RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/4521 WIJ
tussenuitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. M.A. van Hoof,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. B.A. Veenendaal.
Bij besluit van 11 augustus 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de brief van 4 mei 2010 niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting van de enkelvoudige kamer behandeld op 3 december 2010. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschorst. Bij beslissing van 11 januari 2011 heeft de rechtbank de zaak met toepassing van artikel 8:10, tweede lid, van de Awb verwezen naar de meervoudige kamer.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting van de meervoudige kamer behandeld op 10 maart 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.A. van Hoof en vergezeld van [persoon 1]. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. B.A. Veenendaal.
1. feiten en omstandigheden en standpunten van partijen
1.1. Bij besluit van 31 december 2009 heeft verweerder aan eiser, geboren op 15 augustus 1984, een werkleeraanbod gedaan in de vorm van een stageovereenkomst ingaande op 4 januari 2010.
1.2. Bij brief van 4 mei 2010 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij de door hem verzochte opleiding tot vrachtwagenchauffeur niet als een door verweerder aangeboden stage kan volgen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de brief van 4 mei 2010.
1.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Hiertoe heeft verweerder overwogen dat de brief van 4 mei 2010 weliswaar feitelijke gevolgen kan hebben voor eiser, maar dat de brief geen rechtsgevolgen beoogt. De brief is dan ook geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Ingevolge artikel 11 van de Wet investeren in jongeren (WIJ) wordt de inhoud van het werkleeraanbod door verweerder bepaald. Het doen van een voorstel voor het volgen van een opleiding staat eiser vrij, maar is rechtens niet afdwingbaar, aldus verweerder.
1.4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij een aanvraag voor een werkleeraanbod heeft gedaan, waarop negatief is geantwoord. Het weigeren een bepaald werkleeraanbod te doen is op rechtsgevolg gericht. De brief van 4 mei 2010 is dan ook wel degelijk een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, aldus eiser.
2. inhoudelijke beoordeling
2.1. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de brief van 4 mei 2010 niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
2.2. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de WIJ bevat het besluit van het college, inhoudende dat aan de jongere een werkleeraanbod wordt gedaan, in ieder geval een omschrijving van de in het kader van het werkleeraanbod te verrichten activiteiten naar aard, omvang en plaats.
2.3. De rechtbank is van oordeel dat het bij besluit van 31 december 2009 vastgestelde werkleeraanbod in de vorm van een stageovereenkomst niet voldoet aan het bepaalde in artikel 18, eerste lid, van de WIJ, nu hierin geen omschrijving staat van de in het kader van het werkleeraanbod te verrichten activiteiten naar aard, omvang en plaats. Uit de gedingstukken blijkt dat eiser gedurende de looptijd van de stageovereenkomst verschillende trajecten heeft gevolgd. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat eiser in verschillende trajecten is geplaatst en dat verweerder heeft verzuimd daartoe besluiten te nemen. De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder naar aanleiding van eisers verzoek een opleiding tot vrachtwagenchauffeur te mogen volgen in de brief van 4 mei 2010 het volgende heeft meegedeeld: “In het kader van de Wet Wij bent u verplicht om een traject te doorlopen met het aanbod dat wij hebben binnen de Dienst Werk en Inkomen. Wij kijken zoveel mogelijk naar de individuele omstandigheden maar als de wensen niet aansluiten bij wat het Jongerenloket te bieden heeft, wordt u getracht (lees: geacht) mee te werken aan een traject waarbij uw wensen niet liggen. Als u ervoor kiest dit niet te doen, weigert u een aanbod vanuit het Jongerenloket en wordt uw aanvraag van een werkleeraanbod afgewezen”.
2.4. De brief van 4 mei 2010 moet naar het oordeel van de rechtbank worden beschouwd als een nadere concretisering van de in het kader van het werkleeraanbod te verrichten activiteiten. De brief strekt er immers toe dat ter vervulling van de stageovereenkomst uitsluitend de binnen de Dienst Werk en Inkomen beschikbare trajecten in aanmerking komen. Hiermee heeft verweerder alsnog invulling gegeven aan het vereiste van artikel 18, eerste lid, van de WIJ op grond van welk artikellid verweerder de in het kader van het werkleeraanbod te verrichten activiteit dient te omschrijven. Gelet hierop heeft de brief van 4 mei 2010 niet enkel feitelijke gevolgen, zoals verweerder stelt. Door deze brief wordt de inhoud van het werkleeraanbod van eiser vastgesteld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de brief van 4 mei 2010 op rechtsgevolg is gericht en moet worden aangemerkt als een besluit tot het aanbieden van een werkleeraanbod, waartegen bezwaar open staat. Verweerder heeft het bezwaar van eiser dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.5. De rechtbank acht zich momenteel niet in staat om het geschil tussen partijen definitief te beslechten. Daarvoor is vereist dat verweerder het bestreden besluit voorziet van een inhoudelijke motivering. Gelet hierop zal de rechtbank, mede gezien het belang van een spoedige beëindiging van het geschil, verweerder met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid stellen binnen zes weken na deze uitspraak een inhoudelijk besluit op het bezwaar van eiser te nemen.
2.6. Met het oog op dit nieuw te nemen inhoudelijke besluit overweegt de rechtbank dat verweerder gemotiveerd dient in te gaan op het door eiser gewenste door Multi-Traject aangeboden traject met baangarantie.
2.7. De rechtbank neemt nog geen beslissing over eventuele vergoeding van het betaalde griffierecht en de gemaakte proceskosten. Zij zal zich daarover uitlaten in de einduitspraak op het beroep.
- heropent het onderzoek;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een inhoudelijk besluit te nemen op het bezwaar ven eiser met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzitter, en mrs. M.F. Wagner en C.H. Rombouts, als leden, in aanwezigheid van mr. S. van Excel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2011.
Tegen deze tussenuitspraak kunnen partijen en belanghebbenden géén hoger beroep instellen (artikel 18, derde lid, van de Beroepswet). Hoger beroep is slechts mogelijk tegelijk met het hoger beroep tegen de nog te wijzen einduitspraak.