ECLI:NL:RBAMS:2007:BF8838
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Toelaatbaarheid van uitlevering van een opgeëiste persoon aan Kroatië ter zake van oplichting
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 september 2007 uitspraak gedaan over de toelaatbaarheid van de uitlevering van een opgeëiste persoon aan de Kroatische autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in 1966 in Kroatië, werd verdacht van oplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitlevering wordt verzocht ter strafvervolging en dat de feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd, naar zowel Kroatisch als Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die op 26 juni 2007 was ingediend, in behandeling genomen en de opgeëiste persoon, zijn raadsman en de officier van justitie gehoord tijdens een openbare zitting op 14 september 2007.
De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de verweren van de raadsman van de opgeëiste persoon. Primair werd aangevoerd dat het strafbare feit waarvoor uitlevering wordt verzocht, naar Kroatisch recht was verjaard. Subsidiair werd gesteld dat de opgeëiste persoon als geworteld Nederlander diende te worden beschouwd, waardoor de uitlevering ontoelaatbaar zou zijn. De rechtbank heeft echter het primaire verweer verworpen, omdat er voldoende aanknopingspunten waren dat het feit niet was verjaard. Ook het subsidiaire verweer werd verworpen, omdat de rechtbank oordeelde dat het uitleveringsverzoek een verzoek om strafvervolging betreft.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat aan alle wettelijke eisen voor uitlevering is voldaan en heeft de uitlevering toelaatbaar verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. J.C. Boeree, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier mr. A. Siezen. Tegen deze uitspraak kan beroep in cassatie worden ingesteld, zoals bepaald in artikel 31 van de Uitleveringswet.