vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 264063 / HA ZA 03-1002
Vonnis van 10 september 2008
[eiser in conventie, verweerder in reconventie],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
1. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie],
wonende te [woonplaats], Spanje,
2. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie],
wonende te [woonplaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MARIE-LOUISE HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. M.C. Kaaks.
Partijen zullen hierna [eiser in conventie, verweerder in reconventie] onderscheidenlijk [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 januari 2007
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 10 januari 2007
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 13 juni 2007
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 7 november 2007
- het deskundigenbericht
- de conclusie na enquête en deskundigenbericht, tevens houdende akte wijziging van eis, van de zijde van [eiser in conventie, verweerder in reconventie]
- akte niet dienen van conclusie na enquête en deskundigenbericht door [gedaagden in conventie, eisers in reconventie]
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie en in reconventie
2.1. In het tussenvonnis van 19 april 2006 zijn [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] toegelaten tot het bewijs:
A. van hun stelling dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] op zeker moment in de periode vóór de beëindiging van de samenwerking aan [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] toestemming heeft verleend voor het maken van als [kunstwerken van eiser in conventie, verweerder in reconventie] te verhandelen paintprints ook voorzover hij daar zelf niet bij betrokken was;
en voorts tot het tegenbewijs van het voorhands geleverde bewijs dat:
B. de in dat tussenvonnis onder 7.2.1. bedoelde verklaring (hierna: de 97- verklaring) zonder medeweten van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] is opgesteld op de wijze als naar voren gekomen in de verklaring van [getuige 6], teneinde aldus een niet tussen partijen overeengekomen overdracht van auteursrechten te suggereren.
2.2. Voorts is bij tussenvonnis van 10 januari 2007 een deskundigenonderzoek gelast naar - kort gezegd - de vraag of de 97-verklaring inderdaad is opgesteld op de wijze als naar voren gekomen in de verklaring van [getuige 6]. Daarbij zijn de volgende vragen gesteld:
1. Kunt u op basis van een of meer u ten dienste staande technieken vaststellen, en zo ja, met welke mate van zekerheid, of de handtekening enerzijds en de toevoeging 97 anderzijds door dezelfde persoon zijn geschreven? Wilt u de beantwoording van deze vraag, indien van toepassing, uitsplitsen per gebruikte onderzoekstechniek?
2. Kunt u op basis van een of meer u ten dienste staande technieken vaststellen, en zo ja, met welke mate van zekerheid, of de toevoeging 97 op een ander moment is gezet dan de handtekening zelf?
3. Indien het antwoord op vraag 2 bevestigend luidt, is het mogelijk om vast te stellen hoeveel tijd er tussen de beide notaties heeft gezeten?
4. Is het mogelijk – bijvoorbeeld, dus niet uitsluitend, aan de hand van een chemische analyse van de inkt - om vast te stellen wanneer of in welke periode de handtekening en/of de toevoeging zijn geschreven?
5. Heeft u opmerkingen met betrekking tot de door [getuige 6] beschreven werkwijze zoals die hiervoor onder 2.4. is geciteerd?
6. Heeft u andere opmerkingen op grond van uw deskundigheid die voor de beoordeling van het geschil van belang zouden kunnen zijn?
2.3. Als getuigen zijn gehoord [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5], [getuige 6] en - in tegenverhoor - [eiser in conventie, verweerder in reconventie] en [getuige 7]. Voorts is een deskundigenrapport ingekomen van [forensisch schriftexpert 1], forensisch schriftexpert (hierna: [forensisch schriftexpert 1]), gedateerd 19 juni 2007. De voornoemde vragen zijn door [forensisch schriftexpert 1] als volgt beantwoord:
“1. Onder de aanname, dat het ter beschikking gestelde vergelijkingsmateriaal representatief is voor de schrijfwijze van de [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in het jaar 1997, zijn de cijfers van de toevoeging “97” met hoge waarschijnlijkheid niet door de [eiser in conventie, verweerder in reconventie] geschreven.
2. De cijfers “97” zijn niet in één en dezelfde schrijfhandeling met de handtekening totstandgekomen.
3. Het is om redenen van methodische aard niet mogelijk om vast te stellen hoeveel tijd er tussen de beide notaties heeft gezeten.
4. Het is om dezelfde redenen niet meer mogelijk om vast te stellen, wanneer of in welke periode de handtekening en/of de toevoeging zijn geschreven.
5. De door [getuige 6] beschreven werkwijze, zoals die onder 2.4. van het vonnis is omschreven, kan met de onderzoeksresultaten plausibel in verbinding worden gebracht.”
2.4. Het bewijs als bedoeld onder 2.1. sub A (paintprints)
In het tussenvonnis van 19 april 2006 is overwogen (5.5.1.) dat er tot dan toe onvoldoende bewijs was voor het bestaan van een specifieke afspraak met betrekking tot de paintprints tussen [eiser in conventie, verweerder in reconventie] enerzijds en [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] anderzijds. Dat bewijs is er ook na het horen van de getuigen nog steeds niet. De op dit punt gehoorde getuigen die door [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] zijn voorgebracht beschrijven allen in meer of (veel) minder gedetailleerde mate de manier waarop het vervaardigen van de paintprints - al dan niet mede met hun hulp - in zijn werk ging. Uiteindelijk kan daaruit niet veel meer worden afgeleid dan dat daarbij veel mensen betrokken waren en dat ook [eiser in conventie, verweerder in reconventie] daarbij tenminste deels een rol gespeeld heeft. Daaruit volgt echter nog niet de afspraak als door [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] gesteld, namelijk dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] expliciet danwel impliciet toestemming heeft gegeven tot het maken en verhandelen van paintprints óók als hij daar zelf niet bij betrokken was. Juist op dit cruciale punt hebben de verklaringen niets bijgebracht, en blijven ze op hun best steken in het geven van interpretaties op basis van wat men heeft waargenomen.
2.5. Het tegenbewijs als bedoeld onder 2.1. sub B (97-verklaring)
Ook dit tegenbewijs is niet geleverd. De getuige [getuige 6] heeft de gang van zaken zoals vervat in zijn eerder in het geding gebrachte schriftelijke verklaring in zijn verhoor onder ede ondubbelzinnig en op consistente wijze bevestigd. Er is, hetgeen [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] overigens ook niet hebben aangevoerd, geen reden om aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen, al helemaal niet nu de deskundige [forensisch schriftexpert] desgevraagd heeft verklaard dat de door [getuige 6] beschreven werkwijze “met de onderzoeksresultaten plausibel in verbinding [kan] worden gebracht”. Andere getuigen op dit punt zijn niet voorgebracht. Ook op zichzelf beschouwd laat het uitvoerig gemotiveerde deskundigenrapport - dat door [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] niet is becommentarieerd, laat staan inhoudelijk is bestreden - uiteindelijk geen ruimte voor een andere conclusie dan dat er met de 97-verklaring is gerommeld. Bewijsmateriaal dat niettemin op het tegendeel duidt, is door [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] niet in het geding gebracht.
2.6. Alvorens in te gaan op de vraag wat het voorgaande voor de diverse nog te nemen beslissingen betekent, dient melding gemaakt te worden van de inhoud van de akte wijziging van eis die deel uitmaakt van de conclusie na enquête en deskundigenbericht van de zijde van [eiser in conventie, verweerder in reconventie]. De wijziging van eis is op formele noch op inhoudelijke punten door [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] bestreden, en luidt als volgt (“voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad”, romeinse cijfers toegevoegd door de rechtbank):
“Ten aanzien van de auteursrechten, de handelsnamen, de domeinnamen en de kosten van de door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] gelegde beslagen de vorderingen van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] toe te wijzen; (I)
De gedaagden te veroordelen tot betaling van de schade die [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft geleden als gevolg van het zonder zijn toestemming te koop aanbieden van ongeautoriseerde verveelvoudigingen van het werk van [eiser in conventie, verweerder in reconventie], te vermenigvuldigen met de wettelijke rente, nader op te maken bij staat; (II)
Op te heffen de door gedaagden op 3 juni 2004 onder Holland Gallery B.V. (...) en haar nevenvestigingen, alsmede onder Happy Hour B.V. (...), ten laste van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] gelegde conservatoire beslagen; (III)
Op te heffen het door gedaagden op 5 juli 2004 op de onroerende goederen te [adres] (...) ten laste van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] gelegde conservatoire beslag en dit beslag zonder waarde te verklaren; (IV)
Gedaagden te veroordelen tot het betalen aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] van schadevergoeding wegens het onterecht leggen van de conservatoire beslagen, nader op te maken bij
staat; (V)
Nietig te verklaren het Benelux merkdepot [handelsnaam 1] met [registratienummer handelsnaam 1] en de ambtshalve doorhaling van het depot te bevelen en uit te spreken; (VI)
Nietig te verklaren het Benelux beeldmerkdepot [handelsnaam 2] met [registratienummer handelsnaam 2] en de ambtshalve doorhaling van het depot te bevelen en uit te spreken; (VII)
Gedaagden te bevelen aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] te betalen een dwangsom van € 10.000,- voor elke keer of dag of een gedeelte daarvan, zulks ter keuze van [eiser in conventie, verweerder in reconventie], dat het aan gedaagden kan worden toegerekend dat de geboden zoals opgenomen in deze te wijzen vonnis niet geheel of niet deugdelijk worden nageleefd;” (VIII)
een en ander met hoofdelijke veroordeling van [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] in de kosten van het geding.
2.7. Naar de rechtbank begrijpt dient voor zover de gewijzigde vordering zich richt op “de auteursrechten, de handelsnamen, de domeinnamen en de kosten van de door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] gelegde beslagen” uitgegaan te worden van de desbetreffende vorderingen zoals die in het tussenvonnis van 19 april 2006 zijn opgenomen. In zoverre is de vordering inhoudelijk op deze punten niet gewijzigd. Een en ander leidt tot het volgende.
De vordering “Ten aanzien van de auteursrechten” onder 1. in het tussenvonnis van 19 april 2006, strekkende tot “iedere inbreuk op het auteursrecht van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] te staken en gestaakt te houden”, is te weinig bepaalbaar om te worden toegewezen.
De vordering “Ten aanzien van de auteursrechten” onder 2. in het tussenvonnis van 19 april 2006, die zich uitsluitend tot [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] richt, is toewijsbaar voorzover die er toe strekt voor recht te verklaren dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] geen rechten kan ontlenen aan de 97-verklaring. Vast is immers komen te staan dat die verklaring buiten medeweten van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in elkaar is geknutseld op de wijze als hiervoor is omschreven, teneinde aldus een niet bestaande overdracht van auteursrechten te suggereren. Er is op dit punt geen overeenstemming tussen [eiser in conventie, verweerder in reconventie] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] tot stand gekomen, zodat voor nietigverklaring van de 97-verklaring - die immers geen (al dan niet gebrekkige) wilsuiting van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] behelst - geen aanleiding is.
Onvoldoende concreet omschreven is de vordering “Ten aanzien van de auteursrechten” onder 3. in het tussenvonnis van 19 april 2006, zelfs voorzover wordt verwezen naar de gelegde beslagen. Voor toewijzing zal toch immers eerst per verveelvoudiging moeten worden vastgesteld dat het een inbreukmakend werk betreft, zelfs als de beslagen uitsluitend de paintprints betreffen. Zoals ook uit de getuigeverklaring van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] zelf blijkt, staat vast dat er naast de zonder zijn toestemming vervaardigde paintprints, ook paintprints werden gemaakt waarbij [eiser in conventie, verweerder in reconventie] wèl betrokken was (volgens hemzelf deed hij dat in die gevallen zelfs geheel alleen). Die laatste kunnen niet, althans niet zonder nadere toelichting, als “ongeoorloofde verveelvoudigingen” worden aangemerkt. Nu een nadere concretisering op dit punt niet heeft plaatsgevonden, is het gevorderde op dit punt niet op verantwoorde wijze in een veroordeling te gieten, zodat voor toewijzing geen plaats is.
2.9. I, handelsnamen en domeinnamen
In het tussenvonnis van 19 april 2006 is met betrekking tot de handelsnamen reeds overwogen, kort gezegd, dat er omstandigheden denkbaar zijn die maken dat van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] niet langer gevergd kan worden op enige wijze gelieerd te worden aan de onderneming die de thans door hem bestreden handelsnamen voert. Zijn toestemming moet niet geacht worden te zijn gegeven voor een situatie waarin hij later door degene(n) aan wie hij die toestemming heeft gegeven, op grove wijze is bedrogen, aldus voornoemd tussenvonnis. Thans moet de conclusie zijn dat de laatstbedoelde situatie zich hier voordoet, nu [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] niet geslaagd zijn in het tegenbewijs van het voorshands geleverde bewijs dat de 97-verklaring “in elkaar geknutseld is” en geen betrekking heeft op wilsovereenstemming tussen [eiser in conventie, verweerder in reconventie] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie]. Dit brengt in combinatie met het in voornoemd tussenvonnis overwogene mee dat de vorderingen inzake de handelsnamen toewijsbaar zijn. Zoals in voornoemd tussenvonnis ten slotte eveneens is overwogen, volgt het lot van de domeinnamen dat van de handelsnamen. Ook de hierop gerichte vorderingen zijn derhalve toewijsbaar. Na te noemen termijnen komen redelijk voor. De dwangsommen (VIII) zullen worden gematigd en gemaximeerd als eveneens na te melden.
2.10. I, kosten gelegde beslagen
De kosten van de in het tussenvonnis van 19 april 2006 onder 1.q. en 1.r. bedoelde beslagen komen niet voor vergoeding in aanmerking nu niet is vast komen te staan dat het hier om werken gaat die op enigerlei wijze een inbreuk vormen op rechten van [eiser in conventie, verweerder in reconventie]. De in dat tussenvonnis onder 1.s. en 1.t. bedoelde beslagen zien op afgifte van de betreffende merken, waartoe geen aanleiding is. Ook de daarvoor gemaakte kosten kunnen in dit eindvonnis derhalve niet worden toegewezen. De kosten van het in het tussenvonnis onder 1.u. bedoelde beslag komen op de voet van artikel 706 Rechtsvordering wel voor vergoeding in aanmerking. Deze worden begroot op € 279,96 aan exploitkosten en op
€ 452,- aan salaris advocaat (totaal € 731,96).
2.11. II, schadevergoeding wegens verkoop ongeautoriseerde werken
De hierop gerichte vordering, die niet los van de stelling dat er geen sprake is van ongeautoriseerde werken is bestreden, is toewijsbaar, nu vast staat dat er een - zij het thans nog niet af te grenzen - hoeveelheid ongeautoriseerde werken is verkocht, en aannemelijk is dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] daardoor schade heeft geleden. De wettelijke rente daarover is eveneens toewijsbaar, bij gebreke van een door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] geconcretiseerde aanvangsdatum echter eerst vanaf datum dagvaarding. De gevraagde vermenigvuldiging met de wettelijke rente lijkt echter een wat al te krasse maatregel. De vordering is dan ook slechts toewijsbaar als na te melden.
2.12. III en IV, opheffen beslagen
Gelet op hetgeen in reconventie is overwogen en nu [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] daar ook overigens onvoldoende tegen hebben aangevoerd, is er aanleiding om de ten laste van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] gelegde beslagen op te heffen.
2.13. V, schadevergoeding wegens onterechte beslagleggingen
Niet nader toegelicht is dat en zo ja hoe, [eiser in conventie, verweerder in reconventie] daadwerkelijk schade heeft geleden door de te onderscheiden ten laste van hem verrichte beslagleggingen. Aldus heeft hij op dit punt niet voldaan aan zijn stelplicht en dient de hierop betrekking hebbende vordering te worden afgewezen.
2.14.1. VI en VII, nietigverklaring merkdepots
Voor toewijzing van deze vorderingen is in de eerste plaats vereist dat sprake was van te goeder trouw en normaal merkgebruik aan de zijde van [eiser in conventie, verweerder in reconventie], voorafgaand aan de thans aangevallen depots. [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] hebben betwist dat dergelijk gebruik heeft plaatsgevonden, maar dit verweer gaat niet op. Anders dan [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] menen valt niet zonder meer in te zien dat het signeren van werken - waar [eiser in conventie, verweerder in reconventie] zich in dit kader onder meer op heeft beroepen - niet als merkgebruik valt te kwalificeren en louter moet worden bezien als identificatie van zijn persoon. [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] hebben onder verwijzing naar rechtspraak terzake uitdrukkelijk gewezen op het onderscheid tussen deze beide functies. De omstandigheid echter dat het zetten van een handtekening onder of op een kunstwerk ook andere doelen kan dienen dan die ter onderscheiding van waren, sluit laatstbedoelde functie nog niet zonder meer uit. Nu naar het oordeel van de rechtbank een schilderij in het kader van deze beoordeling niet wezenlijk andere kenmerken heeft dan een willekeurig ander product waarop een herkomstaanduiding (ter onderscheiding van andere, soortgelijke producten) wordt geplaatst, had het op de weg van [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] gelegen hun standpunt terzake nader uit te werken, hetgeen zij echter hebben nagelaten. Er is evenmin afzonderlijk aangevoerd dat, àls er sprake zou zijn van normaal gebruik, dat gebruik door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] niet te goeder trouw zou zijn.
2.14.2. [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] hebben zich voorts beroepen op toestemming van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] om de merkenrechten te deponeren op de wijze zoals dat is geschied. Tegenover de betwisting door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] hebben zij echter dit standpunt onvoldoende onderbouwd. Voorzover zij menen dat er sprake is van impliciete toestemming doordat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] zijn naam aan de galerie had verbonden, kunnen zij daarin niet worden gevolgd. Die naamgeving valt immers heel wel los te zien van de vraag op wiens naam de merkdepots komen te staan. Ook volgt die toestemming niet uit de “uitgewerkte communicatiestrategie” zoals die door [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] als productie 35 is overgelegd. Een verwijzing door [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] naar de passages waarin steun voor hun standpunt zou zijn te vinden, ontbreekt, en de rechtbank heeft die passages ook bij nadere beschouwing niet gevonden.
2.14.3. Niet ter discussie staat dat [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] het voorgebruik van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] kenden. In het licht van alle omstandigheden van het geval moet dan ook tot de conclusie worden gekomen dat sprake is van depots te kwader trouw, die voor nietigverklaring en doorhaling in aanmerking komen. De bevelen tot doorhaling zullen niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard gezien de onherroepelijkheid ervan.
2.15. Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, is er aanleiding om de kosten van dit geding te compenseren als na te melden.
2.16. In het tussenvonnis van 19 april 2006 is reeds overwogen dat de vorderingen onder I, II, III, V, VI, VII en VIII niet toewijsbaar zijn. In het hiernavolgende volgt de beoordeling van de resterende vorderingen.
2.17 De vordering onder IV. betreft een betaling van een “aanvullende investeringsvergoeding” ten bedrage van € 450.000,-, met rente. Nu [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] niet zijn geslaagd in het leveren van het bewijs met betrekking tot het gestelde rond de paintprints, moet op grond van het in het tussenvonnis van 19 april 2006 onder 5.5.1. reeds overwogene thans tot de conclusie worden gekomen dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] een dringende reden had om de duurovereenkomst (ontijdig) op te zeggen. Voor een vergoeding van aanvullende investeringen als hiervoor bedoeld is om die reden geen plaats, zodat ook dit onderdeel van de vordering moet worden afgewezen.
2.18. De vordering onder IX. betreft een passage op een website van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] (geciteerd onder nr. 28. van de conclusie van antwoord in conventie) die ten onrechte de indruk zou wekken dat [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] zich bezig hielden met het zonder toestemming van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] verkopen van (al dan niet vervalste) werken van [eiser in conventie, verweerder in reconventie]. Zo die indruk inderdaad door de betreffende passage wordt gewekt - daar zijn vraagtekens bij te plaatsen - dan is die indruk, gelet op het eerder in dit vonnis overwogene, niet van enige grond ontbloot, zodat voor toewijzing van de vordering tot verwijdering geen plaats is.
2.19. Voor toewijzing van vordering X (handelsnamen en merkrechten) is geen plaats reeds op grond van hetgeen in conventie in dit kader is overwogen en beslist.
2.20. Met betrekking tot de opheffing van de gelegde beslagen (XI) geldt dat de in het tussenvonnis van 19 april 2006 onder 1.s. en 1.t. bedoelde beslagen in zoverre ten onrechte zijn gelegd, dat afgifte van de betreffende merken niet aan de orde is. Bij opheffing van die beslagen hebben [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] echter, gelet op de in dit vonnis uit te spreken nietigverklaring van de merken, geen belang. Opheffing van de in voornoemd tussenvonnis onder 1.q., 1.r. en 1.u. gelegde beslagen is niet aan de orde, nu er geen sprake is van nietige, onnodige of onrechtmatige beslagen.
2.21. De vordering onder XII. - kort gezegd strekkende tot het afleggen van rekening en verantwoording over de periode 1997-2001 - is naar de rechtbank begrijpt gegrond op het beweerdelijke exclusiviteitsbeding (gelet op hetgeen hieromtrent in de conclusie van repliek in reconventie onder 115. is gesteld door [gedaagden in conventie, eisers in reconventie]), dat echter in het tussenvonnis van 19 april 2006 reeds terzijde is geschoven. Ook deze vordering is dus niet toewijsbaar.
2.22. Als de in het ongelijk gestelde partij dienen [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] in de gedingkosten te worden veroordeeld. Die worden aan de zijde van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] begroot op :
- salaris advocaat: 7,5 punt x 0,5 x tarief VIII, € 3.211,- = € 12.041,25.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. Verklaart voor recht dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] geen (auteurs)rechten kan ontlenen aan de in dit vonnis bedoelde zogenoemde 97-verklaring;
3.2. Gebiedt [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] om uiterlijk 30 dagen na betekening van dit vonnis het gebruik van de handelsnamen [handelsnaam 3], [handelsnaam 2] en [handelsnaam 4] te staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per overtreding en voor iedere dag of gedeelte van een dag dat deze overtreding na de eerste dag voortduurt, met een maximum van € 100.000,-;
3.3. Gebiedt [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] om uiterlijk 10 dagen na betekening van dit vonnis het gebruik van de internet-domeinnaam [internetdomeinnaam 1] te staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat nagelaten wordt aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van
€ 25.000,-;
3.4. Gebiedt Marie-Louise Holding om binnen tien dagen na betekening van dit vonnis de internetdomeinnaam [internetdomeinnaam 2] over te dragen aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie], op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat nagelaten wordt aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum € 25.000,-;
3.5. Veroordeelt [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] in de kosten van het gelegde conservatoire beslag op de domeinnaam [internetdomeinnaam 2], tot heden begroot op € 731,96;
3.6. Veroordeelt [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] tot betaling van de schade die [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft geleden als gevolg van het zonder zijn toestemming te koop aanbieden van ongeautoriseerde verveelvoudigingen van het werk van [eiser in conventie, verweerder in reconventie], op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding;
3.7. Heft op het op 3 juni 2004 ten laste van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] onder Holland Gallery B.V. en haar nevenvestigingen gelegde conservatoire derdenbeslag;
3.8. Heft op het op 3 juni 2004 ten laste van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] onder Happy Hour B.V. gelegde conservatoire derdenbeslag;
3.9. Heft op het op 5 juli 2004 ten laste van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] gelegde conservatoir beslag op het onroerend goed [adres], kadastraal bekend gemeente Arnhem, [kadaster];
3.10. Verklaart de veroordelingen onder 3.2., 3.3., 3.4., 3.5., 3.6., 3.7., 3.8. en 3.9. uitvoerbaar bij voorraad;
3.11. Verklaart dat de inschrijving van het merk [handelsnaam 1], met [registratienummer handelsnaam 1], in het Benelux Merkenregister nietig is, en gelast doorhaling van dit merk;
3.12. Verklaart dat de inschrijving van het beeldmerk [handelsnaam 2], met [registratienummer handelsnaam 2], in het Benelux Merkenregister nietig is, en gelast doorhaling van dit beeldmerk;
3.13. Compenseert de kosten van dit geding aldus, dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
3.14. Wijst het meer of anders gevorderde af;
3.15. Wijst het gevorderde af;
3.16. Veroordeelt [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] hoofdelijk in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] begroot op € 12.041,25;
3.17. Verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Thomas, mr. C.H. Rombouts en mr. L.R. Wisse en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2008