ECLI:NL:RBAMS:2006:AY7740

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.497.357-2006
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 augustus 2006 uitspraak gedaan in het kader van een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie behandeld, waarbij de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. H.P. Ruysink, aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, geboren in 1957, de Nederlandse nationaliteit heeft en dat de overlevering kan plaatsvinden onder bepaalde voorwaarden. De rechtbank heeft het onschuldverweer van de opgeëiste persoon verworpen, waarbij werd gesteld dat eerdere getuigenverklaringen van getuigen die de onschuld van de opgeëiste persoon zouden kunnen aantonen, niet betrouwbaar zijn. De rechtbank oordeelde dat het voor hen niet mogelijk was om de betrouwbaarheid van deze getuigenverklaringen vast te stellen in het kader van de overleveringsprocedure. De rechtbank heeft ook de argumenten van de officier van justitie overwogen, die stelde dat de overlevering in het belang van een goede rechtsbedeling zou zijn, gezien de Nederlandse nationaliteit van de opgeëiste persoon en de omstandigheden van de zaak. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering toe te staan, omdat aan alle eisen van de Overleveringswet (OLW) was voldaan. De rechtbank heeft daarbij de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet in acht genomen. De beslissing is genomen met inachtneming van de garantie van de Duitse autoriteiten dat de opgeëiste persoon in Nederland zal worden berecht indien hij wordt veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.357-2006
RK nummer: 06/2561
Datum uitspraak: 18 augustus 2006
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 14 juni 2006 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 21 februari 2006 door de justitiële autoriteit, de hoofdofficier van justitie (Oberstaatsanwalt) bij de Staatsanwaltschaft Aachen, Bondsrepubliek Duitsland. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
wonende: [adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 augustus 2006. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. H.P. Ruysink, advocaat te Maastricht, gehoord.
De rechtbank heeft de termijn als bedoeld in artikel 22, lid 1 van de OLW op grond van artikel 22, lid 3 OLW met dertig dagen verlengd in verband met de bijzondere omstandigheid dat door de druk bezette agenda van de Internationale Rechtshulpkamer een eerdere behandeling van het EAB niet mogelijk was.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een arrestatiebevel (Haftbefehl) van het Amtsgericht Geilenkirchen, Bondsrepubliek Duitsland, d.d. 1 juli 2003, ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van de Bondsrepubliek Duitsland strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. Het feit valt onder nummer 5 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Op dit feit is bovendien naar het recht van de Bondsrepubliek Duistland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit.
De raadsman heeft het volgende naar voren gebracht.
De rechtbank Maastricht heeft op 23 december 2003, in het kader van een toenmalig uitleveringsverzoek betreffende hetzelfde feit, een onschuldverweer gehonoreerd en dientengevolge de uitlevering ontoelaatbaar geoordeeld. Zij is tot dit oordeel gekomen op grond van de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]. Deze getuigen hebben ter zitting verklaard dat de opgeëiste persoon op 8 september 2001 in Frankrijk verbleef, terwijl de opgeëiste persoon verweten wordt dat hij persoonlijk op 8 september 2001 de verdovende middelen in Schinveld, Nederland, heeft overhandigd. De rechtbank Maastricht achtte deze getuigenverklaringen betrouwbaar en zij heeft vervolgens vastgesteld dat er geen vermoeden van schuld is aan het feit waarvoor de uitlevering van de opgeëiste persoon was gevraagd. Op 4 oktober 2004 heeft de minister van justitie de uitlevering geweigerd, onder verwijzing naar de ontoelaatbaarverklaring door de rechtbank Maastricht.
De Duitse officier van justitie heeft in een brief d.d. 16 maart 2006 meegedeeld dat er telefoontaps en printgegevens bestaan waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon op 8 september 2001 in de Euregio Maas-Rijn - en dus niet in Frankrijk - was en dat de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] derhalve niet de waarheid hebben gesproken.
Per brief d.d. 16 juni 2006 heeft de raadsman aan de Nederlandse officier van justitie verzocht om te bewerkstelligen dat deze telefoontaps en printgegevens aan de stukken worden toegevoegd. De officier van justitie heeft dit verzoek afgewezen.
De raadsman acht het onbestaanbaar dat thans de overlevering wordt toegestaan, louter en alleen op grond van een niet te verifiëren mededeling van de Duitse officier van justitie dat er bewijsmateriaal bestaat waaruit de onbetrouwbaarheid van de door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] afgelegde verklaringen blijkt. De raadsman is van mening dat de overlevering dient te worden geweigerd nu reeds door de rechtbank Maastricht is vastgesteld dat zijn cliënt onschuldig is aan het feit, terwijl keiharde bewijzen dat dit oordeel onjuist is, ontbreken. Subsidiair heeft hij gevraagd het onderzoek aan te houden teneinde alsnog de telefoontaps en printgegevens aan de stukken toe te laten voegen.
De officier van justitie heeft gesteld dat het voor de onderhavige overleveringsprocedure niet nodig is dat de telefoontaps en printgegevens aan de stukken worden toegevoegd nu deze gegevens betrekking hebben op de bewijsvoering, die in Duitsland dient plaats te vinden. Zij is van mening dat door de afgelegde getuigenverklaringen de onschuld van de opgeëiste persoon niet kan worden aangetoond nu de rechtbank niet in staat is de verklaringen op hun betrouwbaarheid te toetsen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Zij is van oordeel dat door de afgelegde verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] de onschuld van de opgeëiste persoon aan het hem verweten feit niet is aangetoond. In het kader van de overleveringsprocedure is het voor de rechtbank immers niet mogelijk om de betrouwbaarheid van deze verklaringen vast te stellen. Een dergelijke beoordeling raakt het bewijs dat de opgeëiste persoon het feit heeft begaan en de waardering van dit bewijs dient bij uitsluiting te geschieden door de Duitse rechter die na overlevering zal oordelen over het feit waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt toegestaan. Daaruit volgt eveneens dat er geen reden bestaat om het onderzoek ter zitting aan te houden teneinde de telefoontaps en printgegevens aan de stukken te laten toevoegen, zodat het verzoek van de raadsman daartoe wordt afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon zijn onschuld tijdens het verhoor ter zitting niet heeft kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan dit feit, is niet gebleken.
6. Terugkeergarantie
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de OLW bedoelde garantie geeft.
De Leitende Oberstaatsanwalt te Aachen, Bondsrepubliek Duitsland, heeft op 16 maart 2006 de volgende garantie gegeven:
Es wird zugesichert, dass der Vervolgte im Falle einer rechtskräftigen Verurteilung zu einer Freiheitsstrafe, deren Vollstreckung nicht zur Bewährung ausgesetzt wird, in Anlehnung an das Übereinkommen über die Überstellung verurteilter Personen vom 21.03.1983 zur weiteren Strafvollstreckung in die Niederlande überstellt werden wird, und zwar bedingungsfrei, so dass das Umwandlungsverfahren nach Artikel 11 des vorbezeichneten Übereinkommens angewendet werden kann.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert. Aan deze voorwaarde is voldaan. Het onder 4.1 bedoelde feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A en B van de Opiumwet gegeven verbod.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet.
7. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid onder a en b, OLW
Uit het dossier blijkt dat het feit, bedoeld onder 4.1 waarvoor de Duitse justitiële autoriteiten de opgeëiste persoon willen vervolgen, gedeeltelijk in Nederland is gepleegd. Artikel 13, eerste lid onder a van de OLW verbiedt in dit geval de overlevering voor dit feit.
Op grond van het tweede lid van genoemd artikel heeft de officier van justitie gevorderd dat om redenen van goede rechtsbedeling dient te worden afgezien van bedoelde weigeringsgrond.
Zij heeft daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
Enerzijds beschikt de opgeëiste persoon over de Nederlandse nationaliteit en heeft hij zijn woonplaats in Nederland.
Anderzijds blijkt uit dit EAB en de daarop betrekking hebbende stukken dat om redenen van een goede rechtsbedeling dient te worden afgezien van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 lid 1 van de OLW, gelet op het feit dat:
- de opgeëiste persoon recht heeft op een dubbelde terugkeergarantie;
- slechts een deel waarvoor overlevering wordt verzocht op Nederlands grondgebied is gepleegd, te weten het geven van de opdracht en/of levering van de drugs;
- uit de stukken niet blijkt dat de overige feiten (gedeeltelijk) op Nederlands grondgebied zouden zijn gepleegd;
- de opsporing en vervolging van het strafbare feit in Duitsland is aangevangen;
- de medeverdachte is veroordeeld in Duitsland;
- in Duitsland de bewijsmiddelen - onder meer in de vorm van inbeslaggenomen drugs - voorhanden zijn;
- de inbeslaggenomen verdovende middelen waarschijnlijk bestemd waren voor de Duitse markt, hetgeen eveneens een argument vormt voor de conclusie dat het zwaartepunt van de schending van de rechtsorde vanwege de schadelijke gevolgen van het strafbare feit vooral buiten Nederland ligt.
Het voorgaande brengt naar de mening van de officier van justitie met zich dat op grond van de goede rechtsbedeling overlevering aan de Duitse autoriteiten de voorkeur geniet boven de eventuele overname van de strafzaak door Nederland.
De raadsman heeft aangevoerd dat, nu de Duitse officier van justitie in het bezit blijkt te zijn van print- en tapsverslagen betreffende de mobiele telefoon van zijn cliënt, er kennelijk door de Nederlandse justitie gegevens moeten zijn opgevraagd bij Nederlandse telecom providers. Aldus is er ook in Nederland bewijsmateriaal aanwezig. Bovendien blijkt uit het EAB dat het de bedoeling was dat zijn cliënt de verdovende middelen weer terug in Nederland zou ontvangen, zodat veeleer de Nederlandse en niet de Duitse rechtsorde is verstoord.
Alles afwegend, is de rechtbank van oordeel dat, gezien de door de officier van justitie aangevoerde gronden, zij in redelijkheid tot deze vordering heeft kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13 OLW bedoelde weigeringsgrond.
8. Slotsom
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
9. Toepasselijke wetsartikelen
artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet;
de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 van de OLW.
10. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de hoofdofficier van justitie (Oberstaatsanwalt) bij de Staatsanwaltschaft Aachen, Bondsrepubliek Duitsland, ten behoeve van het in de Bondsrepubliek Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzit-ter,
mrs. P.B. Martens en A.I. van der Kris, rech-ters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, grif-fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 augustus 2006.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.