ECLI:NL:RBAMS:2010:BO1091

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
431432 / HA ZA 09-2043
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige publicatie en schadevergoeding in de sportjournalistiek

In deze zaak vorderde eiser [A] een schadevergoeding van € 600.000,- van gedaagden [B] en de besloten vennootschap VOETBAL INTERNATIONAL B.V. naar aanleiding van een publicatie in het tijdschrift Voetbal International op 24 mei 2006. De publicatie betrof een artikel over een onderzoek naar omkoping in het Nederlandse betaald voetbal, waarin [A] werd genoemd. Eiser stelde dat deze publicatie onrechtmatig was en hem schade had berokkend, zowel materieel als immaterieel. De rechtbank Amsterdam behandelde de zaak in eerste aanleg en oordeelde dat [A] onvoldoende had aangetoond dat de publicatie de oorzaak was van zijn schade. De rechtbank wees erop dat [A] na de publicatie nog steeds actief was als voetballer en dat er geen causaal verband was tussen de publicatie en de gestelde schade. De rechtbank concludeerde dat de vordering van [A] niet voldoende was onderbouwd en wees deze af. Tevens werd [A] veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 431432 / HA ZA 09-2043
Vonnis van 14 april 2010
in de zaak van
[A],
wonende te --,
eiser,
advocaat mr. B.F. Eblé,
tegen
1. [B],
wonende te --,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VOETBAL INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden,
advocaat mr. H.F. Doeleman.
Partijen zullen hierna [A] en [B] c.s. (gedaagden afzonderlijk [B] en VI) genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 april 2010;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 17 december 2009 en de daarin genoemde stukken;
- de akte zijdens [A] van 3 februari 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. VI is uitgever en [B] hoofdredacteur van het tijdschrift Voetbal International (hierna: het Tijdschrift).
2.2. Van 19 tot en met 22 mei 2006 verschenen er in de dagbladen Algemeen Dagblad, De Telegraaf en Trouw berichten over een onderzoek van justitie naar fraude in het Nederlandse betaald voetbal, dat naar aanleiding van informatie van de ex-vriendin van ADO-speler [A] zou zijn gestart.
2.3. Het nummer van 24 mei 2006 van het Tijdschrift bevat een artikel van 10 pagina’s, met de titel: Omkoping in Nederland: het ware verhaal. Het artikel wordt vooraf gegaan door een paginagrote foto van de profvoetballer [A], waarop staat vermeld:
Na Duitsland en België zou ook Nederland wel eens zijn eigen omkoopschandaal kunnen hebben. De politie is naar aanleiding van een verklaring van de ex-vriendin van een speler een onderzoek gestart. Daarbij lopen de sporen naar ADO Den Haag, RBC Roosendaal en goksyndicaten in Oostenrijk en Turkije.
Daarnaast staat, in een kleinere letter: [A], dader of slachtoffer?
2.4. Op pagina 98 van hetzelfde nummer van het Tijdschrift staat een paginagroot editorial van [B] met de kop Rancuneuze ex-vriendin of geloofwaardige klokkenluider.
2.5. In het nummer van 20 augustus 2007 van het tijdschrift Nieuwe Revu staat een interview met [B]. Op de vraag: “Denkt u nog wel eens aan [A]? (…) Dankzij uw blad kent heel Nederland hem als die voetballer van ADO Den Haag die wedstrijden verkoopt, terwijl daar volgens justitie geen bewijs voor was.” antwoordt hij:
“Het klopt wat wij geschreven hebben. Ik heb het idee dat justitie niet erg gezocht heeft. Het amateurisme droop ervan af. Uit goede bronnen weet ik dat de FIOD nog steeds met het onderzoek bezig is. Die hebben er wel een vinger achter gekregen. (…) Nu blijken er veel dingen die we geschreven hebben wel degelijk te kloppen.
2.6. [A] heeft bij brief van 21 februari 2007 aan VI verzocht om een rectificatie van het in het Tijdschrift van 24 mei 2006 gepubliceerde artikel. VI heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven. Bij brieven van 29 augustus 2007 en 26 februari 2009 is VI aansprakelijk gesteld voor de schade die [A] door de publicatie stelt te hebben geleden.
2.7. Uit een door VI overgelegd overzicht blijkt dat [A] in het seizoen 2005/2006 veertien wedstrijden voor ADO, in het seizoen 2005/2006 elf wedstrijden voor Excelsior, in het seizoen 2006/2007 zeven wedstrijden voor ADO en in het seizoen 2007/2008 acht wedstrijden voor ADO heeft gespeeld.
2.8. Bij de stukken bevindt zich een ongedateerde verklaring van [C], in de seizoenen 2004/2005, 2005/2006 en 2006/2007 tot november 2006 trainer/coach van ADO. Zijn verklaring luidt voor zover hier van belang als volgt:
Na mijn aanstelling bij ADO Den Haag (…) werd mij (…) duidelijk dat [A] (…) behoorlijk werd bekritiseerd binnen ADO Den Haag. Men vond hem technisch/tactisch niet goed genoeg voor het niveau van de eredivisie. Om die reden zijn wij destijds actief op zoek gegaan naar een betere speler op zijn positie, de rechtsback positie. Met het aantrekken van [D] van Feyenoord haalden wij een betere speler in huis, maar zijn voorkeur ging uit naar het middenveld. Reden waarom [A] dat seizoen (…) veel speeltijd kreeg. Na de winterstop werd de speeltijd minder omdat [D] inmiddels bereid bleek in het belang van het team, rechtback te spelen.
Na het seizoen 2004/2005 vertrok [D] naar Vitesse Arnhem, waardoor wij wederom waren aangewezen op [A] (…).
De eerste helft van het seizoen 2005/2006 heeft [A] om die reden wederom regelmatig gespeeld. Tijdens de winterstop was er de mogelijkheid om [E] over te nemen van Heerenveen [E] was een speler voor de rechtsback positie, waardoor [A] niet meer aan spelen zou toekomen. Na overleg is [A] voor de 2e helft van dat seizoen uitgeleend aan Excelsior (…). ADO Den Haag had namelijk ook nog een talentvolle speler achter [E], namelijk [M].
Voor het seizoen 2006/2007 kwam [A] weer terug bij ADO Den Haag. Wederom om de reden dat wij [A] niet goed genoeg vonden voor de eredivisie hebben wij bij ADO voor het nieuwe seizoen [F] aangetrokken naast [E]. (…) [A] is onder mijn leiding tot november 2006, niet of nauwelijks aan spelen toegekomen omdat de andere spelers in mijn ogen beter waren.
2.9. In een ongedateerde verklaring van [G], hoofdtrainer van ADO tijdens het seizoen 2007/2008, verklaart [G] voor zover hier van belang als volgt:
Op de vraag van Dhr. [H] of ik [A] gepasseerd heb na aanleiding van publicatie in Voetbal International van 24 mei 2006.
Heb ik aangegeven dat ik [A] niet ingezet heb, dat dit niets te maken heeft met de publicatie van 24 mei 2006
2.10. Bij de stukken bevindt zich een niet ondertekende verklaring van spelersmakelaar [I] van 7 januari 2009. Hij verklaart dat hij als zaakwaarnemer van [A], [A] in 2007/2008 bij enkele Belgische profclubs heeft voorgesteld. Hij verklaart het volgende:
Met name FC Dender en VC Westerlo waren in [A] geïnteresseerd. Bij VC Westerlo heeft [A] een trainingssessie afgewerkt en een oefenmatch gespeeld.
Beide clubs hebben hun interesse stop gezet, voornamelijk omwille van de geruchten van omkoperij waarvan [A] (valselijk) werd beschuldigd.
In een periode waarin de zaak van de Chinese gokmaffia het Belgisch Voetbal beheerste, achtten deze clubs het niet wenselijk met [A] in zee te gaan.
2.11. Bij brief van 23 oktober 2009 schrijft [J] (voormalig zaakwaarnemer van [A]) [A] het volgende:
Zoals telefonisch beloofd bevestig ik nogmaals middels deze brief dat ik niet meer wenste te fungeren als jou zaakwaarnemer naar aanleiding van de beschuldigde berichten in diverse media, waarin hij in verband werd gebracht met- en beschuldigd werd van omkoping (…).
Louter en alleen om deze reden heb ik besloten om per direct niet meer te optreden als je zaakwaarnemer en evenzo abrupt onze arbeidsrelatie beëindigd.
3. Het geschil
3.1. [A] vordert om, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [B] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 600.000,-, waarvan € 100.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2006, en met veroordeling van [B] c.s. in de kosten van dit geding.
3.2. [A] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [B] c.s. door de publicatie op 24 mei 2006 in het Tijdschrift, de mededeling in Voetbal Insite op 15 mei 2006, het editorial in de editie van 24 mei 2006 van het Tijdschrift en de herhaling in een interview in Nieuwe Revu van 20 augustus 2007 door [B] onrechtmatig hebben gehandeld jegens hem, waardoor hij schade heeft geleden. Sinds de publicatie van het gewraakte artikel in het Tijdschrift is hij werkloos, in die zin dat hij na publicatie op non actief is gesteld en vervolgens nimmer meer een profcontract, een arbeidsovereenkomst, heeft kunnen afsluiten. Daardoor lijdt hij ernstige inkomensschade. Uitgaande van het gemiddelde jaarloon over de jaren 2006 en 2007 van € 69.000,- en een pensioenschade van € 30.000,- bedraagt de inkomensschade € 100.000,- per jaar, zo stelt hij. Hij begroot zijn schade op 5 jaarsalarissen. Daarnaast lijdt hij immateriële schade, die hij stelt op € 100.000,-.
3.3. [B] c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [A] heeft vergoeding van zijn schade gevorderd, omdat hij van mening is dat de publicatie in het nummer van 24 mei 2006 in het Tijdschrift evenals de onder 2.2, het editorial bij de publicatie en de onder 2.4 aangehaalde uitlatingen van [B] onrechtmatig zijn jegens hem.
4.2. [B] c.s. betwist zowel de onrechtmatigheid van de publicaties als de gestelde schade en stelt bovendien dat het causaal verband ontbreekt.
4.3. De rechtbank gaat voorbij aan de vraag of sprake is van onrechtmatige publicaties danwel van schade, omdat onvoldoende gemotiveerd is gesteld dat de gepretendeerde schade het gevolg is van de publicaties. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
4.4. [A] stelt dat hij ten gevolge van de gewraakte publicaties op non-actief is gesteld en daarna nooit meer bij een andere prof-club een contract heeft gekregen, ondanks het feit dat meerdere clubs in hem geïnteresseerd waren.
4.5. Aan de hand van een overgelegd overzicht van door [A] gespeelde wedstrijden voor ADO van 1995-2008, wijst [B] c.s. erop dat [A] in seizoen 2006/2007 nog zeven en in seizoen 2007/2008 acht wedstrijden voor ADO heeft gespeeld en dus niet op non-actief is gesteld ten gevolge van de publicaties.
[B] c.s. verwijst eveneens naar een overgelegde verklaring van [C], tot november 2006 hoofdtrainer van ADO, waarin deze zegt dat [A] onder zijn leiding niet of nauwelijks aan spelen is toegekomen omdat andere spelers in zijn ogen beter waren. Tevens verwijst [B] c.s. naar de overgelegde verklaring van [G], in het seizoen 2007-2008 hoofdtrainer van ADO, die verklaart dat het niet meer inzetten van [A] niets te maken had met de publicatie van 24 mei 2006 in het Tijdschrift. Omdat de start van de competitie moeizaam was en een andere jonge speler het voortreffelijk deed, was er geen basisplek meer voor [A]. Dat [A] minder heeft gespeeld, komt volgens [B] c.s. dus niet door de gewraakte publicatie, het causaal verband ontbreekt.
4.6. Nadat zijn contract bij ADO per 30 juni 2008 afliep, heeft [A] bij andere voetbalclubs gespeeld, te weten S.V.V. Scheveningen en Deltasport te Vlaardingen. Hij is derhalve (ook na de gewraakte publicaties) steeds als voetballer actief geweest . Dat er geen verband bestaat tussen het carrièreverloop van [A] en de publicaties, wordt volgens [B] c.s. verder duidelijk wanneer men kijkt naar het carrièreverloop van de andere spelers, die in het gewraakte artikel in het Tijdschrift genoemd zijn: [K] en [L]. Zij hebben immers zeer succesvolle voetbalcarrières. Er is volgens [B] c.s. geen sprake van reputatieschade, nu [A] immers is blijven voetballen op niveau, aldus steeds [B] c.s.
4.7. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op enerzijds de stelplicht van [A] en anderzijds het door [B] c.s. uitvoerig gemotiveerde verweer tegen de causaliteit met de gepretendeerde schade, [A] zijn vordering op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd, zodat van causaliteit tussen de aan [B] c.s. verweten handelingen en de gepretendeerde schade niet kan worden uitgegaan.
4.8. Aan de hand van de door [B] c.s. overgelegde en door [A] onvoldoende weersproken speeloverzichten is duidelijk geworden dat [A] na 2006 als voetballer bij ADO is blijven spelen en later bij andere clubs heeft gespeeld, inkomsten genoot en dus niet werkloos is geworden sinds de publicaties.
4.9. De overzichten laten weliswaar zien dat [A] bij minder wedstrijden van ADO is opgesteld, maar de door [A] niet betwiste verklaring van [C], geeft daarvoor een verklaring die geen blijkt geeft van een verband met de gewraakte publicaties. [C] verklaart dat de verminderde opstelling uitsluitend te maken had met het feit dat men [A] technisch/tactisch niet goed genoeg vond voor het niveau van de eredivisie en dat ADO na verloop van tijd betere spelers had aangetrokken. Ook de opvolgende ADO-trainer, [G] (seizoen 2007-2008), geeft in een door hem opgestelde verklaring als reden voor de beperkte inzet van [A] dat een andere speler de voorkeur had en verklaart dat dit niets te maken had met de gewraakte publicaties.
4.10. Dat, zoals [A] stelt, geen enkele club in Nederland en daarbuiten de handen aan hem wenst te branden vanwege zijn beschadigd imago, wordt niet althans in onvoldoende mate, door feiten gestaafd. [A] betwist niet dat hij na afloop van zijn contract bij ADO bij nog twee andere Nederlandse clubs heeft gespeeld. De verklaringen van [J] en [I], waarop [A] zich beroept, leggen gelet daarop onvoldoende gewicht in de schaal om te kunnen aannemen dat [A] ten gevolge van de gewraakte publicaties nergens meer aan de slag kwam en daardoor inkomensschade leed.
4.11. De rechtbank acht eveneens van belang dat er voorafgaand aan de publicatie in het Tijdschrift al in meerdere dagbladen berichten waren verschenen over een onderzoek naar corruptie en omkoping in het betaald voetbal, waarbij de naam [A] als een van de beschuldigden werd genoemd, zodat zonder nadere onderbouwing – die ontbreekt – niet kan worden aangenomen dat [A] uitgerekend ten gevolge van de publicatie in het Tijdschrift dan wel door de uitlatingen van [B] in Nieuwe Revu materiële en immateriële schade heeft geleden. [A] heeft zich in het geheel niet uitgelaten over de wijze waarop hij in het bijzonder door de publicatie in het Tijdschrift en de uitlatingen van [B] in zijn persoon is aangetast, zoals hij stelt.
4.12. Op grond van bovenstaande overwegingen zal de rechtbank de vordering van [A] afwijzen. Aan de beoordeling van de overige door partijen ingenomen standpunten, danwel het verzoek van de advocaat van [B] c.s. om zich te kunnen uitlaten over hetgeen in de akte van 3 februari 2010 wordt gesteld, komt de rechtbank niet toe.
4.13. [A] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van [B] c.s. tot op heden begroot op EUR 7.518,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning, mr. I.H.J. Konings en mr. P.W. van Straalen en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2010.?