ECLI:NL:HR:2013:706

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 september 2013
Publicatiedatum
17 september 2013
Zaaknummer
12/02506 J
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest van het Gerechtshof inzake voorbedachte raad in een strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 september 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1993, was in hoger beroep veroordeeld voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een ander, waarbij het Hof had geoordeeld dat de verdachte met voorbedachte raad had gehandeld. De Hoge Raad oordeelde echter dat het oordeel van het Hof over de voorbedachte raad ontoereikend gemotiveerd was. De Hoge Raad herhaalde eerdere rechtspraak over de vereisten voor het vaststellen van voorbedachte raad en benadrukte dat de rechter bij de beoordeling van dit bestanddeel rekening moet houden met mogelijke contra-indicaties. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 13 juni 2010, waarbij de verdachte met een luchtbuks op het hoofd van het slachtoffer schoot, wat leidde tot ernstig letsel aan het linkeroog van het slachtoffer. De Hoge Raad concludeerde dat de bewijsvoering van het Hof niet voldoende was om te concluderen dat de verdachte met voorbedachte raad had gehandeld, en dat er onvoldoende aandacht was besteed aan de omstandigheden die tegen deze conclusie pleiten.

Uitspraak

17 september 2013
Strafkamer
nr. S 12/02506 J
MSP/KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 27 april 2012, nummer 22/006078-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993.

1.Geding in cassatie

Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraak van feit 2 - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.D. Winter, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij heeft mr. P. Meijer, advocaat te Rotterdam, schriftelijk commentaar gegeven op het beroep van de verdachte.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat het onder 1 bewezenverklaarde, meer in het bijzonder het "met voorbedachten rade" handelen, niet zonder meer uit de gebezigde bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 13 juni 2010 te 's-Gravenhage aan een persoon (te weten [betrokkene 1]), opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg met een luchtbuks, een kogel op die [betrokkene 1] af te vuren, waardoor die [betrokkene 1] in het linkeroog is geraakt door die kogel."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 13 juni 2010 van de politie Haaglanden, nr. PL1514 2010121717-1, welk proces-verbaal onder meer inhoudt - zakelijk weergegeven - als de op 13 juni 2010 afgelegde verklaring van [betrokkene 1] (blz. 71-72):
Op 13 juni 2010 ben ik onder anderen met mijn broer naar [a-straat 1] te [plaats] gereden om te praten over de relatie van [verdachte] en [betrokkene 2]. Wij zijn al jaren bevriend met de familie [betrokkene 2]. Ik ben met mijn broer naar de voordeur gelopen en heb aangebeld. Ik zag in de woning een jongen voor het raam staan. Ik zag dat deze jongen het raam opende. Ik hoorde een knal en voelde ineens een hevige pijn in mijn linkeroog. Ik ben met een geweer beschoten.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 juni 2010 van de politie Haaglanden, nr. PL1514 2010121717-28, welk proces-verbaal onder meer inhoudt - zakelijk weergegeven - als de op 14 juni 2010 afgelegde verklaring van [betrokkene 3] (blz. 105-106):
Na aankomst bij de woning van de ex-vriend van [betrokkene 2] stapte ik uit de auto. Ik zag dat mijn broer [betrokkene 1] aanbelde bij de woning. Ik liep toen naar mijn broer toe en zag voor een open raam van de woning een jongen staan met een geweer in zijn beide handen. Ik zag dat de jongen een naar zich toe trekkende beweging maakte, dat hij de loop van het geweer richtte op het hoofd van mijn broer en dat mijn broer op dat moment in de richting van het openstaande raam keek. Ik hoorde een geluid dat ik eerder op de kermis had gehoord bij schiettenten.
3. De ter terechtzitting in hoger beroep van 30 maart 2012 door de verdachte afgelegde verklaring, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Ik was op 13 juni 2010 thuis. Op enig moment ging de deurbel. Er stonden twee mannen bij ons voor de deur. Ik bevond mij op dat moment op de begane grond. Ik ben snel via de trap naar de eerste verdieping gegaan, heb me naar een kamer begeven, daar een luchtbuks gepakt en er een kogel in gestopt. De kogeltjes lagen bij het wapen, in een bakje. Ik heb het raam geopend en vanuit dat raam gericht geschoten. Ik was boos, omdat de politie mij die dag niet serieus had genomen door geen aangifte van een mishandeling van mij op te willen nemen. Ik heb daarom niet aan een andere oplossing gedacht en heb geschoten. Ik wist dat de luchtbuks verwondingen kon veroorzaken. Ik had niet vaker met de buks geschoten.
4. Een geschrift, zijnde een brief d.d. 23 juli 2010, ondertekend door dr. P.R. van den Biesen, oogarts. Deze brief (die zich bevindt bij de stukken betreffende de civiele vordering van het slachtoffer) houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in:
Wij zagen [betrokkene 1] op 14 juni 2010 wegens een verwonding van het linkeroog door een kogel. De kogel bleek dwars door het oog te zijn gegaan en zich achter de oogbol in de oogkas te bevinden. Op 16 juni 2010 heb ik het linkeroog geopereerd. In het oog was de schade zo groot dat er geen mogelijkheden voor herstel van enige gezichtsscherpte waren. De oogdruk is weggevallen en het oog is kleiner geworden.
5. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 juni 2010 van de politie Haaglanden, nr. PL1514 2010121717-19, welk proces-verbaal onder meer inhoudt - zakelijk weergegeven - als verklaring van verbalisanten (blz. 119):
In de woning aan [a-straat 1] te [plaats] troffen wij een luchtbuksgeweer aan. Ik, verbalisant Deutekom, heb het wapen veiliggesteld.
6. Een proces-verbaal d.d. 29 juni 2010 van de politie Haaglanden, nr. 2010121717, WEN nr. 174/2010-28, welk proces-verbaal onder meer inhoudt - zakelijk weergegeven - als verklaring van verbalisant (blz. 145):
Het aangetroffen wapen is een luchtdrukgeweer. Het wapen is geschikt om projectielen door een loop af te schieten."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts nog het volgende overwogen:
"De raadsman heeft op gronden als vermeld in zijn pleitaantekeningen, aangevoerd dat bij de verdachte ten tijde van het onder 1 ten laste gelegde geen sprake is geweest van opzet, noch van voorbedachte raad.
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast, zakelijk weergegeven:
1. De aangever [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij op 13 juni 2010 met onder meer zijn broer [betrokkene 3] naar [a-straat 1] te [plaats] (zijnde de woning van de verdachte) is gereden om te praten over de relatie van de verdachte en - de hen bekende - [betrokkene 2]. Aangever zag een jongen voor het raam van de woning staan. De jongen opende het raam. Aangever hoorde een knal en voelde ineens een hevige pijn in zijn linkeroog
(blz. 71-72 van het proces-verbaal van politie met nr. PL1514 2010121717 (hierna: het proces-verbaal));
2. [betrokkene 3] heeft verklaard dat hij na aankomst bij de woning van de verdachte uit de auto stapte en zag dat zijn broer aanbelde bij de woning. [betrokkene 3] liep toen naar zijn broer toe, en zag voor een open raam van de woning een jongen staan met een geweer in zijn beide handen. [betrokkene 3] zag dat de jongen de loop van het geweer richtte op het hoofd van diens broer en dat zijn broer op dat moment in de richting van het openstaande raam keek. [betrokkene 3] hoorde een geluid dat hij eerder op de kermis had gehoord bij schiettenten (blz. 105-106 van het proces-verbaal).
3. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 30 maart 2012 verklaard dat hij, toen de broers [betrokkene 1 en 3] aan de deur kwamen, zich op de begane grond bevond, snel via de trap naar de eerste verdieping is gegaan, dat hij zich naar een kamer heeft begeven, daar een luchtbuks heeft gepakt, er een kogel in heeft gestopt, het raam heeft geopend en vanuit dat raam gericht heeft geschoten. De verdachte was boos vanwege het feit dat de politie hem die dag, door geen aangifte van een mishandeling van hem op te willen nemen, niet serieus had genomen. De verdachte heeft daarom niet aan een andere oplossing gedacht en heeft geschoten. De niet geraakte man stond achter de geraakte man. Een en ander is volgens de verdachte heel snel gegaan; alles heeft binnen 30 seconden plaatsgevonden. De verdachte wist dat de luchtbuks verwondingen kon veroorzaken.
Op grond van het vorenstaande - in onderling verband en samenhang bezien - is het hof van oordeel dat is bewezen dat de verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg met een luchtbuks een kogel op (het hoofd van) [betrokkene 1] heeft afgevuurd. Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij richtte op de plantenbak waar het slachtoffer voor/bij stond en gaat uit van de verklaring van [betrokkene 3]. Anders dan kennelijk de raadsman is het hof van oordeel dat [betrokkene 3] het gebeurde wel degelijk heeft kunnen waarnemen, nu immers ook de verdachte heeft verklaard over diens aanwezigheid voor de woning ten tijde van het schieten ("de niet geraakte man stond achter de geraakte man").
De verdachte was, naar zijn eigen zeggen, een ongeoefend schutter en hij richtte op het hoofd van het slachtoffer, zodat de kans dat de verdachte met zijn schot een vitaal onderdeel in/aan het hoofd zou raken, naar het oordeel van het hof, aanmerkelijk is geweest. Het hof is van oordeel dat de verdachte door te handelen als voormeld, te weten door op het hoofd van het slachtoffer te richten en te schieten, willens en wetens de aanmerkelijke kans op (het ontstane) zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Er is derhalve sprake van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Anders dan de raadsman acht het hof de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 3], zoals hierboven weergegeven, betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
De door de raadsman genoemde aspecten die hem doen twijfelen aan het waarheidsgehalte van die verklaringen brengen het hof niet tot een ander oordeel.
Voor zover het bij die aspecten gaat om verschillen in de verklaringen over het tijdsbestek waarbinnen het gebeurde zou hebben plaatsgevonden overweegt het hof dat deze verschillen niet relevant zijn nu de verdachte over het tijdsbestek zelf uitgebreid heeft verklaard en het hof van diens (hierboven onder 3 genoemde) verklaring uitgaat. Ook de overige door de raadsman (op pagina's 2 en 3 van zijn pleitaantekeningen) genoemde beschouwingen ter onderbouwing van zijn verweer brengen het hof niet tot een ander oordeel, nu dit punten van ondergeschikt belang betreft. Het verweer wordt verworpen."
2.3.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten - anders dan wel uit eerdere rechtspraak van de Hoge Raad wordt afgeleid - aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven (vgl. HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, NJ 2012/518).
2.4.
Gelet op hetgeen onder 2.3 is vooropgesteld met betrekking tot mogelijke contra-indicaties, is het oordeel van het Hof dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, ontoereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel slaagt.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak - voor zover aan zijn oordeel onderworpen -;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 september 2013.