ECLI:NL:RBAMS:2006:AY7756

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.497.361-2006
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening en schorsing van het onderzoek in een overleveringszaak naar Frankrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 augustus 2006 een interlocutoire uitspraak gedaan in het kader van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door Frankrijk was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1945, werd verdacht van 17 strafbare feiten volgens het Franse recht, waaronder illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank had eerder op 6 juni 2006 de overlevering van de opgeëiste persoon geweigerd, omdat er in Nederland een strafrechtelijk onderzoek tegen hem liep voor dezelfde feiten. De opgeëiste persoon had op 22 mei 2006 een klaagschrift ingediend bij het Gerechtshof Arnhem om zijn vervolging in Nederland te bewerkstelligen. De minister van justitie had op 8 juni 2006 opdracht gegeven om de vervolging in Nederland te staken, maar de officier van justitie diende een nieuwe vordering in om het EAB opnieuw in behandeling te nemen.

Tijdens de zitting op 4 augustus 2006 werd de vordering behandeld, waarbij de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. R.I. Takens, aanwezig waren. De rechtbank overwoog dat het onderzoek niet volledig was geweest en dat het nog onduidelijk was wanneer het Gerechtshof Arnhem zou beslissen over het klaagschrift van de opgeëiste persoon. De raadsman had verzocht om de beslissing van het Gerechtshof af te wachten voordat er op het overleveringsverzoek werd beslist. De rechtbank concludeerde dat zij niet kon beslissen over de overlevering totdat de beklagprocedure bij het Gerechtshof Arnhem was afgerond.

Daarom heeft de rechtbank het onderzoek heropend en dit voor onbepaalde tijd geschorst, in afwachting van de afloop van de procedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank heeft tevens bevolen dat de opgeëiste persoon op een nader vast te stellen zittingsdatum moet worden opgeroepen, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.361-2006
RK nummer: 06/2627
Datum uitspraak: 18 augustus 2006
INTERLOCUTOIRE UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 juni 2006 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 21 december 2005 door de justitiële autoriteit, de public prosecutor of the department court (procureur de la République près le tribunal de grande instance) te Lyon, Frankrijk. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1945,
verblijvende: [adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 augustus 2006. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam, gehoord.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een arrest warrant (Mandat d'arrêt) van de vice president in charge of the investigation at the department court of Lyon (vice-président chargé de l'instruction au tribunal de grande instance de Lyon), Frankrijk, d.d. 14 december 2005, ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan 17 naar het recht van Frankrijk strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummer 5 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Op deze feiten is bovendien naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Beraadslaging
De rechtbank heeft naar aanleiding van de behandeling beraadslaagd.
Tijdens de beraadslaging is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest.
De rechtbank overweegt daarbij het volgende:
- De rechtbank heeft op 6 juni 2006 de overlevering van de opgeëiste persoon geweigerd nu in Nederland een strafrechtelijk onderzoek loopt waarbij de opgeëiste persoon wordt verdacht van dezelfde feiten als waarvoor de overlevering wordt verzocht en er geen opdracht tot staken van die vervolging is verstrekt door de minister van justitie.
- De opgeëiste persoon heeft op 22 mei 2006 een klaagschrift ex art. 12 Wetboek van Strafvordering bij het Gerechtshof Arnhem ingediend teneinde te bewerkstellingen dat zijn vervolging wordt bevolen.
- De minister van justitie heeft op 8 juni 2006 opdracht gegeven om de vervolging met betrekking tot de Nederlandse strafzaak tegen de opgeëiste persoon te staken. In zijn brief stelt de minister dat de beklagprocedure ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering niet in de weg staat aan het effectueren van de feitelijke overlevering in het kader van de OLW en dat aan deze procedure geen schorsende werking toekomt ter zake de overleveringsprocedure.
- De officier van justitie heeft op 8 juni 2006 een nieuwe vordering gedaan tot het in behandeling nemen van hetzelfde EAB.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de door de opgeëiste persoon aanhangig gemaakte procedure ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering - waarvan nog niet bekend is wanneer het Gerechtshof Arnhem zal beslissen - er aan in de weg staat om reeds nu op het verzoek tot overlevering te beslissen.
De raadsman heeft ter zitting verzocht om eerst de beslissing van het Gerechtshof Arnhem op het ingediende klaagschrift af te wachten alvorens op het overleveringsverzoek te beslissen. Daarbij heeft hij er op gewezen dat indien de feitelijke overlevering zou worden geëffectueerd voordat het Gerechtshof Arnhem op het klaagschrift heeft beslist, de toegang van de opgeëiste persoon tot deze procedure in feite illusoir is.
De officier van justitie is van mening dat de beklagprocedure buiten het bestek van de OLW valt en dat er geen redenen zijn om de behandeling aan te houden totdat het Gerechtshof Arnhem op het klaagschrift heeft beslist.
In het systeem van de OLW dient de rechtbank te beslissen of de gevraagde overlevering toegestaan kan worden, na (onder meer) te hebben vastgesteld dat geen sprake is van een EAB in verband met een feit ter zake waarvan tegen de opgeëiste persoon een strafvervolging in Nederland gaande is (artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, van de OLW). Daaruit volgt dat de rechtbank rekening dient te houden met de mogelijkheid dat het Gerechtshof Arnhem anders beslist dan de minister van justitie en de vervolging van de opgeëiste persoon in Nederland beveelt. Een dergelijke beslissing van het Gerechtshof levert naar zijn aard een weigeringsgrond op voor de overlevering van de opgeëiste persoon nu in dat geval de vervolging in Nederland aan zijn overlevering aan Frankrijk voor dezelfde feiten in de weg staat.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat zij niet op het verzoek tot overlevering van de opgeëiste persoon kan beslissen dan nadat de beklagprocedure bij het Gerechtshof Arnhem is afgerond.
6. Beslissing
De rechtbank heropent het onderzoek en schorst dit vervolgens voor onbepaalde tijd teneinde de afloop van de door de opgeëiste persoon ingestelde procedure ex art. 12 Wetboek van Strafvordering bij het Gerechtshof Arnhem af te wachten.
De rechtbank beveelt de oproeping van de opgeëiste persoon tegen de nader vast te stellen zittingsdatum met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman.
Aldus gedaan door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzitter,
mrs. P.B. Martens en A.I. van der Kris, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 augustus 2006.