ECLI:NL:RBAMS:2007:BB7027

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-518114-05
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zware gevolgen voor fietsster door roekeloos rijgedrag van taxichauffeur

Op 25 oktober 2007 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een taxichauffeur die op 4 oktober 2005 een verkeersongeluk veroorzaakte. De verdachte reed over het fietspad bij het Centraal Station in Amsterdam en botste tegen een fietsster, waardoor zij zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een hersenschudding en gebitsletsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich roekeloos en onoplettend had gedragen, wat leidde tot het ongeval. De officier van justitie had een werkstraf van 180 uur en een geldboete geëist, maar de rechtbank besloot geen geldboete op te leggen vanwege de lange duur van de procedure, die meer dan twee jaar had geduurd. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 180 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden. De rechtbank benadrukte de ernst van de verkeersfout en de gevolgen voor het slachtoffer, maar hield ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die afhankelijk was van zijn inkomen als taxichauffeur. De rechtbank besloot dat de bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid niet ten uitvoer gelegd zou worden, tenzij de verdachte zich opnieuw schuldig maakte aan een strafbaar feit. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/518114-05
Datum uitspraak: 25 oktober 2007
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te Amsterdam op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvende op het [adres].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 oktober 2007.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is primair tenlastegelegd dat hij op of omstreeks 4 oktober 2005 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto (taxi) (in de hoedanigheid van beroepschauffeur), daarmee rijdende over de rijbaan van de westelijke onderdoorgang van het Centraal Station en/of over het Stationsplein zich zodanig, te weten roekeloos en/of zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) (zwaar) lichamelijk letsel, te weten een (zware) hersenschudding en/of een afgebroken voortand en/of een of meer naar achteren gedrukte tanden en/of een of meer littekens in het gezicht werd toegebracht, of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden (voor die [slachtoffer]) is ontstaan; bestaande dat gedrag hieruit: verdachte heeft toen aldaar gereden over de rijbaan van de westelijke onderdoorgang van het Centraal Station en/of over het Stationsplein, komende uit de richting van de De Ruijterkade en gaande in de richting van het Stationsplein; verdachte is, al rijdende, een aan de rechterzijde van voornoemde rijbaan en middels een doorgetrokken streep van de rijbaan afgescheiden, fietspad opgereden, teneinde een voor hem, verdachte, (nagenoeg) stilstaande of (langzaam) rijdende personenauto (taxi) in te halen; verdachte heeft op voornoemd fietspad gereden met een gemiddelde snelheid tussen de 35 kilometer en 39 kilometer per uur en/of (vervolgens) zijn snelheid verhoogd naar ongeveer 45 kilometer per uur, teneinde voornoemde personenauto, welke op dat moment snelheid vermeerderde, in te (kunnen) (blijven) halen, hierbij heeft verdachte zijn aandacht gericht op voornoemde links naast verdachte rijdende personenauto en/of heeft hij, verdachte, niet (tijdig en/of voldoende) afgeremd en/of is verdachte niet (tijdig) uitgeweken voor een voor hem op het fietspad rijdende fietsster (zijnde voornoemde [slachtoffer]), die in tegengestelde richting van verdachte op het fietspad reed, doch is verdachte met de voorkant van de door hem bestuurde personenauto tegen voornoemde fietsster aangereden en/of aangebotst waardoor voornoemde [slachtoffer] op het wegdek is gevallen; hierdoor werd voornoemde [slachtoffer] bovenomschreven (zwaar) lichamelijk letsel toegebracht.
Subsidiair is aan verdachte tenlastegelegd dat hij op of omstreeks 4 oktober 2005 te Amsterdam als bestuurder van een voertuig (personenauto),daarmee rijdende op de weg, de rijbaan van de westelijke onderdoorgang van het Centraal Station en/of over het Stationsplein, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt; bestaande dat gedrag hieruit: verdachte heeft toen aldaar gereden over de rijbaan van de westelijke onderdoorgang van het Centraal Station en/of over het Stationsplein, komende uit de richting van de De Ruijterkade en gaande in de richting van het Stationsplein; verdachte is, al rijdende, een aan de rechterzijde van voornoemde rijbaan en middels een doorgetrokken streep van de rijbaan afgescheiden, fietspad opgereden, teneinde een voor hem, verdachte, (nagenoeg) stilstaande of (langzaam) rijdende personenauto (taxi) in te halen; verdachte heeft op voornoemd fietspad gereden met een gemiddelde snelheid tussen de 35 kilometer en 39 kilometer per uur en/of (vervolgens) zijn snelheid verhoogd naar ongeveer 45 kilometer per uur, teneinde voornoemde personenauto, welke op dat moment snelheid vermeerderde, in te (kunnen) (blijven) halen, hierbij heeft verdachte zijn aandacht gericht op voornoemde links naast verdachte rijdende personenauto en/of heeft hij, verdachte, niet (tijdig en/of voldoende) afgeremd en/of is verdachte niet (tijdig) uitgeweken voor een voor tussen de 35 kilometer en 39 kilometer per uur en/of (vervolgens) zijn snelheid verhoogd naar ongeveer 45 kilometer per uur, teneinde voornoemde personenauto, welke op dat moment snelheid vermeerderde, in te (kunnen) (blijven) halen, hierbij heeft verdachte zijn aandacht gericht op voornoemde links naast verdachte rijdende personenauto en/of heeft hij, verdachte, niet (tijdig en/of voldoende) afgeremd en/of is verdachte niet (tijdig) uitgeweken voor een voor hem op het fietspad rijdende fietsster (zijnde [slachtoffer]), die in tegengestelde richting van verdachte op het fietspad reed, doch is verdachte met de voorkant van de door hem bestuurde personenauto tegen voornoemde fietsster aangereden en/of aangebotst waardoor voornoemde [slachtoffer] op het wegdek is gevallen;
2. Voorvragen
3. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan met dien verstande dat hij op 4 oktober 2005 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto (taxi), in de hoedanigheid van beroepschauffeur, daarmee rijdende over de rijbaan van de westelijke onderdoorgang van het Centraal Station, zich zodanig, te weten zeer onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel, te weten een (zware) hersenschudding en een afgebroken voortand en naar achteren gedrukte tanden en littekens in het gezicht werd toegebracht; bestaande dat gedrag hieruit: verdachte heeft toen aldaar gereden over de rijbaan van de westelijke onderdoorgang van het Centraal Station, komende uit de richting van de De Ruijterkade en gaande in de richting van het Stationsplein; verdachte is, al rijdende, een aan de rechterzijde van voornoemde rijbaan en door middel van een doorgetrokken streep van de rijbaan afgescheiden fietspad opgereden, teneinde een voor hem, verdachte, stilstaande of langzaam rijdende personenauto (taxi), in te halen; verdachte heeft op voornoemd fietspad gereden met een gemiddelde snelheid tussen de 35 kilometer en 39 kilometer per uur en vervolgens zijn snelheid verhoogd naar ongeveer 45 kilometer per uur, teneinde voornoemde personenauto, welke op dat moment snelheid vermeerderde, in te kunnen blijven halen, hierbij heeft verdachte zijn aandacht gericht op voornoemde links naast verdachte rijdende personenauto en heeft hij, verdachte, niet tijdig afgeremd en is verdachte niet uitgeweken voor een voor hem op het fietspad rijdende fietsster, zijnde voornoemde [slachtoffer], die in tegengestelde richting van verdachte op het fietspad reed, doch is verdachte met de voorkant van de door hem bestuurde personenauto tegen voornoemde fietsster aangereden waardoor voornoemde [slachtoffer] op het wegdek is gevallen; hierdoor werd voornoemde [slachtoffer] bovenomschreven zwaar lichamelijk letsel toegebracht.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte primair tenlastegelegde feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 180 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 dagen, een geldboete ter hoogte van € 1.500,00 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 30 dagen en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een (werk)straf en van de bijkomende straf van het voorwaardelijk ontzeggen van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op 4 oktober 2005 een grove verkeersfout gemaakt door in de onderdoorgang bij het Centraal Station te Amsterdam over het fietspad te gaan rijden om zo daar rechts een auto te kunnen inhalen die deze zijn weg blokkeerde door niet of nauwelijks te rijden. Er was geen enkele noodzaak om deze gevaarlijke manoeuvres te verrichten. Naar zijn eigen zeggen wilde verdachte alleen maar zo snel mogelijk terug zijn op de taxistandplaats voor een volgende rit. Hij heeft, ondanks dat hij zich gevaarlijk gedroeg, daarbij niet op het (fiets)verkeer op het fietspad gelet. Hij had slechts oog voor de auto die hij wilde inhalen. Verdachte is op het fietspad blijven rijden zelfs toen de auto die hij wilde gaan inhalen zijn weg vervolgde. Hij is vervolgens met zijn auto, nadat hij gelukkig nog enigszins heeft kunnen remmen, frontaal op een fietsster ingereden die verdachte vanuit tegenovergestelde richting tegemoet kwam. Het leven van het slachtoffer heeft door deze aanrijding een andere voor haar bijzondere nare wending genomen. Zij heeft nog steeds last van hoofdpijn en concentratieproblemen. Haar gezicht wordt ontsierd door littekens en haar gebit moe(s)t door orthodontie weer worden gereguleerd. Zij wordt dan ook dagelijks geconfronteerd met de gevolgen van dit zware ongeval. Verdachte mag van geluk spreken dat het niet nog slechter met het slachtoffer is afgelopen. Een dergelijke grove verkeersfout met deze ernstige gevolgen voor het slachtoffer rechtvaardigt het opleggen van een langdurige werkstraf.
Verdachte is taxichauffeur van beroep en hij en zijn gezin zijn afhankelijk van zijn inkomen. Een onvoorwaardelijke ontzegging van zijn bevoegdheid motorrijtuigen te besturen zou meebrengen dat verdachte gedurende enige tijd geen inkomsten zal hebben. De rechtbank zal daarom conform de eis van de officier van justitie verdachte als bijkomende straf diens bevoegdheid motorrijtuigen te mogen besturen ontzeggen, maar daarbij gelasten dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden. Zij zal daaraan de algemene voorwaarde verbinden dat verdachte zich niet opnieuw mag schuldig maken aan een strafbaar feit. De rechtbank legt deze straf ook op om verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan strafbare gedragingen zoals het maken van aanmerkelijke of grove verkeersfouten en hem juist ertoe te bewegen zich in het verkeer volgens de regels te gedragen.
De rechtbank laat bij het opleggen van deze bijkomende straf tevens meewegen dat verdachte, zoals blijkt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister van 24 augustus 2007, niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit en hij zich na het ongeval ook niet meer zodanig heeft misdragen in het verkeer dat dit tot strafvervolging heeft geleid.
De raadsman van verdachte heeft namens hem verzocht de door de officier van justitie gevorderde geldboete niet op te leggen vanwege het grote tijdsverloop in de zaak.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het aanbrengen van de onderhavige zaak meer dan twee jaar na het ongeval en nadat verdachte in redelijkheid kon verwachten dat hij voor het veroorzaken van het ongeluk strafrechtelijk zou worden vervolgd, enerzijds te maken had met het gebrek aan zittingsruimte bij de rechtbank en anderzijds met het doen opmaken van het laatste proces-verbaal verkeersongevalsanalyse. Er moest programmatuur worden geschreven om het onderzoek naar de door verdachte gereden snelheid mogelijk te maken.
De rechtbank overweegt het volgende.
Het verkeersongeval vond plaats op 4 oktober 2005. Op 6 januari 2006 is het proces-verbaal ongevalanalyse opgemaakt. Zoals blijkt uit de datumstempel op het proces-verbaal heeft de officier van justitie het desbetreffende proces-verbaal op 8 februari 2006 ontvangen. Op 19 februari 2006 is een aanvullend proces-verbaal ongevalanalyse opgemaakt naar aanleiding van de vraag van de parketsecretaris aan de politie een onderzoek in te stellen naar de gereden snelheid van de verdachte kort voor het ongeval. In dat proces-verbaal staat dat een dergelijk onderzoek uitsluitend door het Nederlands Forensisch Instituut kan worden uitgevoerd. Ten slotte is op 1 juni 2007 een derde proces-verbaal verkeersongevalanalyse opgemaakt naar aanleiding van de vraag van de parketsecretaris aan de politie vast te stellen wat de snelheid was van de personenauto kort voor de aanrijding aan de hand van de door de bewakingscamera gemaakte videobeelden.
De rechtbank is van oordeel dat de berechting van de zaak onredelijk lang op zich heeft laten wachten. Het heeft immers iets meer dan twee jaar geduurd na verdachtes inverzekeringstelling en eerste verhoor voordat deze zaak kan worden afgerond met een eindvonnis. Het gebrek aan zittingsruimte kan volgens jurisprudentie van de Hoge Raad niet als relevant argument worden aangevoerd ter rechtvaardiging van het niet binnen twee jaar afdoen van een strafzaak (HR 30 januari 2001/LJN ZD2293). Ook het argument van de officier van justitie dat eerdere berechting niet mogelijk was omdat er nader technisch onderzoek nodig was is weinig overtuigend. Begin 2006 was al duidelijk dat er meer deskundigheid nodig was om het technisch onderzoek naar de snelheid waarmee verdachte had gereden mogelijk te maken. Pas medio 2007 is het onderzoek blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal afgerond.
Gelet op het tijdsverloop ziet de rechtbank aanleiding om af te zien van het opleggen van een geldboete, hoewel deze, gelet ook op de voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen in plaats van een onvoorwaardelijke ontzegging, wel passend zou zijn geweest. De rechtbank laat bij het afwijken van de eis van de officier van justitie ten slotte meewegen dat het Openbaar Ministerie zijn eigen Aanwijzing artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (Staatscourant 2001, 27 februari 2004, nr. 40), uit welke aanwijzing duidelijk het belang van een spoedige afhandeling blijkt, niet ter harte heeft genomen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op: Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 (negentig) dagen, met bevel dat de tijd die door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Beveelt dat verdachte de aanwijzingen en opdrachten opvolgt die hem in het kader van de tenuitvoerlegging van de taakstraf door of namens de reclassering worden gegeven.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat ingevolge artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994 de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs vóór het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd is geweest.
Beveelt dat deze bijkomende straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. A.C. Enkelaar en A.M. Ruige, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 oktober 2007.