ECLI:NL:RBAMS:2012:BX4865

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-670592-11 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens seksueel misbruik van minderjarige en mishandeling

Op 27 juni 2012 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van seksueel misbruik van zijn stiefdochter, die op het moment van de feiten 11 jaar oud was, en van mishandeling en bedreiging van zijn ex-partner en haar zoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tussen 1 januari 2010 en 12 juli 2010 seksuele handelingen heeft gepleegd met zijn stiefdochter, waaronder het seksueel binnendringen van haar lichaam. Daarnaast heeft hij op 25 april 2011 zijn ex-partner mishandeld door haar met kracht in het gezicht te slaan en heeft hij haar en haar zoon op verschillende momenten bedreigd met geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden en heeft hem ter beschikking gesteld met voorwaarden, waarbij rekening is gehouden met zijn verminderd toerekeningsvatbaarheid als gevolg van een geestelijke stoornis. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de stiefdochter en de ex-partner, en heeft de verdachte verplicht tot betaling van deze schadevergoedingen. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/670592-11 (Promis)
Datum uitspraak: 27 juni 2012
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1970],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring "[locatie]" te [plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 8 december 2011, 15 februari 2012, 26 april 2012 en 13 juni 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.E. Woudman en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. W.J. Morra, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
Ten aanzien van feit 1:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 juli 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) met [slachtoffer 1], geboren op [1998], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) en/of tong in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht;
Ten aanzien van feit 2:
hij op of omstreeks 25 april 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] (met kracht) met een (gebalde) vuist en/of hand eenmaal of meermaal in en/of op en/of tegen het gezicht/hoofd, althans op en/of tegen het lichaam heeft gestompt en/of geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Ten aanzien van feit 3:
hij op of omstreeks 9 januari 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: "Als [slachtoffer 2] zo door blijft gaan met deze acties dan breek ik kaar kankernek", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Ten aanzien van feit 4:
hij op of omstreeks 21 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ga je nek breken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten bewezen. Ten aanzien van feit 1 wijst hij op de bekennende verklaringen van verdachte, de aangifte van [slachtoffer 2] en het verhoor van [slachtoffer 1] (hierna ook: [slachtoffer 1]). De officier van justitie acht op basis hiervan bewezen dat verdachte zijn vingers, tong en penis in de vagina van [slachtoffer 1] heeft gebracht en aldus seksueel bij haar is binnengedrongen. Voor wat betreft feit 2 acht de officier van justitie bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] opzettelijk een klap tegen haar gezicht heeft gegeven, terwijl geen sprake was van een noodweersituatie. In dit verband wijst hij op de aangifte van [slachtoffer 2], het proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat voornoemde [slachtoffer 2] letsel had in haar gezicht, alsook de aanvankelijke verklaring van verdachte die direct na het incident heeft gezegd dat hij [slachtoffer 2] in haar gezicht had geslagen. Feit 3 heeft verdachte bekend en voor wat betreft feit 4 is de officier van justitie van mening dat [slachtoffer 3] de gerechtvaardigde vrees kon hebben dat hetgeen waarmee hij werd bedreigd ten uitvoer zou worden gelegd, vanwege de dreigende woorden waarvan verdachte heeft erkend dat hij deze heeft geuit. Door het kennelijke oogcontact dat er is geweest tussen verdachte en [slachtoffer 3] op het moment dat hij deze woorden uitsprak, mocht [slachtoffer 3] zich bedreigd voelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, in zijn schriftelijke pleitaantekeningen uitgebreid en hier verkort weergegeven, op het standpunt gesteld dat ten aanzien van feit 1 niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte met zijn penis is binnengedrongen bij [slachtoffer 1], nu uit het dossier niet onomstotelijk naar voren komt dat verdachte met zijn penis daadwerkelijk in haar vagina is geweest, hetgeen verdachte bovendien ontkent. Voorts acht de raadsman onvoldoende wettig bewijs aanwezig voor een bewezenverklaring van het onderdeel van feit 1 dat ziet op het seksueel binnendringen met de tong door verdachte, nu slechts verdachte hierover heeft verklaard. Omdat dit slechts één bewijsmiddel is dient verdachte van dit gedeelte van de tenlastelegging eveneens te worden vrijgesproken, aldus de raadsman. Voor wat betreft feit 2 heeft de raadsman primair aangevoerd dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken, omdat het vereiste opzet op de mishandeling van [slachtoffer 2] bij verdachte ontbrak aangezien hij haar slechts heeft willen wegduwen. Doordat zij zich plotseling omdraaide is de hand van verdachte per ongeluk in haar gezicht gekomen. Subsidiair heeft de raadsman een beroep op noodweer gedaan, nu [slachtoffer 2] meermalen op agressieve wijze naar de halsketting van verdachte greep en verdachte hierop eenmalig en op proportionele wijze heeft gereageerd door haar met één korte beweging af te weren. Ten aanzien van feit 3 refereert de raadsman zich voor wat betreft een eventuele bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman verzoekt tot slot verdachte vrij te spreken van feit 4, nu onvoldoende bewijs bestaat dat verdachte de opzet heeft gehad op het bedreigen van [slachtoffer 3]. Verdachte had op dat moment ruzie met [slachtoffer 2] en uit niets blijkt dat de kennelijk daarbij gebruikte woorden tegen [slachtoffer 3] gericht waren.
4.3 Het oordeel van de rechtbank i
Ten aanzien van feit 1
Verdachte heeft op tijdstippen in de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 juli 2010 seksuele handelingen gepleegd met [slachtoffer 1], geboren op [1998], die op dat moment de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt. Deze handelingen bestonden eruit dat verdachte zijn vingers in de vagina van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gebracht. Daarnaast is verdachte met zijn penis tussen de schaamlippen van [slachtoffer 1] gegaan.ii Verdachte heeft ook zijn tong tussen de schaamlippen van [slachtoffer 1] gebracht.iii
Ten aanzien van feit 2
Op 25 april 2011 te Amsterdam heeft verdachte met zijn hand met kracht [slachtoffer 2] tegen haar gezicht geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.iv
Ten aanzien van feit 3
Verdachte heeft op 9 januari 2011 te Amsterdam gedreigd [slachtoffer 2] de nek te breken. De rechtbank gaat daarbij uit van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 juni 2012,v alsmede de aangifte van [slachtoffer 2].vi
Ten aanzien van feit 4
Op 21 oktober 2010 heeft verdachte [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door te roepen: "Ik ga je nek breken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.vii
Nadere bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1
Anders dan de raadsman heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat ook het door verdachte tussen de schaamlippen van het slachtoffer brengen van zijn penis en tong is te kwalificeren als seksueel binnendringen van het lichaam als bedoeld in artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht. Ten grondslag aan dit oordeel ligt eerdere - door de Hoge Raad in stand gelaten - jurisprudentie van het gerechtshof Arnhem (LJN: BK6910), waaruit naar het oordeel van de rechtbank volgt dat van seksueel binnendringen ook sprake is wanneer door de verdachte (in die zaak met zijn tong en vingers) tussen de schaamlippen van de vrouw wordt gegaan. Zo wordt immers ook de (seksuele) integriteit van het lichaam geschonden. Onder verwijzing naar dit arrest wordt het verweer van de raadsman op dit punt verworpen.
Eveneens in afwijking van hetgeen de raadsman heeft gesteld is de rechtbank van oordeel dat ook een bewezenverklaring kan volgen voor het gedeelte van de tenlastelegging dat ziet op het likken van de vagina van het slachtoffer door verdachte. Hoewel slechts verdachte zelf hierover heeft verklaard, is het volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad niet noodzakelijk dat ieder onderdeel van de bewezenverklaring wordt ondersteund door minstens twee bewijsmiddelen. Verdachte heeft ter terechtzitting expliciet verklaard dat hij zijn tong tussen de schaamlippen van het slachtoffer heeft gebracht. Zulks vindt steun in de aard en algemene strekking van de overige bewijsmiddelen, waaruit de ontuchtige handelingen eveneens blijken.
Ten aanzien van feit 2
Anders dan de raadsman heeft gesteld is de rechtbank van oordeel dat verdachte opzet heeft gehad op de mishandeling van [slachtoffer 2], door haar met zijn hand te slaan. De rechtbank acht de lezing van de verdediging, inhoudende dat verdachte haar per ongeluk zou hebben geraakt terwijl hij zich afwendde, niet aannemelijk geworden. De rechtbank gaat uit van de aangifte door [slachtoffer 2], de verklaring van Renate Ter Velde, afgelegd ten overstaan van de politie en inhoudend dat zij een klap heeft gezien, en het proces-verbaal van bevindingen van de politie, inhoudende dat verdachte ter plekke heeft gezegd dat hij zijn ex-vrouw in het gezicht heeft geslagen. Hieruit maakt de rechtbank op dat verdachte willens en wetens [slachtoffer 2] tegen het gezicht heeft geslagen. Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
Ten aanzien van feit 4
De rechtbank is van oordeel dat verdachte [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd door in het bijzijn van beide personen de ten laste gelegde woorden hard uit te roepen, waardoor beide personen zich bedreigd konden voelen. Hoewel verdachte heeft verklaard dat deze woorden niet waren gericht tegen [slachtoffer 3], oordeelt de rechtbank dat deze zich hierdoor wel bedreigd kon voelen door de omstandigheden waaronder en de wijze waarop de woorden in diens bijzijn door verdachte zijn geuit.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1:
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 juli 2010 te Amsterdam, telkens met [slachtoffer 1], geboren op [1998], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte zijn penis en/of vingers en/of tong in de vagina van die [slachtoffer 1] gebracht;
Ten aanzien van feit 2:
op 25 april 2011 te Amsterdam, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] met kracht met een hand eenmaal tegen het gezicht geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Ten aanzien van feit 3:
op 9 januari 2011 te Amsterdam, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: "Als [slachtoffer 2] zo door blijft gaan met deze acties dan breek ik kaar kankernek";
Ten aanzien van feit 4:
op 21 oktober 2010 te Amsterdam, [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ga je nek breken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van de feiten
Noodweer
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde oordeelt de rechtbank, anders dan de verdediging bij wijze van subsidiair verweer heeft aangevoerd, dat - zo al van een noodweersituatie kan worden gesproken - het handelen van verdachte onder de gegeven omstandigheden disproportioneel is geweest. Hij had zich immers ook af kunnen wenden of weg kunnen lopen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. De strafbaarheid van verdachte
7.1 Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank heeft kennisgenomen van de over verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportage, zijnde een multidisciplinair gedragsdeskundig triple-onderzoek van 2 december 2011, opgemaakt door drs. [psychiater], psychiater, drs. [GZ-psycholoog], GZ-psycholoog en [forensisch milieuonderzoeker], forensisch milieuonderzoeker. Uit deze rapportage leidt de rechtbank - kort weergegeven - het volgende af.
Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, door de aanwezigheid van een parafilie in de vorm van pedofilie van het niet-exclusieve type. Voorts is bij verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, in de zin van een persoonlijkheidsstoornis Niet Anderszins Omschreven met borderline en antisociale trekken en van zwakbegaafdheid. Door de pedoseksuele stoornis waaraan verdachte lijdt, kan hij met name onder invloed van stress en/of in situaties waarmee hij direct met deze seksuele drang wordt geconfronteerd zijn pedofiele neigingen omzetten in gedrag, zoals is gebeurd bij het onder 1 ten laste gelegde. De gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens versterkt daarnaast het grenzeloos gedrag van verdachte, die zelf over onvoldoende middelen beschikt dit grensoverschrijdende gedrag en zijn emoties beheersbaar en controleerbaar te houden. Verdachte is erg omgevingsafhankelijk en is gemakkelijk uit zijn psychisch evenwicht te halen. Onder stressvolle omstandigheden heeft verdachte behoefte aan aandacht in de vorm van seks. Dat is voor verdachte een copingmechanisme om te kunnen omgaan met stressvolle omstandigheden. Zijn pedofiele verlangens geven richting aan deze behoefte.
Voornoemde stoornissen bevonden zich ook ten tijde van het ten laste gelegde in een actieve fase en zijn in aanzienlijk grote mate van invloed geweest op het plegen van het ten laste gelegde. De deskundigen adviseren daarom verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen ten aanzien van het plegen van het onder 1 ten laste gelegde.
7.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank leidt uit voornoemde tripletrapportage af dat het handelen van verdachte ten aanzien van feit 1 in belangrijke mate mede is ingegeven door het ziektebeeld en de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens waarvan bij hem sprake is. De rechtbank is van oordeel dat de door de deskundigen geconcludeerde verminderde toerekeningsvatbaarheid wordt gedragen door de verdere inhoud van het rapport. De rechtbank neemt het advies van de deskundigen op dit punt dan ook over en maakt dit tot haar eigen oordeel. Het onder 1 bewezen verklaarde feit kan verdachte daarom wegens een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, in verminderde mate worden toegerekend.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 tot en met 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest. Hiernaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging wordt opgelegd. Een TBS-maatregel met voorwaarden, zoals geadviseerd door de deskundigen, biedt volgens de officier van justitie onvoldoende waarborgen voor de veiligheid van personen in de maatschappij, meer in het bijzonder de veiligheid van jonge kinderen, te meer nu verdachte eerder een ambulante behandeling bij De Waag heeft gevolgd die niet het gewenste effect blijkt te hebben gesorteerd. Gelet op de aard en de ernst van het onder 1 bewezen geachte feit en gezien de recidive waarvan op dit gebied bij verdachte sprake is, acht de officier van justitie een bevel tot dwangverpleging gerechtvaardigd en geboden. Indien in afwijking van deze vordering een TBS-maatregel met voorwaarden door de rechtbank passend zou worden geacht, meent de officier van justitie dat deze maatregel dient te worden opgelegd overeenkomstig het recht zoals dat gold ten tijde van het onderhavige feit (in plaats van het nu geldende recht), omdat de recente wetswijziging geen nadelige verandering voor verdachte heeft betekend. In het geval TBS met voorwaarden wordt opgelegd volgens het thans geldende recht, vordert de officier van justitie een afwijkende, langduriger gevangenisstraf van 3 (drie) jaar.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, in zijn schriftelijke pleitaantekeningen uitgebreid en hier verkort weergegeven, op het standpunt gesteld dat aan verdachte een gevangenisstraf zou moeten worden opgelegd die qua duur gelijk is aan het door hem op de datum van de uitspraak reeds uitgezeten voorarrest. Een dergelijke gevangenisstraf doet naar de mening van de raadsman meer dan de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf recht aan de verminderde toerekeningsvatbaarheid waarvan bij verdachte sprake is. Voorts heeft de raadsman gesteld dat aan verdachte - overeenkomstig het advies van de deskundigen - de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden zou moeten worden opgelegd. De raadsman acht geen argumenten aanwezig die een TBS-maatregel met dwangverpleging onder de huidige omstandigheden zouden kunnen rechtvaardigen. De deskundigen hebben eensluidend geadviseerd tot de oplegging van een maatregel met voorwaarden en verdachte heeft zich ondubbelzinnig bereid verklaard aan die voorwaarden te voldoen. Aangezien het strafrecht bovendien dwingt tot een keuze voor de minst ingrijpende maatregel voor de verdachte, die tegelijkertijd recht doet aan de beschermingsbelangen van de maatschappij, meent de raadsman dat in dit geval kan en moet worden volstaan met de oplegging van een maatregel met voorwaarden. De raadsman merkt daarbij op dat een dergelijke maatregel dient te worden opgelegd naar het toepasselijk recht ten tijde van het ten laste gelegde eerste feit. De wetswijziging van 1 september 2010 houdt een nadelige wijziging van het sanctierecht in voor verdachte, zodat op grond van het legaliteitsbeginsel moet worden gekozen voor de meest gunstige bepalingen hieromtrent voor verdachte.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij de straftoemeting en de oplegging van na te noemen maatregel heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van de onder paragraaf 7 reeds genoemde Pro Justitia rapportage, alsmede de aanvullende Pro Justitia rapportage van 10 februari 2012. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de inhoud van de reclasseringsadviezen van 24 april 2012 en 5 juni 2012.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft ontucht gepleegd met zijn destijds 11 jaar oude stiefdochter, waarbij hij seksueel bij haar is binnengedrongen. Met zijn handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het overwicht dat hij als stiefvader op het slachtoffer had en heeft hij het vertrouwen dat zij in hem had, ernstig geschonden. De bewezen verklaarde gedragingen vormen een grove aantasting van de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en kunnen, naar de ervaring leert, ernstige psychische gevolgen hebben waarvan zij nog langdurig aanzienlijke hinder kan ondervinden. Door zijn handelen heeft verdacht de normale seksuele ontwikkeling van zijn stiefdochter onomkeerbaar veranderd. De rechtbank rekent het verdachte daarnaast met name zwaar aan dat hij voor een tweede keer de fout in is gegaan; blijkens zijn justitiële documentatie is verdachte in 2006 al eerder veroordeeld voor een identiek feit, gepleegd met hetzelfde slachtoffer. Deze veroordeling heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden wederom ontucht te plegen met zijn stiefdochter.
Hiernaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling en bedreiging van zijn ex-partner en bedreiging van haar zoon. Ook wegens mishandeling is verdachte reeds eerder veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en ernst van het onder 1 bewezen geachte feit, alsmede de recidive op dit punt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meerdere jaren rechtvaardigt. Bij de straftoemeting houdt de rechtbank in matigende zin echter rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, waartoe door de rapporterende deskundigen gelijkluidend is geconcludeerd en welke conclusie door de rechtbank is overgenomen. De rechtbank ziet hierin aanleiding een gevangenisstraf aan verdachte op te leggen die qua duur enigszins korter is dan door de officier van justitie is gevorderd.
De maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd en met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte geen TBS-maatregel met dwangverpleging dient te worden opgelegd en dat kan worden volstaan met oplegging van een TBS-maatregel met voorwaarden. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank heeft allereerst in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet - ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde eerste feit - aan het opleggen van een TBS met voorwaarden stelt, te weten dat het bewezen geachte een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist. De rechtbank overweegt hierbij dat de wettelijke voorschriften omtrent de maatregel toepasselijk zijn zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte eerste feit. Anders dan de officier van justitie heeft gesteld is de rechtbank van oordeel dat de wetswijziging op dit gebied, die op 1 september 2010 in werking is getreden, een verandering van het sanctierecht ten nadele van verdachte inhoudt. Deze wetswijziging maakt het immers onder andere mogelijk dat de TBS-maatregel met voorwaarden langduriger wordt voortgezet en dat de op te leggen voorwaarden direct uitvoerbaar worden verklaard. Het legaliteitsbeginsel zoals neergelegd in artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ook vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens met betrekking tot artikel 7 EVRM (zie o.a. de zogenoemde Scoppola-uitspraak van 17 september 2009, LJN: BK6009), brengen mee dat te allen tijde de voor de verdachte gunstigste sanctiebepalingen dienen te worden toegepast als de wet na het plegen van het feit is veranderd. Gelet hierop is de rechtbank dan ook van oordeel dat de wettelijke regeling omtrent de TBS-maatregel met voorwaarden zoals die gold ten tijde van het onderhavige feit toepasselijk is. De aan verdachte op te leggen maatregel kan mitsdien maximaal vier jaar duren.
Zoals blijkt uit eerder genoemd Pro Justitia rapport lijdt verdachte onder andere aan een pedoseksuele stoornis en wordt het recidiverisico ingeschat als hoog. In het aanvullend rapport van 10 februari 2012 achten de als deskundige benoemde psychiater en psycholoog dit risico ook aanwezig ten aanzien van andere minderjarigen dan de stiefdochter in kwestie. Voor het terugdringen van dit hoge recidivegevaar wordt een zeer intensieve en langdurige en om te beginnen klinische forensisch psychiatrische behandeling van verdachte noodzakelijk geacht, evenals een lang traject van nazorg en toezicht. Naar het inzicht van de rapporteurs zou dit het best worden gewaarborgd door de oplegging van een TBS-maatregel met voorwaarden, waarbij de behandeling in eerste instantie klinisch zal dienen te geschieden. Het beveiligingsniveau van een forensisch psychiatrische afdeling (FPA) wordt in dit verband voldoende geacht. Dwangverpleging wordt door de rapporteurs in de huidige situatie niet noodzakelijk geoordeeld.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het advies c.q. maatregelenrapport van de reclassering d.d. 5 juni 2012. De reclassering adviseert in dit rapport eveneens een TBS-maatregel met voorwaarden aan verdachte op te leggen. Gezien de toezegging dat verdachte op korte termijn kan worden opgenomen bij FPA Heiloo en gelet op het feit dat hij voor een behandeling aldaar geschikt is bevonden, heeft de reclassering zich bereid verklaard de begeleiding van de maatregel op zich te nemen, met daarbij opgelegd na te noemen voorwaarden.
De rechtbank acht de conclusies van het deskundigenonderzoek en het reclasseringsrapport dragend, neemt deze over en maakt deze tot haar eigen oordeel.
De officier van justitie heeft naar het oordeel van de rechtbank ontoereikend gemotiveerd waarom een TBS-maatregel met voorwaarden onder de huidige omstandigheden niet voldoende waarborgen zou bieden. Hoewel vaststaat dat bij verdachte sprake is van een problematiek waarvoor intensieve behandeling in een strak juridisch kader dringend geboden is, doet de stelling van de officier van justitie dat een behandeling zoals voorgesteld in het rapport nauwelijks is te onderscheiden van een ambulante behandeling zoals deze door verdachte eerder zonder succes is gevolgd, geen recht aan de aard en intensiteit van een dergelijke forensische behandeling, die aanvankelijk klinisch door verdachte zal worden ondergaan. Nu alle rapporterende deskundigen een maatregel met voorwaarden voor de behandeling van verdachte geschikt achten en zij het beveiligingsniveau van de FPA in dat verband afdoende oordelen, terwijl de rechtbank van contra-indicaties hieromtrent niet is gebleken, acht de rechtbank geen termen aanwezig in afwijking van voormelde adviezen een bevel als bedoeld in artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht (dwangverpleging) te geven.
Gelet op al het voorgaande oordeelt de rechtbank - anders dan de officier van justitie heeft gevorderd en in lijn met hetgeen door de deskundigen eensgezind is gerapporteerd en geadviseerd - oplegging van dwangverpleging thans niet noodzakelijk. Met inachtneming van het maatregelenrapport van de reclassering d.d. 5 juni 2012, kan naar het oordeel van de rechtbank worden volstaan met het opleggen van een TBS-maatregel met de navolgende voorwaarden:
Algemeen
1. verdachte pleegt gedurende de looptijd van de terbeschikkingstelling met voorwaarden geen strafbare feiten;
2. verdachte geeft gevolg aan uitnodigingen voor een gesprek, wanneer hij daartoe door de reclassering wordt opgeroepen. Hij blijft zich melden gedurende door de reclassering bepaalde perioden in een frequentie die door de reclassering wordt vastgesteld;
3. verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering;
4. verdachte stelt zich begeleidbaar en controleerbaar op en geeft toestemming aan de reclassering om met alle personen en instellingen die van belang zijn voor de controle op de naleving van de voorwaarden, contact te kunnen opnemen en informatie te mogen uitwisselen;
5. verdachte toont zich in de contacten met de reclassering open over zijn doen en laten. Hij houdt niets achter dat een goed toezicht op de voorwaarden bemoeilijkt of niet goed mogelijk maakt;
Behandeling
6. verdachte stelt zich behandelbaar op en werkt mee aan de behandeling bij de Forensisch Psychiatrische Afdeling te Heiloo of een andere soortgelijke instelling. Deze behandeling zal klinisch geschieden voor zolang als zijn behandelaars en de reclassering dit nodig achten, gedurende maximaal de duur van de opgelegde voorwaardelijke maatregel;
7. na afloop van de klinische behandeling werkt verdachte mee aan het voorgeschreven nazorgtraject, ook als dat ambulante c.q. intramurale behandeling bij een andere instelling inhoudt;
8. verdachte neemt de voorgeschreven medicatie in, zolang als zijn behandelaars nodig achten;
Vrijheden
9. verdachte houdt zich gedurende de opname in FPA Heiloo aan de huisregels van de kliniek en de behandelafdeling;
10. verdachte houdt zich aan de afspraken die hij in met zijn behandelaars en begeleiders van de kliniek, in samenspraak met de reclassering, omtrent zijn persoonlijke vrijheden maakt;
11. verdachte begeeft zich tijdens de terbeschikkingstelling niet buiten de landsgrenzen van Nederland;
Familie en andere sociale relaties
12. verdachte geeft openheid ten aanzien van de relaties die hij aangaat en de reclassering kan hen betrekken bij het toezicht en/of de behandeling;
13. verdachte neemt op geen enkele wijze enig contact op met het slachtoffer [slachtoffer 1]. Voorts is het verdachte niet toegestaan contact te onderhouden met [slachtoffer 2] en/of (één van) haar kinderen, zonder daaraan voorafgaande uitdrukkelijke instemming van het betreffende gezinslid en toestemming daartoe van zijn begeleiders en de reclassering;
Dagbesteding/-activiteiten
14. verdachte volgt de aanwijzingen van FPA Heiloo en de reclassering ten aanzien van een dagbesteding op;
Reclasseringscontact
15. verdachte heeft bij de reclassering een vaste begeleider;
De rechtbank zal de reclassering opdracht geven verdachte bij de naleving van de gestelde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard tot naleving van voornoemde voorwaarden.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [slachtoffer 2], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor onder 1 en 3 bewezen geachte feiten rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 200,- (tweehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 25 april 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 2] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [slachtoffer 3], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 4 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 100,- (honderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 21 oktober 2010 tot aan de dag van de algehele voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 3] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat slechts de behandeling van een deel van de vordering van [slachtoffer 1] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert dit deel op € 2.000,- (tweeduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 12 juli 2010 tot aan de dag van de algehele voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Bij de vaststelling van dit bedrag heeft de rechtbank onder andere rekening gehouden met de hoogte van schadebedragen die zijn toegekend aan benadeelde partijen in vergelijkbare strafzaken, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt de aard en ernst van het bewezen verklaarde misbruik en de omstandigheid dat in dit geval sprake was van een gezinsverhouding tussen de benadeelde partij en verdachte.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 1] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Het restant van de vordering levert wel een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 57, 244, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
10. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
Ten aanzien van feit 2:
mishandeling;
Ten aanzien van feit 3 en 4:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 14 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden:
Algemeen
1. verdachte pleegt gedurende de looptijd van de terbeschikkingstelling met voorwaarden geen strafbare feiten;
2. verdachte geeft gevolg aan uitnodigingen voor een gesprek, wanneer hij daartoe door de reclassering wordt opgeroepen. Hij blijft zich melden gedurende door de reclassering bepaalde perioden in een frequentie die door de reclassering wordt vastgesteld;
3. verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering;
4. verdachte stelt zich begeleidbaar en controleerbaar op en geeft toestemming aan de reclassering om met alle personen en instellingen die van belang zijn voor de controle op de naleving van de voorwaarden, contact te kunnen opnemen en informatie te mogen uitwisselen;
5. verdachte toont zich in de contacten met de reclassering open over zijn doen en laten. Hij houdt niets achter dat een goed toezicht op de voorwaarden bemoeilijkt of niet goed mogelijk maakt;
Behandeling
6. verdachte stelt zich behandelbaar op en werkt mee aan de behandeling bij de Forensisch Psychiatrische Afdeling te Heiloo of een andere soortgelijke instelling. Deze behandeling zal klinisch geschieden voor zolang als zijn behandelaars en de reclassering dit nodig achten, gedurende maximaal de duur van de opgelegde voorwaardelijke maatregel;
7. na afloop van de klinische behandeling werkt verdachte mee aan het voorgeschreven nazorgtraject, ook als dat ambulante c.q. intramurale behandeling bij een andere instelling inhoudt;
8. verdachte neemt de voorgeschreven medicatie in, zolang als zijn behandelaars nodig achten;
Vrijheden
9. verdachte houdt zich gedurende de opname in FPA Heiloo aan de huisregels van de kliniek en de behandelafdeling;
10. verdachte houdt zich aan de afspraken die hij in met zijn behandelaars en begeleiders van de kliniek, in samenspraak met de reclassering, omtrent zijn persoonlijke vrijheden maakt;
11. verdachte begeeft zich tijdens de terbeschikkingstelling niet buiten de landsgrenzen van Nederland;
Familie en andere sociale relaties
12. verdachte geeft openheid ten aanzien van de relaties die hij aangaat en de reclassering kan hen betrekken bij het toezicht en/of de behandeling;
13. verdachte neemt op geen enkele wijze enig contact op met het slachtoffer [slachtoffer 1]. Voorts is het verdachte niet toegestaan contact te onderhouden met [slachtoffer 2] en/of (één van) haar kinderen, zonder daaraan voorafgaande uitdrukkelijke instemming van het betreffende gezinslid en toestemming daartoe van zijn begeleiders en de reclassering;
Dagbesteding/-activiteiten
14. verdachte volgt de aanwijzingen van FPA Heiloo en de reclassering ten aanzien van een dagbesteding op;
Reclasseringscontact
15. verdachte heeft bij de reclassering een vaste begeleider;
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland de terbeschikkinggestelde bij de naleving van die aanwijzingen hulp en steun te verlenen.
Wijst de vordering van [slachtoffer 2], wonende op het adres [adres] te [plaats], toe tot € 200,- (tweehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 25 april 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst deze vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2], aan de Staat € 200,- (tweehonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 25 april 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 4 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [slachtoffer 3], wonende op het adres [adres] te [plaats], toe tot € 100,- (honderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 21 oktober 2010 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst deze vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3], aan de Staat € 100,- (honderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 21 oktober 2010 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 2 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [slachtoffer 1], wonende op het adres [adres] te [plaats], toe tot € 2.000,- (tweeduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 12 juli 2010 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart deze benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1], aan de Staat € 2.000,- (tweeduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 12 juli 2010 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 30 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.B. Martens, voorzitter,
mrs. W.A.J.P. van den Reek en M.R. Jöbsis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Bertels, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 juni 2012.
i Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
ii P. 31-32, 36-37 (allen inzake proces-verbaalnr. 2011078681-1);
de door verdachte ter terechtzitting van 13 juni 2012 afgelegde verklaring.
iii de door verdachte ter terechtzitting van 13 juni 2012 afgelegde verklaring.
iv Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2011103983-2 van 25 april 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2];
Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2011023424-1 van 25 april 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 3];
Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2011023424-5 van 26 april 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 4].
v de door verdachte ter terechtzitting van 13 juni 2012 afgelegde verklaring.
vi P. 5-6 (inzake proces-verbaalnr. 2011007325-1).
vii P. 8 (inzake proces-verbaalnr. 2010258982-1); P. 11 (inzake proces-verbaalnr. 2010258982-4); P. 20 (inzake proces-verbaalnr. 2010258982-6).