ECLI:NL:RBAMS:2007:BF0158

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.497.436.2007
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan Estland voor tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 oktober 2007 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan de Pärnu Court in Estland. De opgeëiste persoon, geboren in 1981 in Estland, is gedetineerd in het Huis van Bewaring “Zwaag” te Zwaag. De rechtbank heeft de termijn voor de beslissing over de overlevering met dertig dagen verlengd vanwege een overbelast zittingsrooster. De feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht zijn strafbaar in zowel Estland als Nederland, en betreffen diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel. De opgeëiste persoon heeft ter zitting erkend schuldig te zijn aan het feit, en er is geen vermoeden van onschuld gebleken.

De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat de opgelegde straf van één jaar en zes maanden, die is opgelegd bij vonnis van 28 februari 2001, nog niet voor tenuitvoerlegging vatbaar is. Dit zou volgens haar betekenen dat de Nederlandse overleveringsrechter de eisen van de Overleveringswet ruimer zou moeten interpreteren. De officier van justitie daarentegen heeft gesteld dat er nog geen definitieve beslissing tot omzetting van de straf is genomen, maar dat het verzoek tot overlevering wel degelijk voor toewijzing vatbaar is.

De rechtbank heeft overwogen dat de grondslag voor de overlevering tweeledig is: de beslissing van de Pärnu County Court van 9 december 2002 en de voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing van 28 februari 2001. De rechtbank concludeert dat, ondanks het feit dat de straf nog niet voor onmiddellijke tenuitvoerlegging vatbaar is, er geen beletsel is voor de overlevering. De rechtbank heeft het verweer van de raadsvrouw verworpen en de overlevering toegestaan, waarbij zij zich baseert op eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, en tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.436.2007
RK nummer: 07/4610
Datum uitspraak: 11 oktober 2007
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 1 augustus 2007 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 26 april 2007 door de justitiële autoriteit, een Judge of the Pärnu Court te Estland. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Estland) op [geboortedatum] 1981
wonende op het adres [adres]
gedetineerd in het Huis van Bewaring “Zwaag” te Zwaag
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 september 2007. Daarbij zijn de offi¬cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. M. Al Mansouri, advocaat te Amsterdam gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Estse taal.
Op die zitting heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij over de overlevering moet beslissen met dertig dagen verlengd.
De reden daarvoor is gelegen in de omstandigheid dat het zittingsrooster van de rechtbank dusdanig overbelast is dat zij niet binnen de termijn van 60 dagen uitspraak zal kunnen doen.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB liggen een Decision of 9 december 2002 by Pärnu County Court regarding the search of [opgeëiste persoon] en een Decision by the Pärnu County Court van 28 februari 2001, nr 1-39-2001 ten grondslag.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende staat van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en zes maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis van 28 februari 2001.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn, en dat hij niet de Nederlandse, maar de Estlandse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
Het feit is zowel naar het recht van Estland als naar Nederlands recht strafbaar.
Op dit feit is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Diefstal en diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft ter zitting erkend dat hij schuldig is aan het feit.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van
schuld aan dit feit, is dan ook niet gebleken.
6. Verweren
6.1.
6.1.1. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de straf van een jaar en zes maanden, opgelegd bij vonnis van 28 februari 2001 nog niet voor tenuitvoerlegging vatbaar is. Uit de toelichting van de autoriteiten van Estland blijkt, volgens de raadsvrouw, dat het arrestatiebevel van de opgeëiste persoon is uitgevaardigd om te bewerkstellingen dat de opgeëiste persoon bij de behandeling ter zitting met betrekking tot de tenuitvoerlegging aanwezig is. Dat een voorwaardelijke straf niet kan worden omgezet in een onvoorwaardelijke straf indien betrokkene niet aanwezig is ter zitting, is een keuze geweest van de wetgever in Estland. Dat maakt niet dat de Nederlandse overleveringsrechter de eisen die de overleveringswet stelt aan overlevering ter executie van een straf ruimer zou dienen uit te leggen.
De overlevering dient derhalve geweigerd te worden.
6.1.2. Indien de rechtbank dit verweer passeert heeft de raadsvrouw aandacht gevraagd voor een door de vorige raadsvrouw bij de rechtbank te Pärnu ingediend verzoek om gratie. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht met dit verzoek rekening te willen houden en de overlevering met dertig dagen uit te stellen in afwachting van een reactie van de rechter bij de rechtbank te Pärnu.
6.2.
6.2.1.De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er, gelet op de brief van 22 augustus 2007 van de rechter van het Pärnu County Court, nog geen definitieve beslissing tot omzetting is genomen, maar dat het verzoek tot overlevering, gelet op het bepaalde in artikel 7 van de OLW, wel degelijk voor toewijzing vatbaar is. De door de rechter van de rechtbank te Pärnu verstrekte informatie bevestigt tevens dat het bevel tot aanhouding is gegeven om een beslissing te kunnen nemen over de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
6.2.2. De officier van justitie ziet geen reden tot opschorting nu de overleveringswet stringente termijnen kent en het EAB door de uitvaardigende justitiële autoriteit niet is ingetrokken.
6.3
De rechtbank overweegt als volgt.
6.3.1. De grondslag voor overlevering is tweeledig, te weten de beslissing van de Pärnu County Court van 9 december 2002 met betrekking tot de opsporing van de opgeëiste persoon alsmede de voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing van het Pärnu County Court van 28 februari 2001. Als ten uitvoer te leggen straf wordt in onderdeel c) van het EAB aangegeven dat het een gevangenisstraf betreft van één jaar en zes maanden, waarvan de “remaining sentence to be served” nog één jaar en zes maanden bedraagt.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat uit de aanvullende stukken valt op te maken dat op de zitting van 9 december 2002 nog geen definitieve omzetting is uitgesproken ten aanzien van de tenuitvoerlegging. Dit is echter naar het oordeel van de rechtbank geen beletsel voor de overlevering. De rechtbank zoekt daarvoor aansluiting bij een arrest van de Hoge Raad van 23 november 1982 (NJ 1983/ 385). In dit arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat er een bevel tot aanhouding ligt en dat ondanks dat “ de bij dat vonnis opgelegde straf nog niet voor onmiddellijke tenuitvoerlegging vatbaar is, (...) de strekking van artikel 1 EUV (Europees uitleveringsverdrag) medebrengt dat de daarin neergelegde verbintenis eveneens geldt in de gevallen waarin in de verzoekende staat reeds een veroordeling is uitgesproken en onherroepelijk geworden en nog slechts een procedure behoeft te volgen ter verkrijging van een rechterlijke beslissing ingevolge welke een bij die veroordeling voorshands voorwaardelijke veroordeling opgelegde vrijheidsstraf alsnog voor tenuitvoerlegging vatbaar wordt.” De rechtbank overweegt dat de algemene opvattingen over het uitleveringsrecht ook gelden voor het overleveringsrecht, zodat naar het oordeel van de rechtbank ook in het overleveringsrecht er in deze situatie geen beletsel is om tot overlevering over te gaan.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsvrouw.
6.3.2. De rechtbank ziet geen aanleiding de behandeling van het EAB op te schorten in afwachting van de behandeling van een gratieverzoek, zoals de raadsvrouw heeft verzocht, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het EAB niet heeft ingetrokken en de overleveringswet termijnen kent waarbinnen de uitspraak uiterlijk dient te worden gedaan.
7. Slotsom
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
9. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Judge by the Pärnu Court ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende staat wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.C. Boeree, voorzit¬ter,
mrs. A.M. Ruige en W.J. van Bennekom, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. A.B. Boukema, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 oktober 2007.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.