Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 18 juni 2012, met producties,
- de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, met producties,
- het tussenvonnis van 19 september 2012 waarbij een comparitie van partijen is gelast,
- de brief van 4 januari 2013 met producties zijdens ABN Amro,
- de conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie,
- het proces-verbaal van de comparitie gehouden op 18 januari 2013,
- de conclusie van dupliek in conventie.
LJNBU3293). Deze conclusie is op 21 juni 2013 gepubliceerd (ECLI:NL:PHR:2013:BZ7199). Omdat partijen zich ter comparitie op het arrest van het gerechtshof Arnhem hebben beroepen heeft de rechtbank aan hen gevraagd hun visie op de conclusie van de advocaat-generaal te geven voordat vonnis wordt gewezen in deze zaak. Partijen konden pas reageren na de publicatie van de conclusie, op 21 juni 2013 (ECLI:NL:PHR:2013:BZ7199). Op dezelfde dag is ook de uitspraak van de Hoge Raad in deze cassatieprocedure gepubliceerd (Hoge Raad 21 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ7199). ABN Amro heeft bij brief van 2 juli 2013 over die uitspraak bericht en heeft verder te kennen gegeven geen behoefte te hebben om nadere opmerkingen daarbij te plaatsen. De Curator heeft bij brief van 2 juli 2013 om uitstel voor een reactie gevraagd, en heeft inhoudelijk gereageerd bij akte genomen op de rol van 7 augustus 2013. De hiergenoemde brieven van partijen en de akte zijdens de Curator behoren ook tot het procesdossier.
2.De feiten
- het verlies in 2007 ad EUR 25.729,- (werkmaatschappij, enkelvoudig);
- het verlies in 2008 ad EUR 158.000,- (voorlopige cijfers, eveneens werkmaatschappij, enkelvoudig).
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
“gewijzigde Bedrijfskrediet”hetgeen inhoudt dat er een eerdere kredietovereenkomst tussen ABN Amro en de kredietnemers heeft bestaan. Dat de Curator daarvan geen kopie in de administratie van Expo & Print heeft aangetroffen is onvoldoende om zijn stelling te ondersteunen. Daarom wordt vastgesteld dat de eerste kredietovereenkomst tussen ABN Amro en de kredietnemers op 24 augustus 2007 is gesloten.
LJNBY4134 en Hoge Raad 3 februari 2012,
LJNBT6947).
LJNBU3293 en Hoge Raad, 21 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ7199 (ook:
LJNBZ7199)).
LJNZC1641). Reeds daarom slaagt de stelling van de Curator dat de verrekening in strijd is met artikel 53 Fw, onderbouwd met zijn beroep op het arrest Hoge Raad 22 december 1989 (
LJNAD0995), niet.
LJNZC1641).
LJNBC4846). Daaruit volgt dat de Curator geen misbruik van zijn bevoegdheden heeft gemaakt bij het inroepen van een termijn als bedoeld in artikel 58 Fw tegenover ABN Amro en – tegelijkertijd – het onderhandelen met een derde over een doorstart van de onderneming. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, kan de stelling daaromtrent van ABN Amro niet worden gevolgd, zodat haar tweede vordering wordt afgewezen.