ECLI:NL:RBAMS:2013:6491

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
3 oktober 2013
Zaaknummer
C-13-526391 - HA ZA 12-1154
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige publicatie door Telegraaf Media Nederland over vermeende fraude bij GVB

In deze zaak vorderden eiseressen, bestaande uit [eiser 1] en de besloten vennootschap McCo Program Management B.V., schadevergoeding van Telegraaf Media Nederland (TMN) wegens onrechtmatige publicaties in De Telegraaf. De publicaties betroffen beschuldigingen van fraude en zelfverrijking van [eiser 1] tijdens haar werkzaamheden voor het Gemeentelijk Vervoersbedrijf Amsterdam (GVB). De rechtbank oordeelde dat de beschuldigingen ernstig van aard waren, maar dat de door TMN aangehaalde bronnen onvoldoende feitelijk onderbouwd waren om de beschuldigingen te ondersteunen. De rechtbank stelde vast dat TMN c.s. onrechtmatig had gehandeld jegens [eiser 1] door haar niet de gelegenheid te geven om te reageren op de beschuldigingen, wat in strijd was met het beginsel van hoor en wederhoor. De rechtbank kende [eiser 1] een schadevergoeding toe van € 10.000 voor immateriële schade en bepaalde dat TMN het artikel op haar website moest verwijderen. De vorderingen van McCo werden afgewezen, omdat niet was vastgesteld dat TMN onrechtmatig had gehandeld jegens McCo. De zaak werd aangehouden voor verdere specificatie van de schade door [eiser 1].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/526391 / HA ZA 12-1154
Vonnis van 14 augustus 2013
in de zaak van

1.[eiser 1],

wonende te [woonplaats eiser],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MCCO PROGRAM MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Boskoop,
eiseressen,
advocaat mr. T.J. van Vugt te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TELEGRAAF MEDIA NEDERLAND LANDELIJKE MEDIA B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2],
gedaagden,
advocaat mr. M.A. de Kemp te Amsterdam.
Eisers zullen hierna afzonderlijk [eiser 1] en McCo worden genoemd en gezamenlijk [eiseressen] Gedaagden zullen hierna afzonderlijk TMN en [gedaagde 2] worden genoemd en gezamenlijk TMN c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 september 2012 met 21 producties
  • de akte van depot van 26 september 2012 van [eiseressen]
  • de conclusie van antwoord van 21 november 2012 met 17 producties
  • de brief van 19 maart 2013 met productie 22 van [eiseressen]
  • de brief van 3 april 2013 met producties 23 tot en met 26 van [eiseressen]
  • het tussenvonnis van 9 januari 2013
  • het proces-verbaal van comparitie van 15 april 2013 met de daaraan gehechte comparitieaantekeningen van partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] heeft van 23 augustus 2004 tot en met eind maart 2012 als zzp-er werkzaamheden verricht voor het Gemeentelijk Vervoersbedrijf Amsterdam (hierna: GVB). Haar functie was die van projectleider OV-chipkaart. Van 23 augustus 2004 tot en met 31 december 2008 heeft GVB haar ingehuurd via Talent Enterprise en in de periode daarna via McCo.
2.2.
[eiser 1] bezit 10 % van de aandelen van McCo, de overige aandelen worden gehouden door Kaersenhout B.V., waarvan haar echtgenoot [naam 1] enig bestuurder en grootaandeelhouder is.
2.3.
TMN is uitgever van het dagblad de Telegraaf (hierna: De Telegraaf) en van de website www.telegraaf.nl (hierna de Website). In De Telegraaf en op de Website verscheen vanaf [datum 1] een aantal artikelen van de hand van journalist [gedaagde 2] die betrekking hadden op vermeende misstanden bij het GVB. Over [eiser 1] wordt het volgende geschreven:
- op [datum 1] een bericht op de Website met als kop “[naam kop 1]”, met onder meer de tekst:
Bij de Amsterdamse stadsvervoerder GVB zijn miljoenen verdwenen door fraude. (…) De fraude vond vooral plaats rond het chipkaartproject, blijkt uit documenten en e-mails die in handen zijn van De Telegraaf (…) LEES MORGEN MEER OVER DE FRAUDE IN DE TELEGRAAF.
- op [datum 2] een artikel op de voorpagina van De Telegraaf met als kop “[naam kop 2]”, met onder meer de tekst:
Bij de Amsterdamse stadsvervoerder GVB, dat voor het grootste gedeelte wordt gefinancierd met belastinggeld, zijn miljoenen verdwenen door fraude. Dat blijkt uit een onthullend verhaal dat morgen in De Telegraaf verschijnt.
(…)
Het hoofd chipkaartproject maakte het bont. Zij stuurde inhuurkrachten weg en verving ze door werknemers uit haar eigen bedrijf, die het dubbele betaald kregen.
Onderaan het artikel staat een verwijzing naar het vervolg van het artikel op pagina 7 met de tekst:
[tekst 1].
- Op [datum 3] een artikel op de voorpagina van De Telegraaf met de kop “[naam kop 3]” met onder meer de volgende tekst:
Minister Schultz (infrastructuur) heeft het contract van [eiser 1], het voormalige hoofd chipkaart van het GVB, opgeschort.(…)Zij[de rechtbank: [eiser 1]]
speelt een prominente rol in de grootschalige fraude bij het GVB(…).
Dit artikel is die dag ook de Website geplaatst.
Verderop in dezelfde krant van [datum 3] een paginagroot artikel met de kop “[naam kop 4]” en daarboven “[(...)]”, met onder meer de tekst:
Uit diverse stukken blijkt dat [eiser 1] werd betrapt op het declareren van veel meer uren dan ze werkte en veel meer autokilometers ‘schreef’ dan ze in werkelijkheid reed voor de zaak.
Schaamteloos
Maar dat was nog niet het ergste. Bovenop de valse declaraties verrijkte zij zich schaamteloos door uitzendkrachten naar huis te sturen die door de afdeling Inkoop (verantwoordelijk voor het sluiten van verantwoorde contracten) waren ingehuurd. Ze verving die door werknemers van haar bedrijf McCo, waar ze zelf bevoegd functionaris was. Geheel tegen het belang van het GVB in, verdubbelde ze de uurprijs van de inhuurkrachten – die zeer eenvoudig administratief werk verrichtten – van 35 naar 70 euro.
(…)
De fraude werd gemeld aan het toenmalige hoofd Integriteit van het GVB, [naam 2]. in een vertrouwelijke mail laat hij weten dat hij na de melding een onderzoek heeft ingesteld, waaruit inderdaad naar voren kwam dat [eiser 1] “buiten Inkoop om medewerkers voor het chipkaartproject wierf die reeds werkzaam waren in een bedrijf waar mevrouw [eiser 1] een aandeel in had”.
- Op [datum 4] een paginagroot artikel in De Telegraaf met als kop “[naam kop 5]” met daarboven “[tekst 2]”, met daarin de tekst:
Zij[de rechtbank: [eiser 1]]
werd, zoals we al eerder meldden, later betrapt op fraude met declaraties van werkuren en autokilometers. Ook stuurde ze goedkope inhuurkrachten weg en zette er duurdere werknemers van haar eigen bedrijf voor in de plaats.
- Op [datum 5] een paginagroot artikel in De Telegraaf met als kop “[naam kop 6]”en daarboven “[tekst 3]”, met onder meer de tekst:
De toezichthouders vergaten voor het gemak, dat in het onderzoek het begrip fraude was ingeperkt tot zelfverrijking. Zeg maar het geld in eigen zak steken. Dat hadden de onderzoekers, op twee gevallen na, niet kunnen vaststellen. Maar dat had deze krant ook niet beweerd. Wij schreven dat het hoofd chipkaartproject [eiser 1] zich persoonlijk had verrijkt.
- Op [datum 6] een artikel in De Telegraaf met als kop “[naam kop 7]” en daarboven “[tekst 4]”, met onder meer de tekst:
OV-adviseur [eiser 1] wordt wel degelijk beschuldigd van financiële malversaties bij de Amsterdamse stadsvervoerder GVB. (…)In het nog altijd geheime onderzoeksrapport wordt [eiser 1] (…) wel degelijk beschuldigd van schending van de integriteit van het stadsvervoerbedrijf.
2.4.
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (hierna: het Ministerie) heeft de contractuele relatie met [eiser 1] naar aanleiding van vragen aan het Ministerie en de berichtgeving over vermeende onregelmatigheden bij het GVB opgeschort, zo meldt het Ministerie in een persbericht van [datum 2].
2.5.
Naar aanleiding van bovengenoemde berichtgeving heeft de Raad van Commissarissen van GVB in overleg met de gemeente Amsterdam aan accountantskantoor BDO opdracht gegeven een onderzoek te verrichten en relevante feiten en omstandigheden in kaart te brengen, opdat de Raad van Commissarissen van het GVB in staat is een oordeel te vormen, conclusies te trekken en besluiten te nemen. Van dit onderzoek is een rapport uitgebracht (hierna: het BDO rapport).
2.6.
De Raad van Commissarissen van het GVB heeft naar aanleiding van het BDO-onderzoek een rapport getiteld [titel rapport 1]” gepresenteerd, gedateerd [datum 7]. De conclusies daarin luiden:
Fraude
  • Het [titel rapport 1] weerlegt de aantijgingen van fraude zoals gepubliceerd in de Telegraaf.
  • Behoudens een relatief klein en indertijd meteen door directie afgewikkeld incident is geen fraude vastgesteld.
Naleving wet- en regelgeving
  • Er zijn feiten vastgesteld van (het vermoeden van) het opzettelijk negeren van geldende wet- en regelgeving en/of het negeren van interne GVB regels.
  • Meerdere malen blijken doelredeneringen gevolgd te zijn in het kader van Europese, nationale en/of interne aanbestedingsregels.
Good governance
  • Uit het feitencomplex blijkt dat er structureel sprake is geweest van bestuurlijk gedrag dat niet voldoet aan de regels van good governance. Dit betreft aspecten van regels van integriteit, rechtmatigheid, doelmatigheid en verantwoordelijkheid.
  • Deze constatering betreft de toenmalige directie.
  • M.b.t. een functionaris heeft een indertijd afgewikkeld integriteitsissue gespeeld.
2.7.
Het contract van GVB met [eiser 1]/McCo is na afloop niet verlengd. [eiser 1] heeft nadien geen werk meer gevonden.

3.Het geschil

3.1.
[eiseressen] vordert  samengevat – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat TMN c.s. met de in de dagvaarding genoemde publicaties in Dagblad De Telegraaf onrechtmatig jegens [eiser 1] en McCo hebben gehandeld;
II. TMN c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiseressen] van € 133.769,17 als schadevergoeding;
III. TMN c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiseressen] van € 75.000,00 als (immateriële) schadevergoeding;
IV. TMN te bevelen om het artikel op de website van De Telegraaf met als kop “[naam kop 3]” integraal te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom;
V. TMN te veroordelen in de proceskosten en (bij niet tijdige betaling) de wettelijke rente daarover.
3.2.
[eiseressen] stelt dat zij herhaaldelijk en op zeer prominente plekken in de grootste krant van Nederland en op de Website is beschuldigd van verschillende vormen van fraude, zelfverrijking en (betrokkenheid bij) financiele malversaties. Haar eer en goede naam zijn daarmee ernstig aangetast. [eiser 1] is op geen enkel moment in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de voorgenomen publicaties, zodat in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor is gehandeld. De in De Telegraaf en op de Website geuite beschuldigingen zijn onjuist en vinden geen enkele steun in de feiten. Ze zijn daarmee onrechtmatig jegens haar. TMN c.s. zijn aansprakelijk voor de door [eiseressen] geleden en nog te lijden schade.
3.3.
TMN c.s. voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 10 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft een ieder recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen.
4.2.
De vorderingen zoals door [eiseressen] ingesteld, waaronder de vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatige daad, vormen een repressieve beperking van de uitingsvrijheid. Of een dergelijke beperking in overeenstemming is met artikel 10 EVRM, hangt af van de verdere toetsing. Lid 2 van artikel 10 EVRM bepaalt onder welke omstandigheden aan het recht op uitingsvrijheid beperkingen gesteld mogen worden. Een dergelijk recht kan slechts worden beperkt indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen.
4.3.
Van een beperking die bij de wet is voorzien is sprake, wanneer de uitlatingen van TMN c.s. over [eiser 1] onrechtmatig zijn jegens [eiseressen] in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Bij de beoordeling van de vorderingen van [eiseressen] ziet de rechtbank zich dan ook allereerst voor de vraag gesteld of TMN c.s. onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseressen] Bij de beantwoording van deze vraag dienen de wederzijdse belangen te worden afgewogen en moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen.
4.4.
Het belang van [eiseressen] is er in gelegen dat zij niet ongerechtvaardigd wordt blootgesteld aan aantasting van haar eer en goede naam. Het belang van TMN c.s. is daarin gelegen dat TMN c.s. zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend moet kunnen uitlaten over kwesties die de samenleving raken.
Onrechtmatig handelen
4.5.
TMN c.s. heeft aangevoerd dat de artikelen betrekking hadden op een ernstige misstand. Zij waren het resultaat van uitgebreid, langdurig en zorgvuldig onderzoek. TMN c.s. heeft daarbij invulling gegeven aan haar rol als ‘public watchdog’. Voor de beschuldigingen jegens [eiser 1] bestond voldoende steun in het ten tijde van de publicaties beschikbare feitenmateriaal. TMN c.s. heeft in het bijzonder gewezen op door [gedaagde 2] geraadpleegde bronnen, waaronder drie voormalige werknemers van het GVB. Daarbij geldt dat journalisten niet de waarheid hoeven te bewijzen alvorens zij tot publicatie mogen overgaan. Wederhoor is volgens TMN c.s. niet strikt noodzakelijk. Desalniettemin is geprobeerd om [eiser 1] telefonisch te bereiken om haar visie te vernemen. Dat is echter niet gelukt. Er is een bericht voor haar achtergelaten, maar zij heeft niet teruggebeld. Het BDO-onderzoek pleit [eiser 1] niet vrij. Daarin is bovendien slechts een beperkte uitleg aan het begrip fraude gegeven. Het bewust negeren van aanbestedingsregels om een opdracht aan een bevriende relatie te gunnen en het inhuren van personeel van een bedrijf waaraan degene die inhuurt is gelieerd, kan ook als fraude worden betiteld. Dat is helemaal het geval wanneer de inhuurder daar zelf aan verdient, aldus steeds TMN c.s..
4.6.
De rechtbank acht de beschuldigingen jegens [eiser 1] in de artikelen in De Telegraaf en op de Website ernstig van aard, in het bijzonder de beschuldigingen van het berekenen van een dubbele uurprijs voor personeel dat werd ingehuurd via McCo, het declareren van veel meer uren dan [eiser 1] werkte en van veel meer autokilometers dan ze in werkelijkheid reed voor haar werk, persoonlijke verrijking en fraude. Voor dergelijke ernstige beschuldigingen, gepubliceerd in een groot landelijk dagblad op een prominente plek, dient voldoende steun in het ten tijde van de publicaties beschikbare feitenmateriaal te vinden te zijn. De vraag of daarvan sprake was zal de rechtbank in het navolgende bespreken.
persoonlijke verrijking, berekenen van een dubbele uurprijs voor personeel ingehuurd via McCo
4.7.
TMN c.s. beroept zich voor de beschuldiging van persoonlijke verrijking door het berekenen van een dubbele uurprijs voor personeel ingehuurd via McCo op een verklaring die voormalig GVB-werknemer [naam 3] in [jaartal] zou hebben opgesteld. In de overgelegde, niet ondertekende en niet gedateerde verklaring van [naam 3] staat onder meer:
Ik ontdekte dat personen die bij OV Chipkaart werken malversaties plegen. Zie e-mails. het hoofd van deze afdeling [eiser 1] heeft de uitzendkrachten die voor € 35,-- per uur die door mij waren ingehuurd (…) door haar toedoen zijn weggestuurd omdat zij kennelijk volgens haar niet goed functioneerden. Ik kwam erachter dat zij haar eigen personeel van haar eigen bedrijf (MCCO) à € 70,-- op die plek heeft vervangen, en dit voor zeer eenvoudige administratieve werkzaamheden. Dit noem ik buitenproportionele tarieven en dit heet zelfverrijking. (…) Toen het uitlekte dat [eiser 1] zich waarschijnlijk verrijkte is een onderzoek geweest door de heer [naam 2], hoofd Integriteit GVB (…) Toen ik hem[jaartal] vertelde over bovenstaan item kon hij zijn oren niet geloven hij vertelde mij dat hij het dringend advies aan de directie had gegeven om [eiser 1] en haar adjudanten per onmiddellijk te ontslaan. Maar ze werken er nog steeds (…).
4.8.
TMN c.s. beroept zich daarnaast op een e-mail van [naam 2], voormalig hoofd Integriteit GVB, verzonden op [datum 8]. Op het overgelegde afschrift is de geadresseerde doorgestreept. Er staat onder meer het volgende in:
(…) N.a.v. een klacht over een vermoeden van onrechtmatig inhuur van medewerkers voor het project chipcard door mw. [eiser 1], die daar projectleider was, heeft een quick scan onderzoek plaats gevonden door het Meldpunt. In grote lijnen kwam het er op neer dat mw. [eiser 1] medewerkers voor het GVB chipcard project wierf die reeds in een bedrijf werkzaam waren waar mw. [eiser 1] aandeel had. (…)
Volgens TMN c.s. heeft [naam 2] destijds onderzoek gedaan en heeft hij zijn bevindingen in een rapport opgenomen, maar is dit rapport verdwenen. [naam 2] heeft dit in een telefoongesprek op 4 oktober 2012 bevestigd, welk gesprek is vastgelegd in een e-mail van 9 oktober 2012.
4.9.
Ook beroept TMN c.s. zich op een verslag van een inkoopoverleg, op papier met het GVB-logo, van [datum 9] met de volgende tekst:
In de wandelgangen is [naam 4], rechtbank]
geïnformeerd over het feit dat [eiser 1] de organisatie gaat verlaten. Het waarom is door de collega’s netjes uiteen gezet: te weten personeel via haar BV binnen het GVB uitzetten. Als projectmanager kon zij op deze wijze directe invloed uit oefenen op de tarieven die GVB aan haar BV diende te betalen. Om dit enigszins te maskeren heeft zij een gerenommeerde detacheringsbureau gebruikt als “portal”.
4.10.
Als laatste beroept TMN c.s. zich op het BDO-rapport, waaruit volgens haar volgt dat de belastingdienst onderzoek doet naar [eiser 1] in verband met de inhuur van personeel.
4.11.
[eiser 1] betwist niet dat er door GVB personeel is ingehuurd via McCo, maar volgens haar ging het om slechts één medewerker, die naar aanleiding van een vacature bij het GVB in [jaartal] via bureau Yacht de gebruikelijke sollicitatieprocedure heeft gevolgd. Yacht heeft diens uurtarief geregeld en de financiële afspraken met de desbetreffende medewerker gemaakt. Het uurtarief was geheel marktconform en [eiser 1] heeft daar niets mee te maken gehad.
4.12.
De rechtbank acht de door TMN c.s. aangehaalde bronnen onvoldoende om als basis voor de beschuldigingen te kunnen dienen.
Alleen [naam 3] heeft iets verklaard over een verdubbeling van de uurprijs voor personeel dat via McCo werd ingehuurd. Zijn verklaring is niet specifiek. Zo vermeldt hij niet om hoeveel personeelsleden het gaat en om welke functies. [naam 2] zegt in zijn e-mail niets over verdubbeling van de uurprijzen en ook in het verslag van het inkoopoverleg en in het BDO-rapport is daarover niets te vinden.
Uit de zijdens TMN c.s. overgelegde verklaring van [gedaagde 2] van [datum 10] blijkt dat [gedaagde 2] er van op de hoogte was dat [naam 3] door het GVB was ontslagen omdat hij een opdracht gaf aan een bedrijf waarin zijn vrouw een belang had. Die omstandigheid kan aanleiding geven om te twijfelen aan het waarheidsgehalte van de verklaring van [naam 3] en had voor [gedaagde 2] reeds daarom des te meer aanleiding moeten zijn om zich niet hoofdzakelijk op de verklaring van [naam 3] te baseren.
4.13.
Zowel [naam 2] als [naam 3] noemen het werven door [eiser 1] van personeel voor GVB, dat werkzaam was in een bedrijf waarin zij aandelen had. Dat [eiser 1] een belang had in McCo, via welk bedrijf door GVB personeel (volgens [eiser 1] slechts één persoon) is ingehuurd, wordt door haar niet betwist. Dit feit rechtvaardigt echter niet de aard en ernst van de beschuldigingen, ook niet van de persoonlijke verrijking, en de wijze waarop die door TMN c.s. zijn geuit.
4.14.
Wat er ook zij van de bewering van TMN c.s. dat de belastingdienst onderzoek doet naar [eiser 1], het resultaat van dit onderzoek stond ten tijde van de publicaties nog niet vast. Het enkele feit dat er een onderzoek gaande is van de belastingdienst, levert geen steun op voor de beschuldigingen.
onjuist declareren van uren en kilometers
4.15.
TMN c.s. beroept zich voor deze beschuldiging wederom op de onder 4.8 aangehaalde e-mail van [naam 2] van [datum 8]. In deze e-mail staat hierover het volgende:
Naar aanleiding van een ingediende klacht bij het Meldpunt integriteit n.a.v. niet correcte kilometerdeclaratie van o.a. mw. [eiser 1] en onder haar vallende externe medewerkers, heeft het meldpunt onderzoek gedaan. Resultaten zijn aan de algemeen directeur gerapporteerd. De algemeen directeur heeft toen nogmaals verordineerd dat voor alle bij GVB werkzame personen dezelfde vergoeding geldt. De algemeen directeur heeft mij verteld dat hij de teveel betaalde reiskosten niet terug zou vragen aan mw. [eiser 1], maar haar zou aanspreken om zich voortaan ook aan de GVB regels te houden.
4.16.
Ter verdere onderbouwing verwijst TMN c.s. naar een e-mail die [naam 5], een oud werkneemster van het GVB, op [datum 11] stuurde aan [naam 3]. Daarin staat onder meer:
Zoals aan de telefoon al gezegd heb ik niet zoveel te zeggen over het GVB, ik heb daar tenslotte maar drie maandjes gezeten. Jouw idee dat ik ben weggestuurd omdat ik iets over corruptie zei, klopt niet, ik had gewoon een aanvaring met [eiser 1], rechtbank]
. Het enige wat misschien relevant is: ik moest de urendeclaraties afhandelen en zag dat [eiser 1] heel wat meer uren en dagen schreef dan dat zij er werkelijk was.
4.17.
[eiser 1] heeft aangevoerd dat de door haar gedeclareerde kilometers en gewerkte uren correct zijn opgegeven. De kilometerkosten waren marginaal en vielen ruimschoots binnen het daarvoor door GVB geautoriseerde budget. Dat zij ook declareerde voor uren die zij niet achter haar bureau doorbracht, is volgens haar verklaarbaar aangezien zij werkte voor een landelijk project waarvoor zij veel onderweg was in Nederland en soms ook in het buitenland. Zij betwist het bestaan van het door [naam 2] aangehaalde rapport.
4.18.
De rechtbank acht de door TMN c.s. aangehaalde bronnen niet voldoende feitelijk om de ernstige beschuldigingen te ondersteunen.
Voor de onjuiste kilometerdeclaratie geeft TMN c.s. [naam 2] als bron op. Wat de resultaten waren van het kennelijk door hem verrichte onderzoek blijkt nergens uit.
De beschuldiging ten aanzien van de onjuiste declaraties voor gewerkte uren is, zo blijkt uit de aangehaalde e-mail, afkomstig van een medewerkster, [naam 5], die zeer kort bij GVB heeft gewerkt en na een conflict met [eiser 1] heeft moeten vertrekken. De e-mail van [naam 5] rept weliswaar van urendeclaraties voor meer uren dan [eiser 1] daadwerkelijk aanwezig was, maar dat wil nog helemaal niet zeggen – zoals ook [eiser 1] terecht aanvoert – dat de declaraties onjuist zijn. Dergelijke vage uitlatingen, elk afkomstig van slechts één bron, rechtvaardigen niet de aard van de beschuldigingen aan het adres van [eiser 1].
beschuldiging van ‘prominente rol in grootschalige fraude’
4.19.
Voor de onderbouwing van deze beschuldiging stelt TMN c.s. dat de in het artikel van [datum 3] gebruikte term ‘fraude’ slaat op de beschuldigingen van dubbele betaling aan werknemers uit het eigen bedrijf van [eiser 1] en de beschuldiging van onjuist declareren van uren en kilometers. Zij verwijst ter onderbouwing daarvan naar de reeds in het voorgaande besproken producties. De rechtbank volstaat dan ook met de constatering dat zij deze producties onvoldoende acht voor de beschuldigingen aan het adres van [eiser 1], zoals in het voorgaande al is overwogen. Het enkele – door [eiser 1] niet betwiste – feit dat er een medewerker van McCo is ingehuurd door het GVB, rechtvaardigt de beschuldiging dat [eiser 1] een prominente rol speelde in een grootschalige fraude niet.
4.20.
De rechtbank acht voorts de volgende omstandigheden van belang.
De beschuldigingen ten aanzien van [eiser 1] zijn door TMN c.s. als vaststaande feiten gepresenteerd en in een opeenvolgende reeks artikelen gedurende een periode van vijf maanden op een prominente plaats in de krant en op de Website meerdere malen herhaald.
Ook nadat het rapport van BDO en de conclusies van de Raad van Commissarissen bekend waren, heeft TMN c.s. in haar publicaties op [datum 12] en [datum 13] volhard in de beschuldigingen. Gedurende deze hele periode heeft TNM c.s. geen contact gehad met [eiser 1] om haar reactie op de beschuldigingen te vernemen.
Volgens TMN c.s. heeft [gedaagde 2] omstreeks [datum 1] tevergeefs getracht om telefonisch contact te krijgen met [eiser 1], door te bellen op het telefoonnummer van McCo met het verzoek terug te bellen. Ook zou hij de directeur van GVB verzocht hebben de conceptartikelen door te sturen naar de in de artikelen genoemde personen. [eiser 1] ontkent ooit iets van [gedaagde 2] te hebben vernomen.
Het betoog van TMN c.s. dat er geen absoluut recht op wederhoor bestaat, is in beginsel juist. In het onderhavige geval ging het echter om ernstige beschuldigingen met betrekking tot gebeurtenissen die op het moment van publicatie reeds enige jaren daarvoor hadden plaatsgevonden, beschuldigingen met de voorbereiding waarvan [gedaagde 2] naar eigen zeggen al een jaar bezig was. Bovendien waren deze beschuldigingen geheel gebaseerd op subjectieve bronnen, waaronder een werknemer die zelf was ontslagen in verband met soortgelijke beschuldigingen als waarvan TMN c.s. [eiser 1] beschuldigde. Dat [gedaagde 2] het tegen die achtergrond bij een enkele (mislukte) poging heeft gelaten om daarop de visie van [eiser 1] te vernemen, acht de rechtbank in dat kader onbegrijpelijk. Dat daardoor een onvolledig en onjuist beeld is geschetst van de rol van [eiser 1], komt onder deze omstandigheden dan ook geheel voor rekening van TMN c.s.
4.21.
Na afweging van de wederzijdse belangen en met inachtneming van de omstandigheden van het geval komt de rechtbank op grond van het voorgaande tot het oordeel dat de publicaties van TMN c.s. onrechtmatig zijn jegens [eiser 1] en dat deze onrechtmatigheid TMN c.s. kan worden toegerekend. Dat de publicaties ook onrechtmatig zijn jegens McCo kan op basis van hetgeen daarvoor is aangevoerd niet worden vastgesteld. Het voorgaande leidt ertoe dat de gevorderde verklaring voor recht slechts zal worden toegewezen ten aanzien van [eiser 1].
Schade
4.22.
[eiseressen] vordert een schadevergoeding van € 112.372,92 bestaande uit vijf maanden honorarium ex BTW, uitgaande van gemiddeld € 22.494,58 per maand aan gedeclareerde werkzaamheden over de periode 31 maart 2007 tot 31 maart 2012. Daarnaast vordert zij als kosten voor schadebeperking een bedrag van € 21.396,25.
4.23.
De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat [eiser 1] als gevolg van het onrechtmatig handelen van TMN c.s. schade heeft geleden, nu zij direct na de eerste publicatie over haar in De Telegraaf op non-actief is gesteld, haar contract met GVB na afloop niet is verlengd en zij na de beëindiging van het contract met GVB geen ander werk meer heeft kunnen vinden. Aan TMN c.s. kan worden toegegeven dat de huidige economische situatie in het land mogelijk bijgedragen heeft aan het thans nog voortduren van de werkloosheid van [eiser 1]. De rechtbank is echter van oordeel dat het gemis aan werkzaamheden en dus ook inkomsten gedurende de vijf maanden direct na het beëindigen van de werkzaamheden voor GVB - zijnde de periode waarover [eiser 1] schadevergoeding vordert - , volledig kan worden toegerekend aan TMN c.s. In genoemde periode publiceerde TMN c.s. immers nog steeds artikelen over de rol van [eiser 1] bij het GVB met een beschuldigend karakter. TMN c.s. heeft de hoogte van het door [eiser 1] gestelde gemiddelde honorarium per maand niet betwist.
TMN c.s. heeft terecht naar voren gebracht dat de door [eiser 1] gevorderde schade bestaat uit gemiste omzet, terwijl slechts gederfde winst voor vergoeding in aanmerking komt. Ter comparitie heeft [eiser 1] gesteld dat McCo geen andere inkomsten kent dan hetgeen aan [eiser 1] via de facturen werd betaald. De rechtbank ziet daarin aanleiding om [eiser 1] in de gelegenheid te stellen om bij akte haar schade nader te specificeren, uitgaande van gederfde winst.
4.24.
TMN c.s. heeft nog aangevoerd dat [eiser 1] haar schade ook heeft geclaimd bij het Ministerie. De rechtbank oordeelt hierover dat niet is gebleken dat [eiser 1] haar schade of een deel daarvan ook daadwerkelijk vergoed heeft gekregen van het Ministerie.
De vordering tot vergoeding van de kosten die [eiser 1] stelt te hebben gemaakt ter beperking van de schade wijst de rechtbank af. Voor het grootste deel betreffen het advocaatkosten, waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding bevat. De kosten die [eiser 1] heeft betaald aan Universal XS B.V. (tweemaal een bedrag van € 952,-), in verband met ontgoogling van alle onjuiste berichtgeving op internet, merkt de rechtbank aan als zijnde redelijke kosten gemaakt ter beperking van haar schade, zodat TMN c.s. die zal moeten vergoeden. Voor de overige kosten geldt dat [eiser 1] onvoldoende heeft onderbouwd voor welke diensten de kosten zijn gemaakt en waarom die zijn aan te merken als ter beperking van schade, zodat die zullen worden afgewezen.
4.25.
Over de door [eiser 1] gevorderde vergoeding van immateriële schade oordeelt de rechtbank als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft de benadeelde die in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat.
De rechtbank acht aannemelijk dat [eiser 1] door aantasting van haar eer en goede naam als gevolg van de gewraakte publicaties schade heeft geleden. Zij heeft onbetwist gesteld dat zij dagelijks, onder meer bij sollicitaties, werd en nog steeds wordt geconfronteerd met de in De Telegraaf gepubliceerde beschuldigingen. TMN c.s. heeft nog aangevoerd dat [eiser 1] voor het eerst met naam is genoemd op [datum 2] op de website nu.nl en pas daarna in De Telegraaf, zodat het de vraag is welke schade aan wie is te wijten. Nu TMN c.s. echter als eerste, op [datum 14], met het verhaal omtrent de fraude bij GVB en de rol van het hoofd chipkaartproject naar buiten is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat de schade als gevolg van deze beschuldigingen aan TMN c.s. kan worden toegerekend.
4.26.
De omvang van die schade moet door de rechtbank worden geschat. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de wetgever bij de redactie van art. 6:106  BW voor ogen stond dat de rechter een grote vrijheid heeft bij de begroting van immateriële schade, en niet is gebonden aan de gewone regels van stelplicht en bewijslast. De rechtbank acht, alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemend en rekening houdend met bedragen die in vergelijkbare gevallen door de rechter zijn toegekend, een vergoeding voor immateriële schade van € 10.000 billijk.
4.27.
Nu niet kan worden vastgesteld dat TMN c.s. jegens McCo onrechtmatig heeft gehandeld, zal de schadevordering ten aanzien van McCo worden afgewezen.
Aangezien niet wordt betwist dat [gedaagde 2] de gewraakte artikelen in dienstverband met TMN heeft geschreven, volstaat het om alleen TMN te veroordelen om de gevorderde schade dienen te voldoen.
verwijderen artikel van de website
4.28.
[eiser 1] heeft voorts gevorderd TMN te bevelen tot integrale verwijdering van het artikel op de website van De Telegraaf met als kop “[naam kop 3]”. De Telegraaf stelt dat zij heeft aangeboden het desbetreffende artikel van de website te verwijderen, maar dat [eiser 1] daar niet op heeft gereageerd. Nu TMN nog niet tot verwijdering is overgegaan en voorts tegen deze vordering verder geen verweer heeft gevoerd, zal deze worden toegewezen. Oplegging van een daaraan gekoppelde dwangsom acht de rechtbank echter niet nodig, gelet op de getoonde bereidwilligheid van TMN om tot verwijdering over te gaan. De rechtbank heeft geen reden om aan die bereidwilligheid te twijfelen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol komt van 11 september 2013 voor het nemen van een akte door [eiseressen] over hetgeen is vermeld onder 4.23, waarna de wederpartij op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen;
5.2.
houdt alle beslissingen aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Thomas, mr. C.H. Rombouts en mr. I.H.J. Konings en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2013. [1]

Voetnoten

1.type: IHJK