4.De rechtbank overweegt ten aanzien van het bestreden besluit III als volgt.
4.1.De rechtbank stelt vast dat verweerder primair aan eiser op grond van artikel 13.6, sub f, van de NRGA met ingang van 14 augustus 2012 onvoorwaardelijk strafontslag heeft opgelegd. Allereerst dient daarbij beoordeeld te worden of eiser de hem bij het bestreden besluit verweten gedragingen heeft begaan en of deze gedragingen als plichtsverzuim kunnen worden aangemerkt. Als uitgangspunt geldt volgens vaste jurisprudentie in het ambtenarenrecht (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 3 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC1677) ten aanzien van een opgelegde disciplinaire maatregel dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens aannemelijk moet zijn geworden dat de desbetreffende ambtenaar zich aan de verweten gedraging heeft schuldig gemaakt. 4.2.De rechtbank stelt vast dat verweerder allereerst als plichtsverzuim heeft aangemerkt het op structurele basis en over een langere periode aannemen van geld van marktkooplieden op [adres]door tijdens het innen van geld eenzijdig af te zien van het geven van wisselgeld.
4.3.Eiser betwist dat hij zich door het aannemen van geld van marktkooplieden heeft schuldig gemaakt aan plichtsverzuim. Eiser heeft erkend dat hij weleens wat wisselgeld heeft aangenomen, maar hij deed dat niet voor zichzelf maar uitsluitend ten behoeve van de kleine kas in het belang van de markt. Bovendien gebeurde dit op grond van een afspraak met zijn voormalige leidinggevenden. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat dit de toegestane werkwijze was, heeft eiser verwezen naar een verklaring van [belanghebbende 1], voormalig juridisch beleidsmedewerker bij het [adres 2] en in de periode 2004-2009 direct betrokken bij het beheer van [adres], van 24 september 2009 alsmede naar een verklaring van [belanghebbende 1] van 28 maart 2013, welke mede is ondertekend door [belanghebbende 2]. Eiser meent dat hij er van uit mocht gaan dat het aannemen van wisselgeld van marktkooplieden was toegestaan. Om die reden is volgens eiser geen sprake van toerekenbaar plichtsverzuim.
4.4.De rechtbank stelt voorop dat het aannemen van wisselgeld of fooien in strijd is met het bepaalde in artikel 11.3 van de NRGA en voormelde gedragsregels. Dergelijke gedragingen kunnen, mits verwijtbaar en toerekenbaar, worden aangemerkt als zeer ernstig plichtsverzuim.
4.5.De rechtbank stelt vast dat de Buitengewoon Opsporingsambtenaren op 24 december 2011 hebben geconstateerd dat eiser die dag op zeven verschillende momenten geen wisselgeld aan verschillende marktkooplieden heeft teruggegeven, nadat de marktkooplieden aan eiser hadden meegedeeld dat een teruggave van het wisselgeld niet nodig was. Eiser heeft zelf in verschillende verklaringen erkend dat hij weleens wisselgeld heeft aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser zich, gelet op het bepaalde in artikel 11.3 van de NRGA, door het aannemen van geld van marktkooplieden zonder wisselgeld terug te geven schuldig gemaakt aan plichtsverzuim. De vraag is aan de orde of deze gedraging verwijtbaar en toerekenbaar is.
4.6.De rechtbank stelt vast dat eiser verder heeft verklaard dat de fooien of het wisselgeld dat hij van de marktkooplieden aannam in een potje werd gedaan teneinde kleine kasverschillen op te vangen en voor promotiedoeleinden. Eiser heeft er daarbij op gewezen dat hij door verweerder niet van wisselgeld werd voorzien, en dat deze werkwijze in lijn was met de door zijn vorige leidinggevenden ingezette werkwijze. Daarnaast hebben [belanghebbende 1], onder meer in de verklaringen van 24 september 2009 en 28 maart 2013, en[belanghebbende 2], in de verklaring van 28 maart 2013, verklaard dat de marktmeesters het wisselgeld niet altijd direct konden teruggeven indien de kooplieden niet gepast konden betalen, onder meer omdat de marktmeesters hiervoor geen geld van het stadsdeel beschikbaar hadden. Het ging om kleine bedragen geld en het aannemen van dat wisselgeld was niet bedoeld als fooi maar diende ter opbouw van de kleine kas. De marktmeesters hadden een ‘potje’ nodig om kleine promotieactiviteiten voor de markt te bekostigen, zoals ballonnen, alsmede om te voorzien in eventuele kasverschillen als gevolg van wanbetaling door marktkooplieden. Er is getracht een kleine kas op te zetten, hetgeen uiteindelijk niet is gelukt omdat het toenmalige sectorhoofd daar geen toestemming voor heeft gegeven. De marktmeesters deden in elk geval niets voor hun eigen gewin. De marktmeesters vroegen voor hun handelwijze toestemming aan het management en het bestuur.
4.7.Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld niet bekend te zijn met voormelde werkwijze. In het bestreden besluit III heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen schriftelijke beleidsafspraken over deze werkwijze zijn gemaakt. Ook heeft eiser bij zijn nieuwe leidinggevenden nooit gemeld dat er een dergelijke fooienpot bestaat. Verweerder verwijst naar de door [belanghebbende 1] opgestelde notulen van 11 februari 2008, waarin wordt vermeld dat het niet de bedoeling is dat marktmeesters direct toegang hebben tot een kleine kas, omdat dit teveel risico’s geeft en dat het niet de verantwoordelijkheid van de marktmeesters is om promotieactiviteiten uit te voeren. Verder stelt verweerder dat de heer [naam wethouder] (de toenmalige wethouder), de heer[naam 1](de toenmalige stadsdeelsecretaris), de heer [naam manager] (Interim manager) en mevrouw[naam sectormanager] (sectormanager Burgerzaken) verklaard hebben de door
[belanghebbende 1] aangegeven werkwijze niet te kennen. Zij hebben verklaard dat aan de marktmeesters altijd is meegedeeld dat zij geen geld mochten aannemen van de marktkooplieden.
4.8.Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van toerekenbaar en verwijtbaar plichtsverzuim. De verklaringen van [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] geven weliswaar de reden en het doel van de door eiser gehanteerde werkwijze, maar daaruit blijkt dat deze werkwijze op zichzelf niet was toegestaan en dat eiser daarvan op de hoogte was. Uit de verklaringen van de heren [naam wethouder], [naam 1], [naam manager] en mevrouw [naam sectormanager] volgt immers dat altijd aan de marktmeester is meegedeeld dat zij geen geld mochten aannemen van de marktkooplieden. Dit heeft eiser ook niet betwist. Bovendien stelt de rechtbank vast dat uit de verklaringen van eiser bij het Bureau Integriteit niet blijkt dat de redenen voor de door hem gehanteerde werkwijze inderdaad de redenen zijn die [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] daarvoor geven. Eiser zelf stelt immers niet dat het geven van wisselgeld een probleem is, hij stelt dat hij eigen wisselgeld bij zich heeft en stelt dat de bedragen die hij krijgt bedoeld zijn voor koffie en dat hij deze gebruikt teneinde kleine kasverschillen op te vangen en voor promotiedoeleinden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met de verklaring van [belanghebbende 1] van 28 maart 2013, welke mede is ondertekend door [belanghebbende 2], niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van een toegestane werkwijze. Dat eiser ter zitting heeft verklaard dat geen sprake is van fooien omdat hij deze bedragen niet voor zichzelf aanneemt, maakt dat niet anders.
4.9.De rechtbank stelt vast dat verweerder daarnaast als plichtsverzuim heeft aangemerkt dat eiser in uniform -en dus herkenbaar als vertegenwoordiger van de gemeente Amsterdam- etenswaren (fruit) van een marktkoopman heeft ontvangen, zonder direct te betalen, waardoor de schijn wordt gewekt dat hij zich zonder te betalen etenswaren toe-eigent.
4.10.Eiser betwist dat hij zich, door regelmatig etenswaren te kopen op de markt en pas achteraf op de zaterdag af te rekenen, schuldig heeft gemaakt aan enig plichtsverzuim. Er bestaat geen verbod om te kopen met de afspraak dat periodiek achteraf wordt afgerekend. Eiser meent juist zorgvuldig te hebben gehandeld, omdat hij gedurende de dag geen privé-geld bij zich heeft en ook niet wilde hebben. Eiser vindt het juist belangrijk dat er bij het afrekenen van de kramen geen (schijn van) vermenging van privégeld en zakelijk geld kan ontstaan.
4.11.De rechtbank stelt voorop dat ook het aannemen van etenswaren zonder daarvoor te betalen in strijd is met het bepaalde in artikel 11.3 van de NRGA en voormelde gedragsregels. Dergelijke gedragingen kunnen, mits verwijtbaar en toerekenbaar, worden aangemerkt als zeer ernstig plichtsverzuim.
4.12.De rechtbank stelt vast dat de Buitengewoon Opsporingsambtenaren op 24 december 2011 hebben geconstateerd dat eiser die dag een plastic tas met fruit heeft gevuld bij een groente- en fruitkraam op de markt en die tas in de bij die kraam behorende aanhangwagen heeft gelegd. Later op de dag is eiser teruggekomen, heeft hij nog enkele mango’s in de plastic tas gestopt en is weggelopen zonder de goederen af te rekenen. Eiser heeft zelf, onder meer op 23 februari 2012 en 2 april 2012, erkend dat hij goederen bij de groente- en fruitkraam meeneemt zonder daar direct voor te betalen. De groenteboer telt alles bij elkaar op en eiser betaalt dan na een paar dagen het totale bedrag. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser zich, gelet op het bepaalde in artikel 11.3 van de NRGA, door goederen mee te nemen zonder daarvoor direct en zichtbaar te betalen, schuldig gemaakt aan plichtsverzuim.
4.13.Naar het oordeel van de rechtbank is deze gedraging ook verwijtbaar en toerekenbaar. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser op 2 april 2012 heeft verklaard dat het de laatste twee jaar niet (meer) gewenst is om op zojuist bedoelde manier iets te kopen op de markt. Het is een keer tijdens een werkoverleg met zijn leidinggevende,[naam leidinggevende], ter sprake gekomen dat de marktmeesters in uniform niets op de markt mochten kopen. Eiser heeft aangegeven dat dit ergens in 2010 is geweest. Wel heeft eiser gesteld dat het niet verboden is en dat er geen beleid voor is. Uit deze verklaring leidt de rechtbank af dat eiser op de hoogte was van de afspraak om geen etenswaren van de markt mee te nemen, laat staan zonder daar direct voor te betalen. Ondanks dat hij bekend was met deze afspraak en hij hier tevens door zijn leidinggevende op is gewezen, is hij doorgegaan met dit gedrag. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser zich met deze gedraging schuldig heeft gemaakt aan toerekenbaar plichtsverzuim.
4.14.De rechtbank stelt vast dat verweerder tot slot het “om niet” gunnen van een marktkraam als plichtsverzuim heeft aangemerkt. Eiser betwist dat hij zich hiermee heeft schuldig gemaakt aan plichtsverzuim.
4.15.De rechtbank stelt vast dat eiser op 2 april 2012 heeft verklaard dat indien op een doordeweekse dag na de indeling van de markt blijkt dat er kramen leeg blijven, deze door de marktkooplieden mogen worden opgevuld. Een koopman mag, indien hij twee kramen inneemt, een derde kraam gratis opvullen. Eiser heeft aangegeven dat deze handelwijze per 2010 is afgeschaft. Eiser heeft daarnaast verklaard dat de kooplieden vanaf 2010 tot januari 2012 alle plaatsen die zij innamen dienden te betalen en dat alleen in de afgelopen periode, waarin het zo koud was, hij af en toe heeft toegestaan dat er een plaats gratis werd ingenomen. Gedurende de rest van het jaar gebeurde dat niet. Eiser heeft verklaard dat hij met zijn leidinggevende,[naam leidinggevende 1], de afspraak heeft dat hij hem belt bij zeer extreem weer. Het kan dan gebeuren dat deze toestemming geeft om de kooplieden die dag niet te laten betalen, aldus eiser. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat eiser bij slechte weersomstandigheden hiervoor toestemming van zijn leidinggevende vraagt.
4.16.Naar het oordeel van de rechtbank kan deze verweten gedraging geen toerekenbaar plichtsverzuim opleveren. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de door eiser afgelegde verklaringen niet duidelijk is af te leiden, dat hij, ook als er geen sprake is van extreem slechte weeromstandigheden en er geen toestemming is verleend door zijn leidinggevende, kramen uitgeeft om niet. Nu verweerder deze verweten gedraging enkel heeft gebaseerd op deze eigen verklaring van eiser, is de rechtbank van oordeel dat verweerder deze gedraging niet aan het strafontslag ten grondslag heeft kunnen leggen. Het om niet gunnen van marktkramen door eiser, is, noch bij goed noch bij slecht weer, tijdens de observaties door de Buitengewoon Opsporingsambtenaren geconstateerd.
4.17.Gelet op het voorgaande, heeft verweerder het om niet gunnen van de marktkramen naar het oordeel van de rechtbank niet aan het strafontslag ten grondslag kunnen leggen. Verweerder heeft het aannemen van geld van marktkooplieden zonder wisselgeld terug te geven en het aannemen van etenswaren van marktkooplieden, zonder direct daarvoor te betalen, wel terecht aangemerkt als toerekenbaar plichtsverzuim, zodat verweerder naar het oordeel van de rechtbank bevoegd was om eiser voor deze incidenten disciplinair te straffen.
4.18.Vervolgens dient beoordeeld te worden of de strafoplegging evenredig is aan het vastgestelde plichtsverzuim. Naar het oordeel van de rechtbank is daar, gelet op de omstandigheden van het onderhavige geval, sprake van. Nu zowel het aannemen van geld zonder wisselgeld terug te geven als het aannemen van etenswaren zonder daar direct voor te betalen aan het strafontslag ten grondslag kan worden gelegd, is de rechtbank van oordeel dat deze incidenten in redelijke verhouding staan tot de voor eiser nadelige gevolgen van het strafontslag. Het ontslag houdt daarom stand.
4.19.De rechtbank stelt vast dat verweerder subsidiair aan eiser op grond van artikel 12.12, onder b, van de NRGA met ingang van 21 november 2012 ontslag op andere gronden heeft verleend. Nu de primaire ontslaggrond, te weten oplegging van een strafontslag, in beroep stand houdt, behoeft de subsidiaire ontslaggrond geen nadere bespreking meer.
4.20.Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit III eveneens ongegrond verklaren. Nu reeds op het beroep is beslist, bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening geen aanleiding meer.
4.21.Voor een proceskostenveroordeling dan wel een vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.