtuigend bewezen, dat verdachte het onder
1 primair, 2, 3, 4, 5,7 en 8ten laste gelegde heeft begaan, zoals beschreven in rubriek 5.
De rechtbank betrekt in haar nadere overwegingen de door de officier van justitie en de raadsman aangevoerde standpunten.
4.4.3.
Nadere bewijsoverwegingen
4.4.3.1. Feiten 5, 7 en 8: wapen- en patronenbezit en bedreiging en belediging [persoon 6]
Ten aanzien van de feiten 5 en 7 is geen verweer gevoerd. De rechtbank volstaat dan ook met een verwijzing naar de bewijsmiddelen voor deze feiten.
Feit 8:
[persoon 6] heeft verklaard dat verdachte hem op 26 maart 2012, vlak voor het schietincident waarbij [persoon 1] gewond is geraakt, in café [naam A] heeft bedreigd. Die verklaring wordt ondersteund door de verklaring van de bardame, [persoon 8].
Verdachte ontkent de bedreiging. Hij heeft samengevat het volgende verklaard:
[persoon 6] en [persoon 8] kennen elkaar en hebben hun verklaringen op elkaar afgestemd. Volgens verdachte heeft juist [persoon 6] hem op zaterdag 24 maart 2012 geprovoceerd. Verdachte trof [persoon 6] op maandag 26 maart 2012, toevallig in café [naam A] aan en hij heeft [persoon 6] toen geconfronteerd met het gerucht dat [persoon 6] mensen op verdachte zou afsturen. [persoon 6] reageerde niet. De bardame [persoon 8] zei dat verdachte weg moest gaan en heeft een glas drank in de richting van verdachte gegooid. Verdachte heeft daarop uit frustratie een glas op de grond gegooid en is, juist om verdere escalatie te voorkomen, het café uitgelopen. Verdachte heeft [persoon 6] niet bedreigd en heeft dus - anders dan [persoon 8] heeft verklaard - ook niet als eerste met een glas gegooid.
De rechtbank acht de lezing van verdachte over de gebeurtenissen in Café [naam A] niet aannemelijk. Daartoe wordt vooropgesteld dat verdachte wisselend heeft verklaard over het voorval in café [naam A]. De stelling dat [persoon 6] en [persoon 8] hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd, heeft verdachte niet onderbouwd. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen van [persoon 6] en [persoon 8]. Vast staat dat verdachte de confrontatie met [persoon 6] is aangegaan en dat zij verwikkeld waren in een – voor buitenstaander [persoon 8] kenbaar – verhit gesprek waarbij in de Surinaamse taal naar elkaar werd geschreeuwd. [persoon 8] heeft verklaard dat zij de Surinaamse taal machtig is en dat zij heeft verstaan wat er door verdachte is gezegd. De enkele opmerking van verdachte dat het onmogelijk is dat [persoon 8] Surinaams verstaat, kennelijk omdat zij autochtoon Nederlandse is, snijdt geen hout.
De rechtbank verwerpt het verweer en concludeert dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte [persoon 6] op 26 maart 2012 heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven.
4.4.3.2. Feit 1: schietincident Bijlmerplein
In de versie van verdachte is de café-eigenaar [persoon 1] met zijn twee vrienden [persoon 9] en [persoon 10] achter verdachte aangelopen nadat verdachte café [naam A] had verlaten en zij van de bardame [persoon 8] hadden vernomen dat verdachte met een glas had gegooid. Zij wilden verhaal halen bij verdachte en vroegen hem stil te blijven staan. Verdachte heeft daarop geroepen dat ze hem met rust moesten laten en dat ze maar met de bardame moesten praten over wat er was gebeurd. Toch bleven de drie mannen achter verdachte aanlopen. Ze kwamen steeds dichterbij en bleven aandringen.
In de buurt van de ingang van het Belastingkantoor heeft [persoon 1] aan de jas van verdachte getrokken en nogmaals op dwingende toon gezegd dat verdachte stil moest blijven staan. [persoon 1] stootte daarbij met zijn borst tegen de borst van verdachte aan. Verdachte was toen bijna bij de trap naar de Bijlmerdreef. In V-formatie kwamen de drie mannen op hem af. Verdachte was bang dat [persoon 1] of een van de anderen hem bij de benen zou pakken als hij de trap op zou lopen. In 1998 is verdachte door een groep bendeleden in elkaar getrapt en met een mes in zijn arm gestoken. In zijn verdediging heeft verdachte toen een pistool van een van de bendeleden af weten te pakken, waarna hij op een van de bendeleden heeft geschoten. Dat bendelid is later in het ziekenhuis aan zijn daarbij opgelopen verwondingen overleden. Verdachte wilde nu niet nog eens in zo’n situatie terechtkomen. Omdat verdachte zich door [persoon 1] en diens twee vrienden in het nauw gedreven voelde, pakte hij vanuit zijn broeksriem zijn pistool en sloeg hij [persoon 1] in één vloeiende beweging met het pistool op het hoofd. Het wapen ging daarbij onverhoeds af en verdachte zag [persoon 1] op de grond vallen. Verdachte heeft een knal gehoord, maar hij had er geen rekening mee gehouden dat het pistool af zou gaan. Hij realiseerde zich niet dat er een patroon in de kamer van het wapen zat. Het pistool stond volgens de verdachte bovendien op de safety-stand. Verdachte heeft zich slechts willen verdedigen nadat hij zich door [persoon 1] en zijn vrienden bedreigd voelde.
De verdediging heeft erop gewezen dat verdachtes verklaring dat hij met het pistool heeft geslagen, wordt ondersteund door de verklaring van zijn neef, de getuige [persoon 11]. De overige getuigen hebben slechts verklaard wat hun hersenen meenden te hebben gezien toen verdachte een wapen trok en zij een schot hoorden. Verdachte heeft het wapen niet doorgeladen en heeft slechts een (bovenhandse) slaande beweging met het pistool gemaakt in de richting van het hoofd van [persoon 1]. Indien verdachte, die op één a anderhalve meter van [persoon 1] afstond, zijn pistool zou hebben gericht en opzettelijk zou hebben geschoten, dan zou de kogel niet langs de uiterste zijkant van [persoon 1] hoofd zijn geschampt zoals nu is gebeurd, maar dan had hij [persoon 1] vol in het gezicht geraakt. Het is nagenoeg onbestaanbaar dat verdachte zou hebben gericht en dan toch zo afwijkend zou hebben geschoten. Het was derhalve niet de bedoeling van verdachte om het pistool af te laten gaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank neemt bij het vaststellen van de feiten de verklaringen van de getuigen verbalisant [persoon 7], verbalisant [persoon 2], [persoon 12] en [persoon 10] tot uitgangspunt.
Deze getuigen bevonden zich in de directe nabijheid van het schietincident. [persoon 10] was met [persoon 9] en [persoon 1] achter verdachte aangelopen. [persoon 12], op weg naar huis, liep vlak achter de vier mannen. [persoon 7] en [persoon 2], beiden politieambtenaren in burger, bezig met een projectmatig onderzoek, stonden op ongeveer zes tot zeven meter afstand van het schietincident. De aandacht van deze getuigen werd naar de mannen getrokken, omdat zij met stemverheffing met elkaar spraken. De getuigen hebben voor hun ogen gezien wat er tussen verdachte en [persoon 1] gebeurde en hebben daar gedetailleerd over verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verklaringen van deze vier ooggetuigen helder en onderling consistent. Zij acht voornoemde verklaringen betrouwbaar en geloofwaardig en legt deze verklaringen aan de bewezenverklaring ten grondslag. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat twee van de vier ooggetuigen zijn opgeleid tot politieagent en dat aan hun verklaringen daardoor in beginsel grote waarde mag worden gehecht.
Uit deze verklaringen volgt in de kern dat de verdachte opzettelijk en gericht in de richting van het hoofd van [persoon 1] heeft geschoten en dat hij niet een slaande beweging met het pistool heeft gemaakt. De bewegingen die door de getuigen worden beschreven duiden naar hun uiterlijke verschijningsvorm op schieten. Alle vier de getuigen verklaren dat verdachte geen slaande beweging heeft gemaakt. Gelet daarop is verdachtes lezing dat hij op het hoofd van [persoon 1] sloeg, waarbij het vuurwapen per ongeluk afging, onaannemelijk. Het feit dat verdachte op korte afstand heeft geschoten, maakt – anders dan de verdediging heeft betoogd – het niet onmogelijk dat verdachte het slachtoffer niet dodelijk heeft geraakt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte geen geoefend schutter was, en dat [persoon 1] volgens de verklaring van [persoon 10] bij de rechter-commissaris zijn hoofd afwendde.
Verklaring [persoon 11]
De rechtbank gaat voorbij aan de verklaring van de getuige [persoon 11]. Deze getuige heeft verklaard dat verdachte een slaande beweging met het pistool heeft gemaakt waarbij de getuige tegelijkertijd een schot hoorde, maar hij is de enige getuige die onomwonden over dat slaan verklaart.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen behoeven de overige verweren van de verdediging met betrekking tot het per ongeluk afgaan van het wapen, waaronder die verweren die verband houden met het wapenonderzoek door het NFI, hier geen bespreking meer.
Voorbedachte raad
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen (zie Hoge Raad, 17 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:706). De enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling is onvoldoende voor de conclusie dat sprake is van voorbedachte raad (Hoge Raad 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963).
De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Uit de in bijlage 2 bij dit vonnis weergegeven bewijsmiddelen volgt dat verdachte op
26 maart 2012 een geladen vuurwapen en een extra gevulde patroonhouder bij zich droeg. Na de confrontatie met [persoon 6] en [persoon 8] in café [naam A] is verdachte richting de trap naar de Bijlmerdreef gelopen. Uit de bij de politie afgelegde getuigenverklaringen van [persoon 1] en [persoon 9], zoals weergegeven in de bewijsmiddelen, alsook verdachtes verklaring ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af. Verdachte werd tijdens de wandeling van café [naam A] naar de trap achterna gelopen door [persoon 1] en twee anderen. Verdachte gaf aan dat hij met rust gelaten wilde worden en waarschuwde met de woorden: ‘beter voor jou teruggaan’ en ‘ga terug naar de zaak’ en ‘ik zeg je nog één keer, ga terug naar de zaak’, althans woorden van die strekking. [persoon 1] bleef hem echter aanspreken en vragen wat er in het café was gebeurd. Verdachte heeft zich vervolgens omgedraaid, zijn vuurwapen gepakt en tegen [persoon 1] gezegd: ‘Ik zei toch dat het beter was terug gaan’, waarna hij met het vuurwapen een schot afvuurde richting het hoofd van [persoon 1]. Uit deze verklaringen en de aaneenschakeling van gebeurtenissen leidt de rechtbank af dat verdachte zich, vanaf de eerste keer dat hij tegen [persoon 1] zei dat beter was terug te gaan naar zijn zaak tot het moment waarop hij zijn wapen pakte en [persoon 1] vervolgens toevoegde ‘Ik zei toch dat het beter was terug te gaan’, heeft kunnen beraden over een te nemen besluit in het geval [persoon 1] niet terug zou keren naar zijn zaak.
Er zijn ook aanwijzingen dat verdachte zich daadwerkelijk op het gebruik van het wapen heeft beraden. De woorden ‘beter voor jou teruggaan’ laten zich goed verklaren door de overweging van verdachte om eventueel (vuurwapen-)geweld te gaan gebruiken als [persoon 1] verdachte bleef lastig vallen. Dat past ook bij de opmerking ‘ik zei toch dat het beter was terug te gaan’, die onmiddellijk werd gevolgd door het schot. Verdachte heeft geen andere verklaring gegeven voor de door hem gebruikte bewoordingen.
Er zijn dus sterke aanwijzingen dat het schot niet het resultaat is van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar heeft plaatsgevonden ter uitvoering van een eerder gevormd en weloverwogen voornemen om [persoon 1] neer te schieten als deze niet verdachtes dringende advies om terug te gaan naar zijn zaak zou opvolgen.
Contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad bij de verdachte, ontbreken. In tegendeel: uit de gebezigde bewijsmiddelen komt het beeld naar voren dat verdachte kalm en koelbloedig heeft gehandeld. Ook na het schieten kwam verdachte volgens de getuigen kalm en rustig over, hetgeen eerder een indicatie vormt dat met voorbedachte raad is gehandeld dan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
Noodweer / noodweerexcesNamens verdachte is voorts aangevoerd dat hij heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces omdat hij zich bedreigd voelde door [persoon 1] en diens twee vrienden.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Op geen enkele wijze is aannemelijk geworden dat verdachte door [persoon 1] of zijn vrienden werd belaagd of aangevallen. Uit de diverse getuigenverklaringen blijkt dat [persoon 1] slechts het gesprek met verdachte wilde aangaan en dat [persoon 1] geen verbaal of fysiek geweld jegens verdachte heeft gebruikt. Het enkele trekken aan de jas van verdachte kan niet als een wederrechtelijke aanranding worden beschouwd. Er was derhalve geen sprake van een noodweersituatie.
Nu er geen sprake was van een noodweersituatie faalt het beroep op noodweerexces eveneens. Ook dit verweer wordt dan ook verworpen.
4.4.3.3. Feit 2: schietpartij Bijlmerdreef
Namens verdachte is aangevoerd dat hij in paniek is geraakt nadat hij tot het besef was gekomen dat het pistool waarmee hij had geslagen was afgegaan,. Hij voelde zich al bedreigd en dat gevoel werd alleen maar meer gerechtvaardigd nu hij een van de mannen door wie hij zich bedreigd voelde, had verwond. De kans dat een van de twee anderen hun aangevallen vriend zou komen wreken, was groot. Verdachte liep rustig de trap op, omdat deze trap vaak glad is. Boven aangekomen liet hij op zich inwerken wat hij zojuist had meegemaakt. Hij stopte zijn pistool weer achter zijn broeksriem en wandelde richting het Anton de Komplein. Opeens werd verdachte uit zijn gedachten gehaald, toen hij een schot hoorde en de kogel langs zich heen voelde suizen. Toen hij zich omdraaide zag hij op 30 meter afstand een man in normale kleding, die een pistool op hem richtte. Gelet op de korte tijdsduur was het volgens de verdachte niet logisch dat de politie hem nu al op de hielen zat en kon het niet anders zijn dan dat de vrienden van [persoon 1] hem achterna zaten.
Uit overlevingsinstinct heeft verdachte geschoten in de richting van waar de schoten vandaan kwamen. Verdachte heeft niet als eerste geschoten. Omdat verdachte nergens dekking kon zoeken, moest hij zichzelf wel verdedigen. De raadsman heeft geconcludeerd dat politieambtenaar [persoon 2] ofwel verdachte heeft willen stoppen voordat hij zich in het publiek van de drukke markt op het Anton de Komplein mengde, ofwel preventief heeft geschoten toen verdachte met zijn hand naar zijn wapen reikte.
Verdachte heeft niet gehoord dat [persoon 2] “Stop Politie!” heeft geroepen. Volgens de raadsman valt dit te verklaren doordat [persoon 2] dit naar alle waarschijnlijkheid onderaan de trap heeft geroepen, terwijl verdachte al op de Bijlmerdreef was. Verder was er ook grote paniek uitgebroken op het Bijlmerplein en is het mogelijk dat het roepen in het rumoer verloren is gegaan. Subsidiair stelt de raadsman dat verdachte zo diep in een combinatie van gedachten en stress was verzonken dat zijn hersenen het roepen niet hebben waargenomen of daar geen prioriteit aan hebben gegeven. Nog meer subsidiair is het roepen verloren gegaan in het rumoer van het Bijlmerplein en het drukke verkeer op de Bijlmerdreef.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Bij het vaststellen van de feiten gaat de rechtbank uit van de verklaringen van verbalisant [persoon 2], verbalisant [persoon 7] en de verklaring van de getuige [persoon 13], die zich op de Bijlmerdreef bevond. De rechtbank acht met de officier van justitie de verklaring van verdachte dat hij niet heeft gehoord dat [persoon 2] (verschillende malen) heeft geroepen dat hij van de politie was en dat verdachte moest stoppen niet aannemelijk. Meerdere getuigen hebben verklaard dit te hebben gehoord. Daarbij was het voor de getuigen meteen duidelijk dat de roepende man van de politie was. In samenhang met de verklaring van verdachte ter zitting dat hij zich direct na het schietincident met [persoon 1] ervan bewust was dat de politie zou arriveren, acht de rechtbank niet aannemelijk dat het verdachte niet duidelijk was dat [persoon 2] een politieagent was.
De lezing van verdachte dat hij er vanuit ging dat de vrienden van [persoon 1] achter hem aankwamen en op hem schoten, is temeer onaannemelijk omdat [persoon 1] en de twee andere mannen niet gewelddadig of dreigend tegen verdachte optraden. Er was dus voor verdachte geen goede reden om aan te nemen dat zij bewapend waren en verdachte wilden doden. De verweren van de raadsman op dit punt worden dan ook verworpen.
Uit de genoemde getuigenverklaringen volgt verder dat verdachte als eerste op agent [persoon 2] heeft geschoten en dat de schietrichting van verdachte eveneens de richting was van de auto die bestuurd werd door [persoon 5]. In het dossier is geen, althans onvoldoende ondersteuning te vinden voor de verklaring van verdachte dat politieagent [persoon 2] als eerste heeft geschoten. De versie van de raadsman dat het niet anders kan zijn dan dat [persoon 2] verdachte preventief heeft willen uitschakelen, is slechts speculatief en acht de rechtbank bovendien onaannemelijk, gelet op de verklaringen van [persoon 2] en Godlieb.
Gelet op het voorgaande en hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen blijkt, acht de rechtbank met de officier van justitie bewezen dat de verdachte als eerste en opzettelijk op politieambtenaar [persoon 2] heeft geschoten. Het beroep van de raadsman op de Ambtsinstructie voor de politie, Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren wordt verworpen, nu [persoon 2] in de rechtmatige uitoefening van zijn functie handelde in verband met artikel 8 van de Politiewet. [persoon 2] is pas op verdachte gaan schieten, nadat verdachte als eerste had geschoten. Ook toen verdachte vervolgens wegvluchtte was het lossen van schoten om verdachte tot stoppen te dwingen, mede bezien in het licht van het door [persoon 2] waargenomen schietincident op het Bijlmerplein, gerechtvaardigd.
Voorbedachte raad
Uit de in bijlage 2 bij dit vonnis weergegeven bewijsmiddelen volgt dat verdachte heeft gezien dat zijn wapen afging en dat [persoon 1] gewond neerviel. Vervolgens is hij rustig de trap richting de Bijlmerdreef opgelopen. Volgens verdachte was hij ‘in gedachten verzonken’ op dat moment. Politieambtenaar [persoon 2] is verdachte achterna gelopen. Toen [persoon 2] verdachte in het vizier kreeg, heeft hij meermalen geroepen dat hij van de politie was en dat verdachte moest blijven staan. Zoals hiervoor reeds overwogen, gaat de rechtbank er vanuit dat het voor verdachte duidelijk was dat [persoon 2] politieambtenaar was. De stelling dat verdachte werd verrast doordat [persoon 2] kort na het schietincident met [persoon 1] verdachte aanriep is aannemelijk, maar betekent in dit geval niet dat hij in een opwelling handelde.
Verdachte heeft zich – naar eigen zeggen - na het neerschieten van [persoon 1] onmiddellijk gerealiseerd dat hij in de problemen zat en de kans erg groot was dat de politie achter hem aan zou komen.
Dit betekent dat de verdachte zich vanaf het moment dat hij het schot op [persoon 1] had gelost, heeft kunnen beraden over een te nemen besluit in het door hem zeer waarschijnlijk geachte geval dat de politie de achtervolging zou inzetten.
Op de Bijlmerdreef is verdachte, nadat hij de trap was opgelopen en naar rechts was afgeslagen, door agent [persoon 2] luid aangeroepen en tot stilstaan gemaand. Verdachte heeft vervolgens, zo blijkt uit de verklaringen van [persoon 2] en [persoon 13], zijn vuurwapen onder zijn jas vandaan gehaald, en op [persoon 2] gericht en geschoten.
Gelet op de hiervoor geschetste gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat verdachte tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zoals door de raadsman is aangevoerd. Integendeel, verschillende getuigen verklaren dat verdachte na het schot op [persoon 1] kalm en rustig was. In de geschetste feiten en omstandigheden liggen geen contra-indicaties besloten voor het aannemen van voorbedachte raad bij de verdachte.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er ten aanzien van feit 2 eveneens sprake is van voorbedachte raad.
Noodweer / noodweerexcesNamens verdachte is voorts aangevoerd dat hij heeft gehandeld uit noodweer dan wel putatief noodweer omdat hij in de achteraf onjuist gebleken veronderstelling verkeerde dat hij werd beschoten door een van de vrienden van [persoon 1].
De rechtbank verwerpt dit verweer. Een beroep op noodweer kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank bewezen dat verdachte als eerste op agent [persoon 2] heeft geschoten. Daarmee is gegeven is dat geen sprake is geweest van een aanranding jegens verdachte door agent [persoon 2].
Reeds hierom komt de verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toe. Gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen over de bekendheid van verdachte met het feit dat hij met een politieambtenaar te maken had, wordt ook het beroep op putatief noodweer verworpen.
4.4.3.4. Feit 4: Voorwaardelijk opzet op de dood dan wel zware mishandeling van [persoon 5]
Verdachte heeft met betrekking tot dit feit erkend dat hij op de Bijlmerdreef heeft geschoten. Hij heeft echter ontkend dat hij opzettelijk [persoon 5] of diens auto wilde raken. Het was pure pech, aldus verdachte.
Vooropgesteld wordt dat de rechtbank aanneemt dat verdachte niet het ‘volle’ opzet had op het raken van [persoon 5]. Met andere woorden: het was niet de uitdrukkelijke bedoeling van verdachte om [persoon 5] te raken. De rechtbank overweegt dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
In dit verband acht de rechtbank van belang dat verdachte op de Bijlmerdreef, een drukke openbare weg, tenminste vijf kogels heeft verschoten. De schootsrichting was vanaf de bushalte over de openbare weg van de Bijlmerdreef in de richting van de Dolingadreef. Dit is de richting waarin [persoon 5], zittend in zijn auto, zich bevond.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is dat kogels een zeer grote snelheid hebben en een lange afstand kunnen afleggen. Nu de rechtbank met betrekking tot feit 2 heeft geconcludeerd dat verdachte opzettelijk op [persoon 2] heeft geschoten, heeft verdachte eveneens willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij omstanders, zich bevindend in dezelfde schootsrichting als [persoon 2], waaronder aangever [persoon 5], met een of meerdere kogels zou raken. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat hierdoor niet slechts zwaar lichamelijk letsel had kunnen ontstaan, maar dat eveneens de aanmerkelijke kans bestond dat [persoon 5] zittend in zijn auto, waarvan het raampje van de bestuurdersportier open stond, dodelijk zou worden getroffen. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzet, in voorwaardelijke zin, op de dood van [persoon 5] heeft gehad.
4.4.3.5. Feit 3: schietpartij binnentuin Kneppelweg
Met betrekking tot de schietpartij in de binnentuin heeft de raadsman betoogd dat verdachte na het schietincident met [persoon 2] is weggevlucht. Verdachte was onbekend in de buurt en met het stratenplan. Via het hofje probeerde verdachte in een andere straat te komen, maar hij kwam erachter dat het doodlopend was. Toen verdachte wilde terugkeren naar de ingang zag hij daar mannen staan. Zij schreeuwden. Voor verdachte was het toen kraakhelder dat deze mannen het op hem gemunt hadden. Hij wist niet beter dan dat de man met het pistool en de andere vriend van [persoon 1] hem hadden achtervolgd. Verdachte weet niet meer of hij als eerste heeft geschoten. Hij schoot in ieder geval pas nadat hij geschreeuw had gehoord.
Op dat moment was verdachte volledig in paniek. Hij werd niet alleen opgewacht door twee mannen met pistolen, maar er was ook geen uitgang. Of er nu wel of niet “Politie” is geschreeuwd, het overlevingsinstinct van verdachte nam op dat moment alles over. De focus lag niet meer op waarneming, maar op bescherming. Na zijn aanhouding heeft verdachte ook verklaard dat hij niet wist dat het politie was. Verdachte heeft slechts uit zelfverdediging gehandeld omdat hij ervan uitging dat zijn belagers vrienden van [persoon 1] waren.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Bij het vaststellen van deze feiten gaat de rechtbank uit van de verklaringen van de verbalisanten [persoon 3] en [persoon 4]. Deze verbalisanten hebben luid en duidelijk, zelfs hoorbaar voor de getuige Loonstein in zijn woning grenzend aan de binnentuin, geroepen dat zij van de politie waren. Ook voor verdachte moest het daarom duidelijk zijn dat hij van doen had met politieambtenaren. Dat verdachte in de veronderstellingverkeerde dat hij werd achterna gezeten door de vrienden van [persoon 1], acht de rechtbank niet aannemelijk.
Verdachte heeft er bewust voor gekozen om zich niet over te geven en is begonnen met schieten nadat [persoon 3] en [persoon 4] luid hebben geroepen dat zij van de politie waren en dat verdachte zich moest overgeven. Uit de verklaringen van de agenten over de handelingen van verdachte komt voorts niet het beeld naar voren dat verdachte in paniek was en als zodanig handelde.
Gelet op het voorgaande en hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen blijkt, acht de rechtbank met de officier van justitie bewezen dat verdachte als eerste opzettelijk op agenten [persoon 3] en [persoon 4] heeft geschoten. Ook hier waren de agenten in de rechtmatige uitoefening van hun functie. Uit hun verklaringen volgt dat zij pas op verdachte zijn gaan schieten nadat verdachte als eerste had geschoten.
Voorbedachte raad
Vanaf het schietincident op de Bijlmerdreef was verdachte duidelijk dat de politie daadwerkelijk naar hem op zoek was. Hij heeft tot het moment waarop de agenten [persoon 3] en [persoon 4] de binnentuin in kwamen en riepen dat zij van de politie waren, de gelegenheid gehad zich te beraden over een te nemen besluit als de politie hem zou vinden. Verdachte heeft er voor gekozen om zich niet over te geven en is doelbewust gaan schieten op de agenten. Toen zijn patroonhouder leeg was heeft verdachte deze blijkens de verklaring van [persoon 4] rustig herladen. Dit duidt op een koelbloedig handelen, zoals ook blijkt uit de verklaringen van [persoon 3] en [persoon 4].
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. In de geschetste feiten en omstandigheden liggen geen contra-indicaties besloten voor het aannemen van voorbedachte raad bij de verdachte, maar daaruit volgt juist dat verdachte rustig en weloverwogen handelde.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er ten aanzien van feit 3 eveneens sprake is van voorbedachte raad.
Noodweer / putatief noodweerNamens verdachte is voorts aangevoerd dat hij heeft gehandeld uit noodweer dan wel putatief noodweer omdat hij in de achteraf onjuist gebleken veronderstelling verkeerde dat hij werd beschoten door de vrienden van [persoon 1].
De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte als eerste op de agenten heeft geschoten. Daarmee is gegeven is dat geen sprake is geweest van een aanranding jegens verdachte door agenten [persoon 3] en [persoon 4] waartegen hij zich moest verdedigen. Reeds hierom komt de verdachte geen beroep op noodweer toe. Gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen over de bekendheid van verdachte met het feit dat hij met politie ambtenaren te maken had, wordt ook het beroep op putatief noodweer verworpen.
De rechtbank verwerpt derhalve het beroep op noodweer dan wel putatief noodweer.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder feit 1 primair ten laste gelegde:
op 26 maart 2012 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [persoon 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen, een kogel door het hoofd van voornoemde [persoon 1] heeft geschoten.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde:
op 26 maart 2012 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [persoon 2] (als brigadier werkzaam bij regiopolitie Amsterdam-Amstelland) van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen meermalen in de richting van voornoemde [persoon 2] heeft geschoten.
Ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde:
op 26 maart 2012 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [persoon 3] en [persoon 4] (als hoofdagenten werkzaam bij regiopolitie Amsterdam-Amstelland) van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen meermalen in de richting van voornoemde [persoon 3] en [persoon 4] heeft geschoten.
Ten aanzien van het onder feit 4 ten laste gelegde:
op 26 maart 2012 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [persoon 5] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen in de richting van voornoemde [persoon 5] heeft geschoten.
Ten aanzien van het onder feit 5 ten laste gelegde:
op 26 maart 2012 te Amsterdam, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Pietro Beretta), waarvan de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing en munitie van categorie III, te weten zeven, (scherpe) patronen, voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van het onder feit 7 ten laste gelegde:
op 24 maart 2012 te Amsterdam, opzettelijk een persoon genaamd [persoon 6], in het openbaar heeft beledigd, door voornoemde [persoon 6] in het gezicht te spugen, althans ten aanzien van voornoemde [persoon 6] een feitelijkheid heeft verricht van gelijke beledigende aard.
Ten aanzien van het onder feit 8 ten laste gelegde:
op 26 maart 2012 te Amsterdam [persoon 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [persoon 6] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ga je in je hoofd schieten als je naar me blijft vragen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

Namens verdachte is door de raadsman betoogd dat de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt. Voor feit 2 en feit 3 is een beroep op putatief noodweer gedaan. Die verweren zijn hiervoor in paragraaf 4 van dit vonnis besproken en verworpen. De rechtbank verwijst daar kortheidshalve naar.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 tot en met 8 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaar met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de eis van de officier van justitie buitenproportioneel is. Er zijn geen doden gevallen. Verdachte is, ondanks een lage intelligentie die wellicht zijn beoordelingsvermogen ten tijde van de delicten heeft beïnvloed, niet ontoerekeningsvatbaar. Ook verdachte heeft de nodige problemen ondervonden door de zaak. Hij is zelf ook zwaar gewond geraakt en hij vindt dat hij hardhandig door de politie is gearresteerd. Hij heeft enkele weken in coma gelegen en was ook bijna dood gegaan. In Nederland heeft hij geen strafblad. Verdachte is geen crimineel en wordt door bekenden als rustig omschreven. Verder heeft verdachte ook steeds volledige medewerking aan het onderzoek verleend. Dit dient in het voordeel van verdachte meegerekend worden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier pogingen tot moord, te weten op de café-eigenaar [persoon 1] en op drie politieagenten, alsmede één poging tot doodslag op [persoon 5]. Verdachte droeg op 26 maart 2012 een gebruiksklaar en met scherpe patronen geladen vuurwapen in zijn broeksband. Toen [persoon 1] verdachte wilde aanspreken op zijn gedrag in café [naam A], heeft verdachte het vuurwapen tevoorschijn gehaald, op [persoon 1] gericht en op korte afstand een kogel afgevuurd richting [persoon 1]. Deze kogel heeft zich aan de zijkant verticaal door het hoofd van [persoon 1] geboord, waardoor hij zwaar gewond is geraakt. [persoon 1] is ternauwernood aan de dood ontsnapt. Daarna is de verdachte verder gelopen en heeft hij vervolgens politieambtenaar [persoon 2], die hem wilde aanhouden, beschoten. Daarbij heeft hij ook de auto van [persoon 5], die voor het verkeerslicht stond te wachten, in het bestuurdersportier geraakt. Vervolgens is verdachte verder weggelopen en uiteindelijk op zijn vlucht terechtgekomen in een binnentuin waar hij werd benaderd door politieambtenaren [persoon 3] en [persoon 4]. Ook op hen heeft verdachte onmiddellijk het vuur geopend. Een door verdachte afgevuurde kogel heeft [persoon 3] midden in zijn voorhoofd geraakt, waardoor [persoon 3] een kogelverwonding aan zijn voorhoofd heeft opgelopen. De agenten hebben doodsangsten uitgestaan, terwijl zij hun werk deden. De beschrijving door de politieambtenaren [persoon 2], [persoon 3] en [persoon 4] van hun vuurgevecht met verdachte laat zien in welke kwetsbare positie zij zich toen hebben bevonden. Zij zijn met gevaar voor eigen leven achter verdachte aangegaan en het mag een klein wonder heten dat zij allemaal de confrontatie met verdachte hebben overleefd.
De grens tussen een poging en het voltooide delict is, zeker bij [persoon 1] en [persoon 3], uiterst dun, zoals de officier van justitie terecht heeft betoogd. Het is op geen enkele wijze aan verdachte te danken dat zij niet om het leven zijn gekomen.
Blijkens hun schriftelijke slachtofferverklaringen hebben de gebeurtenissen een grote impact gehad op het leven van [persoon 1], [persoon 2], [persoon 3] en [persoon 4].
[persoon 1] heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Hij heeft tien dagen in coma gelegen. Aanvankelijk werd verwacht dat hij niet meer zou kunnen spreken of lopen. De rechterzijde van zijn lichaam was verlamd. Na maanden van revalidatie en enkele operaties aan zijn schedel heeft hij nog steeds weinig kracht in zijn rechterarm en –hand waardoor hij deze slechts beperkt kan gebruiken. Ook lopen is erg moeilijk. Zijn spraak is ernstig aangetast geweest. Inmiddels kan hij zich met enige moeite verstaanbaar maken. Sinds het incident lijdt hij aan epileptische aanvallen waarvoor hij met medicijnen behandeld moet worden. Ook voor zijn gezin met 3 jonge kinderen heeft het gebeuren grote gevolgen gehad. Het incident heeft het leven van [persoon 1] verwoest, zo heeft hij verklaard.
Ook op de agenten [persoon 2], [persoon 3] en [persoon 4] heeft het schieten door verdachte, zowel in hun werk als privé, grote gevolgen gehad. Zij kampen nog steeds met de psychische gevolgen van de gebeurtenissen.
Bij alle slachtoffers heerst nog steeds een gevoel van verbijstering over het nietsontziende gedrag van verdachte.
Daarnaast zijn ook omstanders op het Bijlmerplein, de Bijlmerdreef en omwonenden aan de Kneppelweg met de drie schietincidenten geconfronteerd. De feiten hebben zich voorgedaan midden op de dag en midden in Amsterdam Zuidoost. Daardoor is een zeer risicovolle situatie ontstaan en heeft verdachte ook de levens van bewoners en toevallige voorbijgangers in gevaar gebracht.
Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat dergelijke gewelddadige feiten die zich op straat en in een woonwijk afspelen, leiden tot maatschappelijke onrust en gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank neemt het verdachte voorts zeer kwalijk dat hij niet van de gebeurtenissen uit zijn verleden heeft geleerd. In Suriname heeft hij immers ook al ondervonden welke ernstige gevolgen het gebruik van een vuurwapen kan meebrengen. Door een door verdachte gelost schot met een vuurwapen is toen al een persoon overleden. Verdachte is voor dat feit in Suriname veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren en heeft deze straf ook uitgezeten.
Desondanks heeft verdachte er niet alleen voor gekozen om een vuurwapen met patronen aan te schaffen en daarmee over straat te lopen, maar ook om dit vuurwapen te gebruiken.
Gelet op al het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor lange duur met zich brengt. Uitgangspunt bij moord is dat in de regel niet wordt volstaan met een lagere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren. In het onderhavige geval is sprake van niet voltooide delicten, hetgeen over het algemeen tot een lagere strafoplegging leidt. Anderzijds heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan vier keer een poging tot moord, eenmaal poging tot doodslag en een bedreiging en belediging, hetgeen een aanzienlijk hogere gevangenisstraf rechtvaardigt.
Voorts is strafverzwarend dat drie van de door verdachte gepleegde pogingen tot moord gericht waren tegen politieambtenaren. De uitoefening van het beroep van politieagent brengt risico’s met zich. De maatschappij verwacht van politieagenten dat zij onmiddellijk optreden indien zich, zoals in het onderhavige geval, een acuut gevaarlijke situatie voordoet. Politieagenten verdienen dan ook bijzondere bescherming indien zij bij de uitoefening van hun functie slachtoffer worden van geweld. Naar het oordeel van de rechtbank dient daartegen krachtig te worden opgetreden door forse straffen op te leggen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het door een klinisch psycholoog omtrent de persoon van verdachte opgemaakt psychologisch rapport van 20 juli 2012. De psycholoog heeft op grond van het onderzoek bij de verdachte geconcludeerd dat sprake is van zwakbegaafdheid. Het trager-dan-gemiddelde- denk-, werk- en schakeltempo, dat kenmerkend hiervoor is, heeft in lichte mate verdachtes gedragskeuzes bepaald. De rechtbank wordt geadviseerd om verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te achten. De rechtbank zal dat advies volgen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn de rechtbank verder geen feiten of omstandigheden gebleken die zouden moeten leiden tot matiging van de straf. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat de raadsman heeft bepleit om de verschillende voorvallen te bezien door de ogen van verdachte. De rechtbank is hier niet in meegegaan omdat uit het psychologisch onderzoek niet blijkt van enige stoornis, anders dan de lage intelligentie. Wel acht de rechtbank het zeer verontrustend dat verdachte de schuld voor de door hem gepleegde feiten voornamelijk bij anderen legt. Alhoewel verdachte voor het merendeel van de feiten heeft erkend dat zijn handelen ‘verkeerd’ is geweest, zou dit alles in zijn visie niet zijn gebeurd als [persoon 1] hem niet achterna was gelopen en gewoon naar hem geluisterd had en terug naar zijn zaak was gegaan, als [persoon 2] niet in burgerkleding achter verdachte aan was gegaan of eerst een waarschuwingsschot had gelost en als [persoon 3] en [persoon 4] hem anders hadden benaderd. De omstandigheid dat [persoon 5] bijna door een kogel geraakt werd toen hij voor een stoplicht stond te wachten, doet verdachte af als ‘pech’. De rechtbank constateert dat verdachte in enkele dagen tijd met meerdere personen in conflict is geraakt alleen omdat hij zich gekrenkt voelde of een bedreiging meende te zien. Ook moet de rechtbank vaststellen dat verdachte al bij zeer geringe aanleiding de noodzaak voelt om zich te verweren, waarbij hij geen enkel middel schuwt. Dat baart temeer zorgen nu verdachte geen realistische ideeën heeft hoe hij geweldsincidenten als de onderhavige in de toekomst kan voorkomen. Bij die stand van zaken weegt het belang om de maatschappij tegen verdachte te beveiligen, zwaar.
Een en ander in aanmerking genomen acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren.
Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 1 STK Glas
  • 1 glas uit rood krat onder bar, 1 fles (4267177 en 4267178)
  • 1 STK Schoeisel Kl:Zwart (4267576)
  • 1 STK Shirt Kl:Wit (4267580)
  • 1 STK Schoeisel Kl:Zwart (4267589)
  • 1 STK Shirt Kl:Wit (4267596)
  • 2 STK Sok Kl:Zwart (4267598)
  • 1 STK Broek Kl:Blauw (4267601)
  • 1 STK Ondergoed Kl:Groen (4267602)
  • 1 STK Jas Kl:Zwart (4267618)
  • 1 STK Munitie, Kogelpunt / Schotresten (4272369)
  • 1 STK Doos Kl:zwart, BERETTA (4277992) doos van Beretta
  • 1 STK Agenda (4277962)
Ter zitting heeft verdachte afstand van deze goederen gedaan, met uitzondering van de agenda. Deze kan retour naar de verdachte. De schoenen zijn reeds retour naar verdachte. De rechtbank zal verder geen uitspraak doen over het beslag omdat dit door de afstandsverklaring ter zitting voor vernietiging in aanmerking komt.
8.4.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
8.4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen tot vergoeding van materiële en immateriële schade heeft de officier van justitie als standpunt naar voren gebracht dat de vorderingen van [persoon 2], [persoon 3] en [persoon 4] geheel kunnen worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De fysieke en psychische gevolgen van de benadeelde partijen blijken telkens uit de bij de vorderingen gevoegde aanbiedingsbrief. De vorderingen zijn redelijk, voldoende onderbouwd en duidelijk het gevolg van het handelen van verdachte. De vordering van [persoon 1] kan eveneens worden toegewezen, met dien verstande dat de officier van justitie zich refereert aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de taxikosten, de benzinekosten en de overblijfkosten.
8.4.2.
Het standpunt van de verdediging
De rechtbank zal bij haar beoordeling de verweren van de raadsman bespreken.
8.4.3.
De beoordeling van de vorderingen van de benadeelde partijen
De vordering van [persoon 1]
De benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 34.495,91 materiële schade en € 60.000,- aan immateriële schade.
De raadsman heeft bepleit de posten voor kleding, rechtsbijstand en de immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze te matigen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van [persoon 1] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de toelichting van de raadsvrouw van de benadeelde partij ter zitting, voldoende aannemelijk is geworden dat er als gevolg van het onder 1 primair bewezen geachte rechtstreeks materiele en immateriële schade is geleden.
De rechtbank acht de post ‘kleding en schoenen’ toewijsbaar tot een bedrag van € 650,-, aangezien de benadeelde partij ook kosten zou hebben gemaakt voor kleding als het schadebrengende voorval niet had plaatsgevonden.
Ten aanzien van de immateriële schade is de vordering gelet op de hierboven genoemde omstandigheden van het geval, en gelet op de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn uitgekeerd, thans toewijsbaar tot een bedrag van € 40.000,-. Dat betreft een voorschot op het smartengeld.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de overige posten (met uitzondering van de post advocaatkosten, die hierna wordt besproken). De rechtbank acht die posten toewijsbaar. Daarmee is de vordering in totaal toewijsbaar tot een bedrag van
€ 63.928,30, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Ten aanzien van de post advocaatkosten stelt de rechtbank voorop dat kosten van rechtsbijstand op zichzelf toewijsbaar zijn, op grond van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Daarbij dient dezelfde maatstaf te worden gehanteerd als in civiele procedures. De advocaatkosten voor de voeging in het strafproces zijn toewijsbaar tot een bedrag van € 1.788,- (2 punten x € 894).
Voor zover de daarnaast gevorderde advocaatkosten betrekking hebben op buitengerechtelijke werkzaamheden zijn deze niet toewijsbaar. Gesteld noch gebleken is dat die kosten betrekking hebben op de buitengerechtelijke inning van de vordering en niet op de instructie van de zaak.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon 1] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Het restant van de vordering levert wel een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan het bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering van [persoon 3]
De benadeelde partij heeft zich als gevolg van onder 3 bewezen geachte in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 8.000,- aan immateriële schade.
De raadsman heeft bepleit deze vordering te matigen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is daarmee gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van [persoon 3] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de toelichting van de benadeelde partij ter zitting, voldoende aannemelijk is geworden dat er als gevolg van het onder 3 bewezen geachte rechtstreeks immateriële schade is geleden en dat de vordering ter zake van die schade zich naar maatstaven van billijkheid leent voor toewijzing tot een bedrag van € 7.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon 3] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Het restant van de vordering levert wel een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan het bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering van [persoon 4]
De benadeelde partij heeft zich als gevolg van onder 3 bewezen geachte in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade.
De raadsman heeft bepleit deze vordering te matigen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is daarmee gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van [persoon 4] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de toelichting van de benadeelde partij ter zitting, voldoende aannemelijk is geworden dat er als gevolg van het onder 3 bewezen geachte rechtstreeks immateriële schade is geleden en dat de vordering ter zake van die schade zich naar maatstaven van billijkheid leent voor toewijzing tot een bedrag van € 4.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon 4] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Het restant van de vordering levert wel een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan het bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering van [persoon 2]
De benadeelde partij heeft zich als gevolg van onder 2 bewezen geachte in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade.
De raadsman heeft bepleit deze vordering te matigen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is daarmee gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van [persoon 2] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de toelichting van de benadeelde partij ter zitting, voldoende aannemelijk is geworden dat er als gevolg van het onder 2 bewezen geachte rechtstreeks immateriële schade is geleden en dat de vordering ter zake van die schade zich naar maatstaven van billijkheid leent voor toewijzing tot een bedrag van € 4.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon 2] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Het restant van de vordering levert wel een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan het bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57, 266, 285, 287, 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het onder feit 6 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair, 2, 3, 4, 5, 7 en 8 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder feit 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde:
Poging tot moord, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder feit 4 bewezen verklaarde:
Poging tot doodslag.
Ten aanzien van het onder feit 5 bewezen verklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en munitie.
Ten aanzien van het onder feit 7 bewezen verklaarde:
Eenvoudige belediging.
Ten aanzien van het onder feit 8 bewezen verklaarde:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 20 (twintig) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van
[persoon 1], wonende op het adres [adres 1] te [plaats] toe tot een bedrag van € 63.928,30 (drieënzestigduizend negenhonderdachtentwintig euro en dertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte tot betaling aan [persoon 1] voornoemd van een bedrag van € 1.788,- aan advocaatkosten in verband met de voeging in het strafproces.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] voornoemd, € 63.928,30 (drieënzestigduizend negenhonderdachtentwintig euro en dertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 195 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[persoon 3], domicilie kiezende op Postbus 2287, 1000 CG te Amsterdam, toe tot een bedrag van € 7.000,- (zegge: zevenduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 3], € 7.000,- (zegge: zevenduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 70 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [persoon 4], domicilie kiezende op Postbus 2287, 1000 CG te Amsterdam, toe tot een bedrag van € 4.000,- (zegge: vierduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 4] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 4], € 4.000,- (zegge: vierduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 50 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [persoon 2], domicilie kiezende op Postbus 2287, 1000 CG te Amsterdam, toe tot een bedrag van € 4.000,- (zegge: vierduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2], € 4.000,- (zegge: vierduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 50 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- 1 STK Agenda (4277962)
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. C.F. de Lemos Benvindo en C.E.M. Marsé, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 oktober 2013.