Parketnummer: 13/651051-12
Datum uitspraak: 25 oktober 2012
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren in [plaats], (Algerije)op [1982],
niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op enig adres,
feitelijk verblijvende op het adres [adres], [postcode] te [plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 oktober 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W. van Schaijk en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. van Weers, naar voren hebben gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 21 juli 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft verkocht of afgeleverd of verstrekt (aan [A]) of vervoerd (ongeveer) 0,20 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(artikel 2B/10 lid 4 Opiumwet)
hij op of omstreeks 21 juli 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 0,20 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
hij op of omstreeks 21 juli 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard;
(artikel 197 Wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 21 juli 2012, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een voorwerp, te weten 933,85 euro en/of 45 Engelse ponden, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten 933,85 euro en/of 45 Engelse ponden, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
(artikel 420 Wetboek van Strafrecht)
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de verdediging – niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1, 2 en 4 ten laste is gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
5. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 21 juli 2012 te Amsterdam als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van enig wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
7. De strafbaarheid van het feit
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
8. De strafbaarheid van verdachte
8.1 De raadsman heeft namens verdachte een beroep gedaan op overmacht, stellende dat verdachte er alles aan heeft gedaan om Nederland te verlaten en terug te keren naar Algerije. De raadsman heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van het Hof van Justitie van de EU van 6 december 2011 inzake El Achughbabian/Frankrijk. Ter onderbouwing heeft de raadsman een uitspraak van rechtbank ’s-Gravenhage van 19 september 2008 (AWB 08/31695), een formulier van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) met als documentnummer [nummer] en een brief van verdachte gericht aan zijn familie in Algerije van 19 maart 2009 overgelegd. In het verleden is drie keer een laissez passer aangevraagd. Verdachte is meermalen gepresenteerd. Op grond daarvan moet verdachte, volgens de raadsman, worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
8.2 De rechtbank stelt vast dat verdachte wist dat hij bij beschikking van 25 april 2002 tot ongewenst vreemdeling is verklaard. Voorts is komen vast te staan dat verdachte bij herhaling geen gehoor heeft gegeven aan aanzeggingen om het land te verlaten en de Staat inspanningen heeft geleverd om hem uit te zetten. Verdachte heeft ondanks deze inspanningen zijn verblijf in Nederland voortgezet. Verdachte heeft onjuiste, niet verifieerbare gegevens verstrekt en zich bediend van meerdere aliassen. Voor verdachte is meermalen geprobeerd een laissez passer aan te vragen, maar verdachte wilde het aanvraagformulier niet ondertekenen en wenste na een presentatie aan de diplomatieke vertegenwoordiging van Algerije op 2 november 2011 niet meer mee te werken aan zijn terugkeer naar Algerije. Hoewel verdachte heeft gesteld zich in het verleden bereid te hebben verklaard zijn medewerking te verlenen aan uitzetting, is niet aannemelijk geworden dat hij voor de pleegdatum alles wat redelijkerwijs mogelijk was in het werk heeft gesteld om niet langer in Nederland te verblijven en evenmin dat het uitblijven van zijn vertrek door andere omstandigheden zou zijn veroorzaakt. Hoewel de huidige opstelling van verdachte in dit verband niet bepalend is, wordt het voorgaande in enige mate gesteund door de omstandigheid dat verdachte ook ter terechtzitting heeft verklaard dat hij niet van plan is terug te keren naar Algerije. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadman.
Verdachte is strafbaar aangezien ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
9. Motivering van de straf
9.1 De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem onder 3 bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft voorts verklaard dat de in beslag genomen geldbedragen geretourneerd kunnen worden aan verdachte.
9.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij de straftoemeting rekening te houden met de uitzichtloze situatie van verdachte. De raadsman heeft verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft ten slotte verzocht om teruggave van de in beslag genomen geldbedragen.
9.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte verbleef op 21 juli 2012 als vreemdeling in Nederland, terwijl hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard. Het opzettelijk handelen in strijd met de bepalingen van de vreemdelingenwetgeving en met de daarop gegronde beslissingen van de autoriteiten, is een voor de Nederlandse samenleving bezwarend delict.
De rechtbank heeft rekening gehouden met een verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 20 september 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten, waaronder ook handelen in strijd met artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte is daarbij meermalen veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden.
Op grond van de door de rechtbank gehanteerde oriëntatiepunten voor dit delict wordt in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden passend geacht. De onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt telkens met één maand verhoogd (tot de maximale gevangenisstraf van zes maanden) voor iedere keer dat verdachte in een periode van vijf jaar voorafgaande aan de terechtzitting eerder veroordeeld is geweest wegens artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, tenzij er geen redelijke periode is verstreken die de verdachte in staat heeft gesteld zijn verblijf in Nederland te beëindigen.
Inmiddels is duidelijk geworden dat bij overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht aan derdelanders (burgers uit landen buiten de Europese Unie) een vrijheidsstraf mag worden opgelegd, mits door de overheid eerst al het redelijkerwijs mogelijke is gedaan om hen te laten vertrekken of uit te zetten en mits er geen sprake is van overmacht.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en geboden is.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op het artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit wettelijke voorschrift is toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissingen.
Verklaart het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- een geldbedrag van 933,85 euro (4340122)
- een buitenlands geldbedrag, te weten 45 Engelse ponden (4340123)
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.A. van Eijk, voorzitter,
mrs. S.J. Riem en M.J.A. Duker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Kooi-van Wijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 oktober 2012.