ECLI:NL:RBAMS:2006:BD3830

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.497.035-2005
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen voor tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 december 2006 uitspraak gedaan in het kader van een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de District Court Judge in Poznan, Polen, op 18 februari 2005. De opgeëiste persoon, geboren in 1979 in Polen en thans gedetineerd in Nederland, is veroordeeld voor fraude waarbij hij op verschillende manieren geld heeft opgenomen van een bankrekening zonder dat het saldo toereikend was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd, niet onder het vereiste van dubbele strafbaarheid valt, zoals blijkt uit de bijlagen van de Overleveringswet. De rechtbank heeft het verweer van de raadsvrouw verworpen, die stelde dat de overlevering niet kon worden toegestaan omdat het besluit van 11 september 2001 buiten aanwezigheid van de opgeëiste persoon was behandeld en er geen aanvullende garanties waren gegeven. De rechtbank oordeelde dat een verstekgarantie in dit geval niet nodig was, aangezien het besluit van 11 september 2001 niet kan worden aangemerkt als een verstekvonnis. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat aan alle eisen van de Overleveringswet is voldaan. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan aan de Poolse autoriteiten voor de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf van twee jaar en zeventien dagen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.035-2005
RK nummer: 06/4033
Datum uitspraak: 5 december 2006
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 oktober 2006 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op
18 februari 2005 door de justitiële autoriteit, de ‘District Court Judge, Chairman of the III Penal Division of the District Court’ te Poznan (Polen). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1979,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gede¬tineerd in de Penitentiaire Inrichting ‘Noord-Holland Noord’,
Huis van Bewaring ‘Zwaag’ te Zwaag,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 november 2006. Daarbij zijn de offi¬cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. N. Cuvelier, advocaat te Amsterdam gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
Op deze zitting is de termijn genoemd in artikel 22, lid 1 OLW op grond van artikel 22, lid 3 OLW verlengd met dertig dagen aangezien de rechtbank er wegens haar volle agenda niet in slaagt binnen de gestelde termijn uitspraak te doen.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt ten grondslag een ‘Decision by the District Court in Srem’, gedateerd 20 mei 1999 en een ‘Resolution by the District Court in Srem’, gedateerd 11 september 2001, met betrekking tot de tenuitvoerlegging van eerdergenoemde ‘decision’ (besluit).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende staat van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en zeventien dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd besluit.
Dit besluit betreft het feit zoals dat is omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de overlevering niet kan worden toegestaan nu het besluit van 11 september 2001 waarbij de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf is gelast, buiten aanwezigheid van haar cliënt is behandeld en de Poolse justitiële autoriteiten geen aanvullende garanties als bedoeld in artikel 12 OLW hebben gegeven.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het EAB en de onderliggende stukken is gebleken dat de behandeling voorafgaand aan het besluit van 11 september 2001, waarin de tenuitvoerlegging van de bij het vonnis van 20 mei 1999 opgelegde voorwaardelijke vrijheidsstraf is gelast, buiten aanwezigheid van de opgeëiste persoon heeft plaatsgevonden. De vraag is of dit besluit kan worden aangemerkt als een verstekvonnis als bedoeld in artikel 12 OLW en of een verstekgarantie moet worden afgegeven. De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat een dergelijke verstekgarantie in het onderhavige geval niet door de uitvaardigende justitiële autoriteit afgegeven behoeft te worden.
Nu de wetgever in het kader van de overleveringswet geen nadere invulling geeft aan het begrip verstekvonnis is de rechtbank van oordeel dat dit begrip moet worden ingevuld naar de maatstaven die in de Nederlandse rechtspraak in het kader van het Uitleveringsrecht worden aangelegd. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 10-12-2002, LJN AE9641) blijkt dat het begrip verstekvonnis ziet op het vonnis waarbij de straf of maatregel is opgelegd waarvan de tenuitvoerlegging wordt gevraagd (in de onderhavige zaak het - op tegenspraak - gewezen vonnis van het District Court in Srem van 20 mei 1999). Het besluit van 11 september 2001 valt niet als zodanig , nu dit besluit uitsluitend betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf die reeds eerder door het District Court in Srem aan de opgeëiste persoon was opgelegd. Het is voor de tenuitvoerlegging van die veroordeling dat thans de overlevering wordt verzocht. Het verweer van de raadsvrouw wordt dan ook verworpen.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn, dat hij niet de Nederlandse, maar de Poolse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de in het EAB opgenomen feitsomschrijving geen feit betreft waarvoor de dubbele strafbaarheid niet geldt, terwijl het evenmin naar Nederlands recht is te kwalificeren als strafbaar feit. Zij heeft verzocht de overlevering te weigeren.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De aanduiding ‘fraude’ zoals opgenomen in genoemde bijlage is een verzameldelict, dat als zodanig niet is opgenomen in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht. Uit het EAB en nader toegezonden toelichting blijkt dat de opgeëiste persoon veroordeeld is voor het met een vooropgezet plan en met winstoogmerk op verschillende manieren opnemen van geld van een door hem geopende bankrekening terwijl het saldo op die rekening niet toereikend was. Uitgaande van de beschrijving van het feit zoals het EAB die geeft en uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen, dat voor dit feit het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Het feit valt onder nummer 8 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen.
Op dit feit is bovendien naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft op dit punt geen verweer gevoerd.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan het feit, is niet gebleken.
6. Slotsom
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
8. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de ‘District Court Judge, Chairman of the III Penal Division of the District Court’ te Poznan (Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende staat wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.C. Boeree, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en A.I. van der Kris, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 5 december 2006.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.